Kronieken · Genealogie · Orakel
Vrouwelijk principe  · Rhedae  · Vreemde ervaringen  · Bron v Da Vinci-code  · Het Jezus testament  · Juweel in de Lotus
Verloren dag · Blanchefort · Montaragou · Bugarach

                                                                

 

 

Kroniek van een immramreis naar een witte versterking.

 

AD 2002

 

Het was nu een jaar na die vreemde ervaring die we in Carcassonne mee zouden maken, die ervaring waarin  we een gehele dag kwijt zouden raken.

We hadden sindsdien een andere routine gekregen, we reisden niet meer naar allerlei verschillende plaatsen waar we research konden verrichten, maar beperkten ons daarentegen tot de streek die ons zo’n vreemde ervaring had weten te bezorgen. Dat was ons niet voor niets overkomen uiteindelijk.

We hadden ontdekt dat er op dit relatief compacte stukje wereld nog wel zo verschrikkelijk veel te onderzoeken was dat we ons eerst maar eens daar volledig aan moesten wijden. Hier leken belangrijke antwoorden te vinden te zijn.

Meer daarover is te vinden in het hoofdstukje ‘Aereda’  in de kronieken. Want dit gebied herbergt een uiterst groot mysterie waar we in het begin al veel over hadden mogen lezen in boeken als:

 

 ‘Het Heilige Bloed en de Heilige Graal ’ (Baigent/Leigh/Lincoln),

‘Het geheime boek der grootmeesters’    (Picknett/Prince)

‘Rennes-le-Château’                               (Gerard de Sede)

 

En nog een aardig aantal andere boeken.

 

Deze verhalen hebben een aardig aantal toeristen naar dit gebied weten te lokken, de meeste onder hen hebben nog steeds het idee dat er een grote schat aan goud en waardevolle voorwerpen begraven moet liggen ergens.   Uiteindelijk vertelden die verhalen over hoe mensen op geheimzinnige wijze ineens rijk waren geworden en de geschiedenisboekjes weten dan weer aan te vullen  hoe diverse volken in dit gebied neer zouden strijken met allerlei rijkdommen.

Neem bij voorbeeld maar de Visigothen, die na de plundering van Rome (AD 410)  zich in dit gebied zouden gaan vestigen. Inclusief de Tempelschatten van Jeruzalem die de Romeinse veldheer (later keizer) Titus op zijn beurt in het jaar 73 daar vandaan mee had genomen, nadat hij de Tempel zelf met de grond gelijk had gemaakt.

En dan was er ook nog die geheimzinnige schat der Katharen, als dat al een andere betrof,  waarover zekere hardnekkige geruchten de ronde deden. De interesse van de rijke moeder van de Franse Koning Lodewijk de Heilige, Blanche van Castilië, in het gebied… enzovoort.

Genoeg voorbeelden voor velen om ervan overtuigd te raken dat er een enorme schat in dit gebied verborgen moest liggen ergens.

Materiele rijkdom weet altijd wel weer mensen te lokken. Een zoektocht naar een schat.

Maar er was eigenlijk zoveel meer. Al die verhalen over grote schatten leken, ons inziens, eerder een rookgordijn te vormen voor iets van oneindig veel grotere waarde. Kennis over een zeker religieus geheim, en dan in de letterlijke betekenis van het woord voor religie.

De Katharen waren niet voor niets gnostici geweest.

Wie enige kennis heeft over de , destijds ‘verboden’, gnostische evangeliën-----waarvan er ook een aantal in de kronieken zijn  terug te vinden-------beseft al snel dat gnostici een heel ander wereldbeeld hadden dan bijvoorbeeld de hedendaagse mens. Het leek wel alsof zij in staat waren voorbij het gordijn te kijken……….

 

                                                 

 

..... het gordijn wat onze werkelijkheid van andere werelden scheidt. Werelden die wij, onbewust, enkel maar in onze dromen kunnen betreden.

Het gekke hiervan is echter wel dat zelfs in de redactioneel goedgekeurde Bijbel nog genoeg voorbeelden zijn terug te vinden dat  Jezus eveneens  in deze werelden geloofde.

We hadden uit de hierboven genoemde boeken reeds mogen opmaken dat juist in de Languedoc door de eeuwen heen vele esoterische stromingen het eerste levenslicht zouden zien, en dat zij allemaal in basis christelijk georiënteerd waren.

Natuurlijk zou men dat een erfenis van die Katharen kunnen noemen, maar zelf geloven we daar niet zo in. De Katharen waren niet de oorzaak, zij behoorden eerder tot  de gevolgen.

Voor ons was het al vrij snel duidelijk dat dit de schat was waar het werkelijk om ging.

 En zo begonnen wij aan onze zoektocht naar die schat.

Het jaar ervoor hadden we ervoor gezorgd dat we er een vaste verblijfplaats hadden verkregen waar we met regelmaat naar terug konden keren.

In dat huis zelf viel ook nog veel te doen natuurlijk maar we zorgden er wel voor voldoende tijd over te houden om ook  zorgvuldig het gebied uit te gaan kammen.

Dat we daarvoor veel naar Rhedae, tegenwoordig Rennes-le-Chateau geheten, moesten gaan spreekt voor zich. 

Als men dat kleine dorpje tegenwoordig ziet kan men niet begrijpen hoe dat ooit van grote betekenis kan zijn geweest, dat het zelfs ooit een Visigothische hoofdstad was.  Maar men moet zoiets  eigenlijk niet op een 21 ste eeuwse manier benaderen. Rennes-le-Chateau, oftewel Rhedae in die tijd,  was een versterkte nederzetting zoals Carcassonne geweest.

                                  

Vooral de edelen hadden binnen de muren ervan gewoond.

De overige burgers hadden meer verspreid in nederzettingen rond deze hoofdstad gewoond, wat zich destijds moet hebben uitgestrekt van de locatie Lauzet tot gehuchten als  Jaffus en  l’Aram.

Aan de hand van een oorkonde uit 831 vermoedt men  dat de eerste graaf van de Razès, een andere naam voor het gebied waarvan Rhedae de hoofdstad was,  Guillaume heette (Willem).

Deze was een directe afstammeling van Theodoric, de koning van  het Visigothische deel van Spanje. 

                                                           

De geschiedenis weet niemand te noemen voor de tijd van Guillaume I, graaf van de Rhedes. 

Vanaf de twaalfde  eeuw zou de geschiedenis van de Languedoc in het teken van groeperingen als de  Tempeliers, en de  Katharen staan, naast een zekere Noord Franse koningin die Blanche van Castilië heete.  Deze vrouw was de moeder en regentes van Lodewijk IX, de latere Lodewijk de Heilige.  

Louis IX betrad de troon van Frankrijk op 24 April  1234.

Nu bestaan er  verschillende geruchten  waarin de mogelijke schatten van Blanche van Castilië worden  genoemd en die zij in de Razès achter zou hebben gelaten. Weer andere geruchten vertellen  dat het kasteel van Blanchefort zou zijn herbouwd en dat er  daarna schatten zouden zijn verstopt.

Nadat de voorheen onafhankelijke Languedoc door het noord Franse koningshuis tijdens de kruistocht tegen de Katharen werd ingelijfd kregen zekere noord Franse edelen er de macht in handen.

Aan het einde van de dertiende eeuw erfde zo ene  Pierre des Voisins   Rennes-le-Chateau.

Vanaf de vijftiende eeuw zonken  Rennes-le-Château en de gehele Razès echter in een soort van slaap waardoor alle glorie van het verleden volledig vervaagde. Wat  weer niet wil zeggen dat het geheim door de opeenvolgende ‘Heren’ van de Razès niet gekoesterd zou worden . Het op dat moment  heersende huis Hautpoul  wist  heel goed geheim te houden waar hun rijkdommen, die worden genoemd in de Testamenten van de voorouders, vandaan kwamen.

En in de zeventiende eeuw zou  deze familie Hautpoul opeens de titel  Blanchefort gaan aannemen .

 

 

    (Google Earth)

 

Naast het befaamde en zojuist genoemde Rennes-le-Chateau  is er  dan ook nog het zusterstadje Rennes-les-Bains.

                                          

Dit plaatsje ligt helemaal verstopt in een smal  dal en is vanuit Rennes-le-Chateau niet te zien.

Toch is juist dit plaatsje mogelijk nog eerder bewoond geweest dan haar zusterdorp op de heuveltop, want hier bevinden zich namelijk warm waterbronnen die al bij de eerste bewoners van deze streken bekend moeten zijn geweest. In ieder geval werden ze in Romeinse tijden al geëxploiteerd.

 

                        

 

                             

  Dat Romeinse badhuis, wat ervan over is dan, kan men tegenwoordig gratis bezoeken. Uiteindelijk komt het water gewoon uit de aarde en heeft iedereen daar recht op.

 

                  

 

We ontdekten zo al snel hoe Rennes-les-Bains volgens sommigen  eigenlijk aan z’n naam was gekomen.

Men zegt namelijk wel eens dat ‘Rennes’ eigenlijk  van  ‘Reine’  zou zijn afgeleid,  en dit zou slaan op de koningin die ook graag hier zou hebben vertoefd om gebruik te maken van het heilzame warme water wat uit de grond komt.

Want die hierboven genoemde  Blanche van Castilië had altijd erg veel interesse in de omgeving van Rhedae gehad en er doen dus de wildste verhalen over haar de ronde.

Tegenwoordig is er tevens een plek aan de rivier de Sals, in een aardig aangelegd park, waar water van 37 graden zo uit een rots komt.

Hier heeft ooit een heel badhuis aan de weg boven dat riviertje gestaan maar in een vreselijke overstroming in de jaren negentig van de vorige eeuw is dat geheel verdwenen. Enkel een klein ‘monumentje’ herinnert nog aan dat badhuis.

 

                                     

 

                                   

 

Het geneeskrachtige water van dat badhuis komt nu gewoon onder die weg uit de rotsen naar buiten en stroomt zo in de rivier de Sals. Zo genoemd omdat deze rivier zout water afgeeft bij de bron.

’s Zomers is het altijd druk in het park aan dat riviertje.  Want men kan nu zo, gratis,  onder die verkwikkende straal water gaan staan en ontdekken hoe heet die eigenlijk is.

Het is eigenlijk best wel wonderbaarlijk, door de aarde zelf verwarmt water wat vol heilzame stoffen zit die goed zijn voor gewrichtspijnen en luchtwegen……..zelfs voor ‘vrouwenziektes’  volgens een brochure van de plaatselijke Bureau Touristique.

Wat dat dan ook moge betekenen.

In het dorp Rennes-les-Bains zelf bevindt zich, vlakbij dat openbare Romeinse badhuis,  nog een andere badgelegenheid waar men tegen betaling gebruik kan maken van het geneeskrachtige water, wat daar zelfs nog heter is. En natuurlijk krijgt men er dan nog een uitgebreide behandeling bij.

Dat zou dan het badhuis van die koningin betreffen, de naam herinnert daar nog aan.

In de dagen dat we zo voor het eerst  door het dal van de rivier de Sals rondreden lieten we onze ogen natuurlijk ook vallen op de eromheen liggende bergen. We wisten dat zich hier ergens dat geheimzinnige kasteel  moest bevinden, eigenlijk een ruïne, wat Chateau de Blanchefort heette en blijkbaar veel te maken moest hebben met dat mysterie wat de hele streek kenmerkt.  Om het bezit ervan waren in het verleden zelfs verscheidene oorlogen gevoerd door de plaatselijke adel en de bisschop.

Castrum Blancafort 1119

Castrum Blancaforte 1162 

Blanchafort 1231

 

Er wordt wel beweerd dat het de Visigothen zouden zijn geweest die als eerste hier een versterking zouden bouwen.

 

In later tijden zou het kasteel van Blanchefort dan ondergeschikt zijn geraakt aan een  abdij die zich in het nabijgelegen Jaffus bevond. Hiervan is helaas helemaal niets overgebleven, slechts de naam 'Jaffus'  herinnert er nog aan.

Deze abdij  was min of meer het centrum geweest van een agglomeratie die was gesticht door de monniken van St. Policarpe en waarvan de huizen verspreid lagen door het gebied.

De grotere abdij van het wat verder weg gelegen  Alet les Bains-------waar zich eveneens een bron met heilzaam water bevindt-----had de rechten over deze gemeenschap en er kwam toen ineens een moment dat zij   het eigendomsrecht over Blanchefort op zouden gaan eisen. 

Er bestond namelijk een bul van paus Calixtus II, gedateerd in 1119, die de  aanspraken van de Abt van Alet betreffende het eigendomsrecht van Blanchefort bevestigde.

De edelman die op dat moment in Rhedae resideerde, Bernard de Blanchefort,  keerde zich echter tegen dit besluit en met de hulp van verscheidene andere landeigenaren kwam het tot een gewapend treffen tussen de Abt van Alet en de graaf Bernard Aton die zijn rechten over het gebied wenste te behouden. Hij zou hierin slagen en de wapens werden  in 1124 weer neergelegd.

Het verhaal wil dat enkele jaren later  de heerser over Blanchefort zijn woonplaats aan de Tempeliers aan zou bieden. Een oorkonde getuigt van deze schenking.

Nu bestaat er echter wel verwarring over welke Blanchefort hier eigenlijk wordt gesproken, want het een aantal kilometers verderop liggende  'le Bezu' was eveneens een 'witte versterking', net als Blanchefort. Le Bezu is een verbastering van Alezunum wat weer afstamt van het Keltische Albe Dunum. Albe is wit en Dunum betekent versterking, net als Blanchefort. Bernard Aton resideerde zelf hier, al had hij mogelijk wel het echte Blanchefort onder zijn beheer.

In ieder geval wordt aan le Bezu wel een verblijf van de tempeliers toegekend. Maar mijnen en grotten bevinden zich er niet.

 

Onder het  initiatief van de tempeliers  zou de ruïne van Blanchefort----als men tenminste niet de versterking te Le Bezu zelf bedoelt------ wederom herbouwd en versterkt gaan worden. Documenten uit deze tijd hebben het dan over het dorp ‘Rena’, wat eigenlijk eerder lijkt te slaan op Rennes-le-Chateau. Wat ons uiteindelijk tot een verbazingwekkende ontdekking zou voeren, maar die komt elders in deze kronieken aan  bod.

De Heer over Blanchefort vertrouwde deze Tempeliers  tevens de exploitatie over de mijnen van Blanchefort en de zich daar tegenover bevindende Pech Cardou toe.

Merkwaardig genoeg lieten de Tempeliers hiertoe  uit het Duitse Rijnland mijnwerkers komen die zij in het plaatsje Rena onder lieten brengen,  met het nadrukkelijk verbod contact te hebben met de inwoners van het dorp. 

Maar eigenlijk leek het wel dat de ertsader die zich hier bevond de Tempeliers niet interesseerde.  Dat ze op zoek waren naar iets anders, zoals bij voorbeeld die oude Visigothische schat-----die verstopt zou zijn in de oude mijnschachten. 

De mijnwerkers waren eigenlijk daar om de waardevolle objecten om te smelten in goudstaven en zo.

Al deze zaken zouden, volgens zeggen, zijn na te gaan in de verslagen die behouden zijn uit deze tijd, en in het bijzonder in de schriftstukken van de Tempelorde.

De hoofdschachten van deze mijnen waren uitgehakt aan de voet van de rots waarop Blanchefort was gebouwd en de gehele operatie  zou ongeveer  twee jaar hebben geduurd.

In de dertiende eeuw zou graaf Roger de Blanchefort, na de kruistocht tegen de Katharen, hetzelfde lot ondergaan als de meeste van zijn adellijke bondgenoten in de regio. Zijn bezittingen zouden worden vernietigd en zijn land werd in beslag genomen en aan de noord Franse edelman  Pierre des Voisins  toegewezen.

Ene Guillaume Catel zou later  nog eens een goudmijn vermelden die zich dicht bij Rennes-les-Bains zou hebben bevonden. 

Uit al deze bewaard gebleven vermeldingen wordt dus duidelijk dat er  zich  mijnen  in de buurt van dat geheimzinnige Blanchefort schenen  te bevinden.

In 1633 schrijft Guillaume Catel,de raadsheer van het Parlement te Toulouse:

 

” Dichtbij Rennes-les-Bains in de Razès,  in het diocees van Alet, kan men grote openingen vinden van goudmijnen waar men in de oudheid zou hebben gedolven. Onze voorvaderen kenden  het gebruik om hier in grote getale te gaan zoeken, zoals bijvoorbeeld een hele groep Duitsers, om dit waardevolle metaal te delven, nadat men deze tijdens een zoektocht naar waardevolle mineralen in de streek had opgemerkt. “

 

In 1668 heeft de ingenieur César d’Arcons het over een geldmijn die hij zelf bezocht had en die hij met precisie weet te beschrijven:

“ Aan de voet van de berg zijn voormalige Romeinse werkzaamheden terug te vinden die zij in de rots hebben gedolven van zes voet hoog en even breed. Ik ben daar 350 stappen op dezelfde hoogte ingegaan. De mensen die mijn gids waren en die daar 20 jaar eerder al eens in waren geweest herkenden het aan de puin die men daar links en rechts had geordend  en wat de andere openingen  afsluit waar men al veel werk had verricht. Zij lieten mij hiervoor nog een andere opening zien die van de top van de berg naar beneden loopt, en dan ook 200 vadem omlaag gaat  (1 vadem is 1.95 meter, dus dit betreft 390 meter).

Het ligt voor de hand dat de mijn hier is geopend en dat de lage opening waardoor ik naar binnen ben gegaan het afwateringskanaal was wat men had gemaakt om het water weg te kunnen laten lopen en wat sindsdien  langs deze weg loopt als een soort van bron. Uit de overgebleven resten kan men opmaken dat het een goudmijn moet zijn geweest.” 

César d’Arcons noemt deze mijn ‘le filon d’Abezun’ (de goudmijn/ader van Albezun) Aan de hand van deze plaatsaanduiding hebben we dan weer de keus tussen le Bezu en Blanchefort,beiden werden in oude,Gallo-Romeinse teksten aangeduid als ‘Albedunum’ wat, zoals reeds vermeld,  ‘Witte versterking’ betekent.

Maar aan de hand van de gedetailleerde beschrijving die hij ons weet te geven,  kan het enkel maar de berg Blanchefort  zijn waar hij het over heeft. Want te le Bezu bevinden zich geen mijnen van dit kaliber.

                                          

We hadden al met al genoeg informatie vergaard over het kasteel van Blanchefort, maar we konden het niet zien vanuit het dal.  Geen enkel spoor van bebouwing was te onderscheiden in de buurt van die witte rotsen waar het zich moest bevinden.

                   

 

We zagen wel vlakbij de locatie waar het zich zou moeten  bevinden, aan de overzijde van dat dal, een andere ruïne liggen maar we wisten dat dit niet Blanchefort was.

                                       

 

Want dat was namelijk de ruïne van het kasteel van Coustaussa, die was ook vernield tijden die kruistocht tegen de Katharen  die  deze streek echt volledig in zijn grip had gehad.

De naam Coustaussa stamt overigens af van het Latijnse woord voor ‘wachter’ (Custodia) en had die naam omdat dit kasteel uitkeek op de kruising van de dalen van de rivier de Sals en de Rialsesse, waar deze samenvloeien.

Dit gaf eigenlijk  al aan dat er een tijd was geweest dat deze dalen van groot belang moesten zijn geweest, ze werden namelijk goed bewaakt.

Blanchefort moest zich volgens zeggen eveneens  ergens op deze kruising bevinden, maar waar? 

We wisten dat we betere kaarten moesten hebben om het te vinden, en we vroegen ons tevens af wat er dan nog van over kon zijn als het niet eens te zien was zo vanaf de weg. Terwijl de witte rotsen zelf wel goed te onderscheiden waren.

 

                       

We besloten te Rennes-les-Bains wandelkaarten en routebeschrijvingen aan te schaffen die  de gehele omgeving behandelden, om zo de weg naar dat kasteel te kunnen ontdekken.

Na al deze voorbereidingen te hebben getroffen  moesten we ons enkel nog maar voorbereiden  op een stevige wandeling die ons naar die mysterieuze plek moest voeren.

Chateau de Blanchefort bevond zich volgens de kaart (zie hierboven)  in de buurt van een uitstekende zwarte rotspartij die Roque Nègre heet en waar zich eveneens mijnen van edelmetaal moeten hebben bevonden (zie kaart hieronder).

We hadden al eens een en ander over die ‘zwarte rots’ gelezen en het was ons, net als de schrijver, toen reeds opgevallen dat het best wel opmerkelijk is dat er een kasteel wat ‘wit’ werd genoemd  zich vlakbij een rotspartij bevond wat de naam zwart droeg.

 

                         

Zwart en wit, een hoogst dualistische stelling eigenlijk waar de Languedoc ten tijde van de ‘ketterijen’  al zo bekend om had gestaan. Was dit nu toeval  of had men opzettelijk deze namen gekozen?

                                                                          

Natuurlijk moesten we dan ook gelijk weer denken aan de naam van een vrouw, wier graf zo in de belangstelling had gestaan van de 19e eeuwse priester van Rennes-le-Chateau.  De weduwe van de laatste edelman die in het chateau te Rennes had gewoond,  Marie de Nègre d’Ables, Dame de Blanchefort. waarover elders in deze kronieken meer wordt verteld Marie de NEGRE, oftewel zwart, Dame de BLANCHEfort, oftewel wit......

 

                                                        

We werden hierdoor wel steeds nieuwsgieriger naar Blanchefort.

Volgens de kaart moesten er  3 voetpaden zijn die naar Blanchefort leidden, eentje vanuit Rennes-les-Bains zelf, eentje vanaf de weg in het dat wat naar Rennes-les-Bains voert en eentje in een gehucht wat zich tussen Rennes-le-Chateau en de bergrug bevindt waarop Blanchefort ligt.   Vanaf een plek die  ‘les Cabanes’ heet.

Wat betreft die  laatste locatie begrepen we al wel dat die erg slecht aangegeven zou zijn en van de tweede, die het kortst was, konden we het begin al niet vinden. We vonden het begin van dat voetpad niet wat ergens in het dal aan de weg moest zijn.  Dit stond ook erg onduidelijk aangegeven. 

Wat overbleef was de eerste vanuit Rennes-les-bains die  wel goed aangegeven leek te zijn.

En zo begonnen we dinsdag 13 augustus 2002 aan een voettocht die heel wat zwaarder zou blijken te zijn dan we op dat moment in hadden kunnen schatten.

 

              ======================================================

 

We vertrokken vanaf een plein wat ‘place des deux Rennes’ heet, het plein van de twee Rennes.  Schuin tegenover dat plein  liep een weg gelijk tamelijk steil omhoog naar een parkeerplaats waar zich een residentie bevond die, heel toepasselijk, Blanchefort heette. 

Alsof Blanchefort daar vlakbij zou zijn !! We wisten echter wel beter.

Het pad was redelijk begaanbaar en liep gestadig verder omhoog.

We waren op een gegeven moment al zo’n anderhalf uur onderweg toen we ineens  bij een kloof uitkwamen die het pad volledig onderbrak. Om de voetganger de weg toch te kunnen laten vervolgen had men 2 boomstammen over deze kloof aangelegd.

Hierdoor begon het langzamerhand  echt op een expeditie te lijken waarin ook nog een zeker ‘avontuur’ school.

                                              

Na over deze boomstammen te zijn gegaan vervolgden we onze weg, ons erover verbazend dat het er alle schijn van had  dat er nooit een betere toegangsweg had bestaan, ook niet in een ver verleden. Want dat zou toch op zijn minst wel enige sporen hebben nagelaten. En niets van dit al.

En zo zwoegden we verder. Het pad liep gestadig steeds verder omhoog

Weer een flink eind verderop kwamen we langs wat  ruïnes van wat ooit een of meerdere huizen moesten zijn geweest, halverwege de helling en  in ‘the middle of nowhere’. Wel bevond het zich niet al te ver bij die ‘Roque Nègre’  vandaan en het moest dus waarschijnlijk hebben behoord tot de nederzetting van mijnwerkers daar. Roque Nègre konden we wel zien liggen maar echt toegankelijk leek het niet te zijn vanaf het pad waarop wij ons bevonden.

 

                                          

Maar dat was dan ook niet ons doel, we hadden ons gericht op dat kasteel van Blanchefort, of wat daarvan over moest zijn dan.

Zo heel af en toe konden we die witte rots in de verte wel uit zien steken, maar het leek nog een heel eind.

                              

De kleine uitstekende rotspunt rechts langs de helling omlaag was ons doel.  Het dal lag rechts van ons

                                

Langzaam kwam de witte rots dichterbij, rechts beneden was de hoofdweg naar Rennes-les-bains te zien.

                       

Het pad halverwege de helling waarop wij liepen, door een bos, was zo smal dat het moeite koste een ander te passeren.

We waren op een gegeven moment  reeds  zo’n 4 uur onder weg toen we uiteindelijk bij een grote witte rotspartij uitkwamen die hoog boven ons uitstak.

 

                                                

Blanchefort…………de rots waarop dit kasteel zich zou moeten bevinden, hadden we eindelijk bereikt. Al hadden we geen reden om hoopvol te zijn dat het nog veel zou voorstellen. Er was namelijk geen spoor van bebouwing op te onderscheiden. Enkel witte rotsen.

Het was al ver in de namiddag en we waren dus uren onderweg geweest. De rots van Blanchefort hadden we dan wel  bereikt nu maar we waren er nog niet bovenop.

Tot onze grote verbazing zat voor deze imposante hoge rotspartij  een jonge vrouw in haar eentje van het zonnetje te genieten op de vlakke witte stenen.

                                    

Wij groetten haar en keken eens goed om ons heen, ons afvragend  hoe we daar bovenop konden komen. Want dat stond nergens aangegeven en er leek zich ook niet direct een pad te bevinden. We besloten het aan die jonge vrouw te vragen.

Zij wist ons enkel maar te vertellen dat het kasteel zich ergens bovenop die hoge rots moest bevinden maar dat er niet veel van over was. Hoe er te komen kon zij ons echter niet vertellen.

Daar schoten we dus ook niets mee op.

 

                                

Het begon er  echt op te lijken dat er een vorm van ‘alpinisme’  voor nodig was om tegen de steile wand omhoog te klauteren en dat leek ons toch wel heel erg raar. Een door mensen gebouwd kasteel wat niet of nauwelijks te bereiken zou zijn? Hoe had men dat dan gedaan met de bevoorrading van de manschappen binnen dat kasteel ooit?

Maar er was wel meer bijzonder vreemd.

Neem enkel maar het feit al dat we op die  afgelegen plaats, minstens 4 uur lopen van de bewoonde wereld vandaan, een vrouw in haar eentje aantreffen die niets anders leek te doen daar dan enkel maar van het zonnetje genieten. Die moest in haar eentje dan toch ook zo lang onderweg zijn geweest.

Okay, we leven in een moderne tijd maar dit gegeven mag toch op zijn minst opmerkelijk genoemd worden.

Maar we wilden nog steeds naar dat kasteel dus gingen we verder om te kijken of er toch niet ergens een toegang was.

Het leek enigszins  mogelijk te zijn om links om die rotspartij  heen te lopen.  Een tamelijk moeilijk toegankelijk pad liep een stukje omlaag en we besloten dat dan maar te gaan proberen.

De routebeschrijving naar Blanchefort die we bij ons hadden had iets dergelijks wel vermeld namelijk. Er stond in vermeld dat men ergens bij de rots  linksaf moest slaan om bij het 'kasteel' uit te komen en dit leek de enige mogelijkheid. Al stond het nergens aangegeven.

We liepen dus langs de in het zonlicht schitterende witte  rots, die duidelijk uit kalksteen bestond, over een nauwelijks begaanbaar paadje een stukje  omlaag nu en kwamen tot onze verrassing bij een ondiepe grot uit.

                                     

Die lag daar heel erg beschut. We besloten die eerst eens wat nader te inspecteren  en dat  leerde ons dat het een van oorsprong natuurlijke grot leek te zijn die wel wat door mensenhanden was bijgewerkt.

                                

Eigenlijk leek het best wel aangenaam vertoeven erin, als een soort van onderkomen. Een onderdak in een land waar de winters nooit extreem koud worden.

Die grot was een interessante ontdekking maar we hadden een ander doel voor ogen en wilden er niet te lang bij stil staan.

Dus we gingen weer verder, het pad werd wel steeds moeilijker begaanbaar en eindigde ineens abrupt bij een steile afgrond.

                                             

De rots waarop zich het kasteel van Blanchefort moest bevinden lag omhoog rechts schuin achter ons en leek nog steeds enkel maar met heel wat klim en klauterwerk bereikbaar.

Als we echter langs die rots een stukje verder omlaag klommen met handen en voeten, de bomen en struiken die op de helling groeiden hiervoor gebruikend,  dan leek het erop dar we wel weer bij een punt uit zouden komen waar het wat beter begaanbaar was. Enkel bracht dit ons dan  niet direct dichter bij de top van die berg, zo leek het tenminste.

We besloten hier toch maar voor te kiezen want het enige andere alternatief was teruggaan langs de weg die we waren gekomen en het maar op te geven ooit op de top van de rots te komen waar zich een kasteel moest bevinden. 

Nou, daar wilden we nog niet aan, niet na reeds zover te zijn gekomen.

 

Nadat we eerst  de begaanbaarheid een beetje hadden verkend besloten we het erop te wagen en  omlaag te klimmen. We wilden de weg om de rots heen dan maar zo zien  te vervolgen en eens kijken waar die ons zou brengen. Na heel wat geklauter kwamen we toen uiteindelijk weer op een behoorlijk  begaanbaar stuk terecht waar zich zelf weer iets van een voetpad leek te bevinden wat door een dicht struikgewas voerde.

                                    

Het pad waar we op uit waren gekomen voerde zowel links als rechtsaf en we realiseerden ons dat  dit voetpad links waarschijnlijk dan wel ergens uit zou komen bij het pas waar we ons eerder hadden bevonden voordat we aan die hele klimpartij waren begonnen. Ergens in de buurt van de rots waar die jonge vrouw zich had bevonden. 

Maar waarom hadden we die afslag toen niet kunnen vinden? Zelfs die vrouw die bij die witte rotspartij zat leek het niet te hebben geweten dan.

Wij  besloten dit zojuist ontdekte pad echter  verder nu naar rechts te volgen, het was heel smal en niet overal even makkelijk te gaan, maar er waren wel sporen  dat er vaker op was gelopen.

Plotseling kwamen we uit bij een duidelijk door mensenhanden gemaakte smalle opening in de rots. Het had er alle schijn van dat we een van die  mijnen van Blanchefort  hadden gevonden waarover we al hadden gelezen.

                                          

We hadden er reeds van afgeweten dat er  zich bij Blanchefort  mijnen moesten bevinden, daarover hadden we al gelezen. Zoals het verhaaltje hierover verder naar boven reeds vermeldde zouden hier buitenlandse mijnwerkers hebben gewerkt die het verboden was geweest om met de plaatselijke bevolking te communiceren.

Nou, het was al moeilijk genoeg om hier te komen, er was nauwelijks iets van een normale toegangsweg, dus het moest niet al te moeilijk zijn geweest om dat gebod te handhaven.

Natuurlijk vroegen we ons wel weer af waarom. Ook daar deden dus vele verhalen over de ronde, dat ze op zoek waren geweest naar de schat die daar mogelijk ergens zou zijn verstopt maar we wisten niet of daar nu wel zoveel waarde aan moest worden gehecht.

De opening van die mijn was echter zo smal dat één volwassen persoon er net op zijn hurken of knieën doorheen paste en het zag er niet direct naar uit dat de mijn verderop wat breder werd.

                                                    

Maar ook hier wensten we niet al teveel aandacht aan te besteden want we hadden het kasteel zelf nog steeds niet gevonden uiteindelijk.

Dus we gingen verder, deze keer liep de weg wel steeds meer omhoog.

We waren nu volledig aan de andere kant van die rotspartij uitgekomen, aan de kant die grensde aan de dalen van de Sals en de Rialsesse.

Hier leek het pad  echter wel veel beter begaanbaar te zijn, al kan men nog niet echt spreken over een goede toegangsweg. Daar waren ook totaal geen sporen van te vinden.

We klommen verder omhoog en eindelijk leek het erop dat we iets van bebouwing konden ontwaren bovenop de top van die rots.

                                            

Het leek niet veel voor te stellen maar toch.

We passeerden op weg omhoog wederom een nauwe opening in de bergwand .....

 

                                  

..... wat erop duidde dat men hier ook ooit bezig was geweest edelmetalen te delven,

De tijd begon nu echter te dringen dus wij gingen verder.

Er waren helemaal geen sporen meer van iets wat op een pad leek maar er was wel maar één manier om verder omhoog te komen ....

                                            

..... en zo  kwamen we uiteindelijk dan toch op de top van de berg Blanchefort aan. Daar waar zich dat ‘chateau’  moest bevinden, zoals het op kaarten staat vermeld.

                                    

Eigenlijk is het een enorme teleurstelling als men op zoek is naar de ruïnes van een heus kasteel, het enige wat er daar namelijk te vinden was  bleken wat stenen te zijn die in een cirkel lagen en waaruit men de conclusie kon trekken dat er zich daar ooit een toren moest hebben bevonden.

Iets lager daarvan bevond zich dan  nog een gedeeltelijk uit de rots gehakte rechthoekige ruimte.

 

                                               

De  zijden die aan het dal grensden waren nog voorzien van  muren die ooit de ruimte volledig dicht moeten hebben gemaakt maar zij kwamen nu nog slechts tot op schouderhoogte. Het was opgebouwd uit grote rechthoekige stenen die wit van kleur leken, al zat er wel een zweem van rood in wat  erop te duidde dat zij ooit waren ‘gebakken’.

Wat die ruimte echter bijzonder maakte was het gegeven dat zich exact in het midden een ondiep waterbekken bevond. Rond en niet dieper dan zo’n 15 à 20 centimeter.

                                                             

De gehele ruimte zelf bleek zo’n 5 X 3.5  meter.

 

                                   

Die toren met de daar zich zo’n 10 meter vandaan bevindende rechthoekige ruimte moesten samen ooit deel van een kasteel zijn geweest? Een trots bezit waarom men zelfs oorlogen had  uitgevochten?

We keken zo de bergtop rond en konden enkel maar concluderen dat het nooit veel meer kon zijn geweest dan dat wat er nu stond, er waren totaal geen andere sporen van bebouwing of resten van bewerkte stenen.  Daarnaast  was er op de top van de rots nu bepaald niet echt de ruimte geweest voor veel meer dan er nu stond.

 

                                        

Had het dan louter een wachttoren betroffen?  Dat was natuurlijk heel goed mogelijk maar ergens verklaarde dat toch niet helemaal die ruimte met dat waterbekken erin. Dat bekken kon onmogelijk voor drinkwateropslag hebben gediend, daar was het te klein voor en te ondiep. 

Hooguit zo’n 10 à 15 centimeter.

 

                                      

Als het   voor wateropslag had moeten dienen dan had men wel een groter bekken gemaakt en  op een andere plaats dan midden in de enige ruimte die als behuizing kon hebben gediend op die eenzame post.

Want de toren zelf  had weer een te kleine diameter om als onderkomen te dienen, deze kon enkel maar een functie hebben gehad  als uitzichtpost, of iets dergelijks.

Of, wat we nog eerder denken,, als vuurtoren om de bevolking te waarschuwen als er gevaar in aantocht was. Want de streek was in de middeleeuwen vaak genoeg geteisterd door rondtrekkende bendes huurlingen van Spaanse  herkomst.

                           

Voor het houden van  dieren kon de rechthoekige ruimte evenmin  hebben gediend, de enige dieren die men op een hoge rotsachtige plaats als deze had kunnen houden  zouden dan schapen of geiten zijn geweest en hoeveel schapen kan men houden in een ruimte die het formaat had wat we zojuist noemden?

Daarnaast groeide er ook nauwelijks wat op dat steen in die ruimte. Wat wij er aan begroeiing aantroffen kon enkel maar voedsel halen uit een dun laagje aarde wat er in de loop van de vele eeuwen in was gespoeld met regen en wind. Want als er ooit al een dak op had gezeten dan was het in ieder geval weg al geruime tijd weg.

Toch intrigeerde die ruimte ons enorm, we hadden ergens het idee dat we een soortgelijke  ruimte al eens eerder hadden gezien, maar waar ook weer?

En eensklaps wisten we het, we hadden een ruimte als deze 2 jaar eerder aan de andere kant van de Middellandse zee gezien, op  Kreta. En wel te Knossos. De oude hoofdstad der Minoïsche Kretenzers.

 

                                                

 

                                 

Maar daar had de ruimte, die zoveel overeenkomsten bood met die op de top van de berg  Blanchefort, de ‘kamer van de priesteres’ geheten.

Dat was eveneens  een redelijk kleine rechthoekige ruimte geweest met precies in het midden net zo’n waterbekken, voor rituele reiniging.

Dit kon gewoon geen toeval zijn!

Natuurlijk herinnerden we ons ook gelijk weer de oude verhalen van rond het Mediterrane bekken  over  ‘heilige’  vrouwen die boven op een berg verbleven en degenen die omhoog kwamen om hen te bezoeken ‘dienden’  met seksuele gunsten die tot ‘verlichting’ voerden.

Rituelen van dien aard waren in de allereerste menselijke beschaving te Soemerië gemeengoed geweest  (zie Merlin Stone; “Eens was God als vrouw belichaamd” en zie tevens het ‘Juweel in de Lotus’ hier in kronieken)

Later waren die gebruiken overgenomen door de bevolking van het oostelijke Mediterrane gebied, waaronder te Kreta en Egypte, Turkije (Tralles)  en later Griekenland. (de cultus van Afrodite op Cyprus)

Zelfs het oude testament in de Bijbel vermeldt dat dergelijke gebruiken onder de inheemse Kanaänieten en Hebreeën van Palestina nog wel werden toegepast. Zowel in de tempel te Bethel als die van Salomo te Jeruzalem ! (meer hierover zal terug te vinden zijn in de nog te schrijven kroniek Katharsis)

Later, bij de komst van meer patriarchaal georiënteerde volken,  zouden die vrouwen als ‘boosaardige’ tovenaressen worden afgeschilderd. Dat kan men heel goed opmerken in de verhalen van Homeros, de Ilias en de Odyssee.

Neem nu bijvoorbeeld eens dat laatste verhaal.  De Griekse held Odysseus komt op zijn reis terug naar huis op een gegeven moment op een eiland aan waar hij zijn schip opnieuw wil bevoorraden. Als hij zijn mannen opdracht geeft naar voedsel te zoeken verdwijnen ze één voor één.  Eentje keert echter terug met het ongelooflijke verhaal dat al zijn maten door een tovenares, die op de top van een berg woont, in dieren zijn veranderd.                                        

                                                  

Die tovenares heette Circe.....

                                 

Odysseus krijgt dan van de boodschapper-god Hermes een drankje wat hem zal beschermen tegen de magie van Circe en hij krijgt tevens de tip gemeenschap met haar te bedrijven. Dan zouden zijn mannen uiteindelijk weer normaal worden.

 

                                   

Odysseus voert dit uit en weet zo inderdaad zijn mannen terug te krijgen.

De moraal van dit verhaal is dat er in de tijd dat het zou hebben plaatsgevonden reeds een verschuiving van maatschappelijke waarden aan het optreden was. De Indo-europese, en patriarchale, Grieken waren overal bezig de laatste sporen van de grote beschaving uit Kreta uit te wissen. Daar hadden de vrouwen nog groot aanzien  genoten, ze hadden eigen bezittingen gehad en als priesteressen  in de tempels gediend. Vele van die Minoïsche gebruiken hadden in het teken gestaan van sacrale seksualiteit. (Paul Faure; Kreta ten tijde van Minos)

Voor de Grieken was zoveel vrouwelijke macht en invloed echter een gruwel en ze konden het dan ook niet nalaten er onder de bevolking  zoveel mogelijk griezelverhalen over te vertellen. Om de bevolking vooral duidelijk te maken deze oude gebruiken niet weer te omarmen.

Te Troje, ook zo’n voormalige Minoïsche handelspost, waren de Myceense Grieken al in aanraking gekomen met hoe Trojanen  met hun vrouwen omsprongen-----Helena was gemakkelijk te overreden geweest de Trojaanse prins Paris te volgen naar die plaats waar ze tenminste enige waarde genoot------ en Odysseus is op zijn terugweg langs verschillende eilanden gekomen waar de Minoïsche cultuur duidelijk  in stand gehouden werd. Neem bijvoorbeeld het eiland van Calypso maar, dat betrof een soortgelijke ervaring als Circe. En de 'monsters'  Scylla en Charybdis waren eveneens vrouwelijk.

De tijd waarin de blinde dichter Homeros de verhalen zou vertellen was veel later dan de Trojaanse oorlog, maar uit het gegeven dat hij ze zo vertelde blijkt dat men  toen ook nog behoorlijk benauwd was voor de oude Minoïsche beschaving en dat nog niet alle sporen ervan leken te zijn  uitgewist.

Maar terug nu naar Circe………………..en Blanchefort !

 

Als men eenmaal van die verhalen afweet, en dan-------net als wij op dat moment--------de overeenkomst ontdekt tussen die merkwaardige rechthoekige ruimte boven op die berg en die van de tempelpriesteres te Knossos………en dan ook de overeenkomst opmerkt tussen het verhaal van de tovenares Circe boven op haar berg in een tempel…………

                                                               

Bovenstaande zou  tevens verklaren waarom er niet echt iets van een normale toegangsweg leek te zijn  die naar deze bergtop voerde. Die was er dan waarschijnlijk  nooit geweest!

Odysseus had Circe ook slechts na een hele klimpartij weten te bereiken.

Deze ontdekking plaatste één en ander gelijk in een heel ander licht. Telkens opnieuw werden we tijdens ons onderzoek weer geconfronteerd met rituelen die met sacrale seksualiteit van doen hadden.  Destijds op Kreta waren daar veel sporen van en we wisten dat het tevens in Israël  ooit had voorgekomen. Daar hoeft men enkel maar het Oude Testament op na te slaan.

En dan waren er al die geheime genootschappen in de 18e  en 19e eeuw geweest die deze vorm van rituele beleving eveneens  toepasten, en waarvan er velen hun oorsprong leken te hebben gevonden in de Languedoc!

Over één ding zijn geleerden het wel altijd eens geweest, vormen van sacrale ‘prostitutie’ hadden altijd behoord bij culten die te maken hadden met  het ‘Vrouwelijk Principe’.

Al is de term prostitutie dan wel weer erg ongelukkig gekozen, daar deze ‘priesteressen’ er bepaald niet voor betaald werden. Of dit ook maar enigszins wensten. Men kan deze vrouwen zeker niet vergelijken met de dames in de ‘rode lichten’ districten  van iedere zichzelf respecterende grote stad.

We wisten op dat moment al wel dat we ons nog eens flink moesten gaan verdiepen in deze gebruiken en de geschiedenis daarvan.

Wat was de link tussen deze ontdekking en dat befaamde mysterie van Rennes-le-Chateau?

Wat zou Maria Magdalena, die centraal staat in dat mysterie, hiermee te maken kunnen hebben?   

Juist nu is het wel weer belangrijk zich te herinneren dat Maria Magdalena door de conservatieve joodse bevolking van Israël, en in navolging van hen later door conservatieve Christenen, altijd als dame van losse zeden zou zijn afgeschilderd !

De plek die we hadden ontdekt kon volgens ons in ieder geval in de oudheid nooit veel anders dan een heiligdom zijn geweest.

Al zal die toren ernaast zeker ook een andere functie hebben gehad. Maar men dient zich dan ook wel weer  te herinneren dat er later iets opnieuw zou zijn gebouwd hier. Zoals in sommige documenten staat.

Natuurlijk maakten we van de gelegenheid gebruik om heel wat foto’s  van deze plek te maken. We hadden eerder, toen we er naar op zoek waren geweest,   nooit ergens foto’s van het ‘chateau’ de  Blanchefort gezien en we wilden het voor onszelf wel vastleggen. Al was het enkel maar om het later te kunnen vergelijken met foto’s die we te Knossos hadden gemaakt.

Maar we zagen inmiddels wel  hoe de zon langzamerhand achter de bergen aan het verdwijnen was en we moesten nog wel terug!

 

                                       

Dat kon best  wel weer eens een wandeltocht van zo’n 5 uur betreffen, over niet overal even begaanbare paadjes en vaak ook nog door tamelijk verduisterende  begroeiing.

We begonnen ons toch wel wat zorgen te maken over de weg terug dus we besloten maar gauw weer op weg te gaan. Want om ook nog eens die boomstammen in het donker over te moeten steken!

Dat was natuurlijk wel onvermijdelijk, als de zon eenmaal achter de bergen is verdwenen dan wordt het snel donker en de weg die door de bossen op de berg voerde werd  snel minder zichtbaar en moeilijker te lopen hierdoor. En we hadden geen verlichting bij ons, daar hadden we helemaal geen rekening mee gehouden tot ons grote verdriet.

 

                     

Het werd een lange en zeer zware tocht terug, al schuifelend over een nauwelijks zichtbaar bospaadje wat op en neer  langs steile  berghellingen voert. We volgden vanaf de top eerst het pad verder nu  wat we op de heenweg hadden ontdekt na die klimpartij en kwamen inderdaad uit op het pad vlak voor waar we die jonge vrouw op de rots hadden zien zitten. 

Links van ons bevond zich  nu de diepte en rechts de helling verder omhoog. Het pad zelf was meestal niet breder dan zo’n 50 centimeter en nu niet bepaald egaal te noemen. Het bestond uit vele watergleuven en losliggende keien die nu niet direct meer te zien waren.

 

                                  

En toen kwam het moment dat we weer voor die kloof stonden, de boomstammen zagen er nu heel wat minder uitnodigend uit.

We wisten echter zonder al teveel moeite hier toch in het donker overheen te komen en konden zo onze weg vervolgen in de wetenschap dat we nu het ergste hadden gehad.

 

Het was tegen elf uur  ’s avonds dat we eindelijk, afgepeigerd,   in Rennes-les-Bains aankwamen. 

Maar er leek wel iets vreemds aan de hand te zijn. We hadden het gevoel of we heel ergens anders aangekomen waren dan de plaats die we zoveel eerder die dag hadden verlaten. Er leek iets te zijn veranderd wat we niet gelijk konden plaatsen.

Zou het soms aan ons liggen?  De sfeer was anders.

We liepen door de schaars verlichtte hoofdstraat waarin we zo nu en dan mensen zagen lopen of----naar goed Occitaans gebruik------ buiten op de bank voor hun huis zagen zitten.  Zij leken wel  op een speciale manier naar ons te kijken. 

Alsof ze wisten waar wij zojuist vandaan waren gekomen en wat we hadden doorgemaakt.

Nu zagen we er natuurlijk ook wel bijzonder uit met onze lange herders-achtige stokken die we speciaal voor dat soort wandelingen gereserveerd houden. Daarnaast waren we  ook nog eens in mantels gehuld.

We kwamen zo weer aan op het dorpsplein wat naar de naam ‘place des deux Rennes’  luistert, het plein van Rennes-les-Bains en Rennes-le-Chateau.  Twee plaatsen die verbonden zijn  door de geschiedenis, al liggen ze nog zo ver uit elkaar met die hele bergrug waar wij zojuist vandaan kwamen ertussen.

Op dat plein bevinden zich terrasjes en we wisten dat we daar uit zouden kunnen rusten van die hele tocht,  onder het genot van een koel glas bier. Dat meenden we toch wel te hebben verdiend.

Maar toen we daar  eenmaal waren aangekomen kregen we steeds meer een gevoel van onwerkelijkheid.  Op dat plein bevond zich een overdekt gedeelte, een soort van paviljoen,  waar muzikanten konden optreden en er was dan ook ‘live’ muziek  die avond. Het was een gewone dinsdagavond overigens.

Maar de muziek die er die avond werd gespeeld was muziek uit de jaren 30-40  van de vorige eeuw en het klonk ook echt zo. Alsof de apparatuur die men ter versterking gebruikte ook uit die tijd stamde.

                             

 

                                              

Ons gevoel van onwerkelijkheid werd steeds groter maar we ondergingen het gewoon maar.  We hadden uiteindelijk tijd nodig om bij te  komen van onze vermoeidheid en te resumeren over wat we nu eigenlijk hadden meegemaakt boven op die bergtop. De ontdekking die we hadden gedaan die alles in een geheel ander licht leek te plaatsen.

We zaten zo wat te praten en zagen na verloop van tijd de sfeer weer veranderen op het pleintje.

Ineens leken er meer jonge en moderne mensen uit het ‘niets’ tevoorschijn te komen en ineens was daar Shakira.

Niet de artieste zelf dan maar haar hit, ‘Where ever, when ever’.

Het leek wel of er een zeepbel  opeens uit elkaar spatte, we waren weer terug in de ‘werkelijkheid’.

 

                                                    

Toen het hoogtepunt van de ‘feestelijke’ avond op het plein voorbij leek te zijn stonden wij ook op en gingen terug naar onze motor, we hadden nog een 50 km te rijden uiteindelijk voordat we weer ‘thuis’    zouden zijn.

We wisten wel dat we die dag iets mee hadden gemaakt wat we nooit zouden vergeten, het leek bijna wel of we  kennis hadden mogen maken met een heel erg oud geheim.

Maar we hadden er gelukkig wel wat foto’s van, wisten we,  en we waren dan ook erg nieuwsgierig in  hoeverre die vast hadden weten te leggen wat wij die dag mee hadden gemaakt.

Eenmaal terug in ons huis, wat zich aan de rand van dat mystieke gebied wat de Razès heet bevindt, zouden we snel naar de foto’s  gaan kijken die we met ons digitale fototoestel hadden gemaakt.

Natuurlijk hadden we een computer dus we konden ze zo gelijk op het beeldscherm zichtbaar maken.

Maar er stond ons gelijk weer een grote verrassing te wachten. Want de foto’s   die we hadden gemaakt in wat we al  ‘het tempeltje’ noemden,  bleken  behoorlijk overbelicht.

Dat was vreemd want de zon had niet in de lens geschenen, sterker nog hij was al net achter de bergen verdwenen toen we die foto’s maakten!! Het was namelijk rond 18:00 uur geweest toen.

 

                                                  

Nu is de rots waarop Blanchefort ligt wit en dit kon misschien het aanwezige licht weerkaatsen maar zoveel?

Alle foto’s  ervoor en erna waren weer van de gebruikelijke kwaliteit geweest, degene die we bij de restanten van de toren hadden gemaakt en ook degenen die we in het donker hadden gemaakt op de weg terug naar Rennes-les-Bains. En we hadden niets aan de instellingen van het fototoestel veranderd.

Al met al maakte dit de gebeurtenis van die reis naar die berg die zoveel betekend moest hebben des te gedenkwaardiger.

We konden de foto’s die we in het tempeltje maakten wel  iets verbeteren, al besloten we tevens de originelen te bewaren, ter herinnering.

En we gingen die zelfde nacht  natuurlijk gelijk nog op zoek naar vergelijkingsmateriaal.   We vergeleken deze nieuwe foto’s met foto’s  die we gemaakt hadden te Knossos om te ontdekken dat de overeenkomst inderdaad echt daar was. In beide gevallen een rechthoekige ruimte met een reinigingsbekken exact in het midden. En in de maten kon ook niet erg veel verschil zitten.

We haalden er plaatjes bij van hoe artiesten in de loop der eeuwen  de ruimte waarin Circe zich bevond, toen ze Odysseus ontving, hadden uitgebeeld en het was niet moeilijk om overeenkomsten te bespeuren.

Al was de ruimte in die laatste Tempels natuurlijk wel veel groter geweest.

We wisten het voor ons gevoel nu wel zeker, de ruimte bovenop Blanchefort had ooit een priesteres geherbergd.   

In een streek waar men het ‘Vrouwelijk Principe’ altijd had geprevaleerd hoeft dat niet eens zo verbazingwekkend te zijn.

Enkel de vraag bleef wanneer en hoe lang.

Maar de ‘Heren’ van Rennes hadden dus ooit over Blanchefort geheerst, zelfs hun naam herinnerde eraan.

En enkelen van die zelfde ‘Heren’ bleken zich ook met occulte Vrijmetselarij bezig te hebben gehouden. Dit kon geen toeval zijn.

We wisten dat we ons echt nog veel meer in de geschiedenis van één en ander zouden moeten gaan verdiepen.

 

                                                  ------------------------------------------------ 

De wonderbaarlijkheden bleken echter nog niet voorbij te zijn. Kort na deze gebeurtenis kregen we hoogte van  een project wat door een aantal artiesten op touw was gezet. Om te profiteren van de ‘hype’ rondom Rennes-le-Chateau had men een roman over dat mysterie geschreven en er een CD met passende muziek bij geleverd. Er was zelfs enige tijd een site op het internet  aan gewijd, waarin een filmpje werd gespeeld met de muziek van de CD en daarnaast een raadselspelletje.

Het wist ons enorm te intrigeren en daar was een hele goede reden voor.

De site bestaat inmiddels niet meer maar gelukkig konden we nog wat afbeeldingen ervan bemachtigen, en dan hebben we natuurlijk de afbeeldingen op het boek en het CD doosje nog.

Want zo is te zien waarom dit project  onze aandacht wist te trekken. Er is namelijk sprake van  een merkwaardige overeenkomst.

                                                       

 

                                                        

 

De plaatjes van de kaft van het boek en de Cd zijn hierboven te zien. De naam Aereda, die men aan het project had gegeven,   was een van de oude namen van het gebied rond Rennes-le-Chateau.

De naam Rhedae, de oude Keltische naam, is mogelijk namelijk  van Aer Red  afgeleid en dit betrof een mythische Keltische figuur.

Aer Red was een zogeheten ‘slangenloper’, iemand die de weg van de slang liep volgens de Keltische folklore.

Als men het verhaal van ‘het juweel in de Lotus’ heeft gelezen dan begrijpt men misschien wat hier mogelijk mee werd bedoeld. De slang, de kundalini-slang bijvoorbeeld,  verbindt energiepunten met elkaar volgens zekere overtuigingen.

                                  

Dat maakt de  ‘weg van de slang’   iets wat voor te stellen is. En wat die ‘energiepunten’ betreft…..de aarde heeft die ook. Net als het mensenlichaam. Enkel in het geval van de aarde noemt men het ley-lines.

Heel erg veel plaatsen in de omgeving van Rennes-le-Chateau refereren aan die slang. Zoals bijvoorbeeld het niet eens zoveel verderop gelegen plaatsje ‘la Serpent’.

 

                                                   

Die slang heeft dus een bijzondere esoterische betekenis, dat hadden we zelf ook al in Carcassonne  mogen ervaren, het jaar ervoor. Met die drie slangen drank.

De schilder Poussin wist ook enige schilderijen aan dit thema te wijden, en zoals we reeds wisten had hij eveneens een zekere interesse aan de dag gelegd voor juist dit gebied. Er zou zelfs een brief bewaard zijn gebleven waarin staat dat Poussin van een zeer groot geheim afwist. En dat moest wel een occult geheim hebben betroffen, niet zozeer iets van geldelijk gewin.

Maar terug nu naar dat merkwaardige project Aereda.

Die slang moest iets te betekenen hebben want op de illustraties werd dat overduidelijk aangegeven.

 

                                                   

Zoals deze slang die door het water gaat.

 

Maar waar wij vooral verbaasd over waren was wat er n de videoclip was te zien.

 

                                 

Het filmpje met de betoverende muziek had een jonge vrouw betroffen die uit een muur in een zekere ruimte was gekomen.

 

                                

Is die overeenkomst met de tempel te Blanchefort nu gewoon toeval? Of wisten de makers ervan hetzelfde wat wij zojuist hadden ontdekt?

 

                                         (deze foto is overigens van veel later datum)

     

                          

 

        Eerst ‘zweeft’ de dame nog door de ruimte            

 

                          

 

En later is ze in een grot.

Wat ons natuurlijk gelijk aan die ene grot deed denken die zich aan de voet van de witte rots had bevonden, waarop dat tempeltje en die toren hadden gestaan. Niet dat die zo groot was, maar het gaat om het idee.

 

                            

 

Daarna rende ze langs de helling omlaag…………

 

                                             

 

om bij een riviertje uit te komen.

Wie de riviertjes de Sals en de Rialsesse kent die kost het niet veel moeite enige overeenkomsten te ontdekken.

Aan de oever van de Rialsesse had overigens ooit een geheimzinnig graf gestaan.................

---------------------------------------

En dan moeten we nu toch maar even, voordat we verder gaan, vertellen wat er aan de hand was met dat graf.

Et in arcadia ego

 

De Spanjaard Guercino was de eerste, voorzover wij weten, die zich aan dit vreemde thema zou weiden. Een graf, een schedel, herders en bovenstaand zinnetje.

 

                                          

Maar de Normandische schilder Nicoals Poussin leek wel meer te weten over dit thema. Want hij wijdde er meerdere schilderijen aan. Twee met rechtstreeks dit thema en minstens één zijdelings.

Laten we eens beginnen met een van die  schilderijen waar de 19e eeuwse pastoor van Rennes-leChateau, die ineens zo rijk werd, zo geïnteresseerd in bleek te zijn dat hij er een reproductie van wist te versieren.

 

             

Drie herders en een mysterieuze vrouw. Een van de  herders wijst naar dat zinnetje.

Dat graf, of een graf wat er in ieder geval heel erg op leek,bevond zich aan de oever van het zojuist genoemde riviertje de Rialsesse. In het zicht van Blanchefort!

 

                                            

Eigenlijk valt Blanchefort---- ietwat veranderd------ zelfs te herkennen op dat schilderij.

 

                                            

Het graf wat er stond was niet uit de tijd van Nicolas Poussin echter. Maar inwoners uit de omgeving zeggen dat er wel altijd iets van een graf had gestaan. Was het ene weg dan kwam er vroeg of laat wel weer een ander.

                                                

Poussin vond het dermate belangrijk dat hij besloot er  meer dan een schilderij aan te wijden.

Deze heeft eveneens  drie herders en een vrouw. Een vrouw in het wit deze keer, net als de vrouw van het filmpje van Aereda.

En die ene herder met de lauwerkrans verkeerde  niet in een goede staat leek het wel.

 

                                 

Op een ander schilderij met een Bijbels thema kwam Poussin erop terug. Het landschap is nog duidelijk te herkennen als het landschap waar hij tevens  dat graf in gesitueerd had. Maar deze keer liet hij er de doop van Jezus plaatsvinden, en het ontvangen door Jezus van Sophia, de ‘heilige Geest’  in de vorm van een duif.

De sjechina, oftewel de 'Heilige Geest' in het Hebreeuws, is specifiek vrouwelijk. (zie hiervoor Rafaël Patai: The Hebrew Goddess)

Maar vooral dat eerste schilderij bleek erg in trek te zijn bij zekere lieden. Koning Lodewijk de XIV, de Zonnekoning, wilde het  persé in zijn bezit hebben. En er bleek een brief uit die tijd te bestaan waarin werd gezegd dat Poussin iets heel erg belangrijks had geweten.

Waarom had, veel later, de priester van Rennes-le-Chateau persé een reproductie van dit schilderij  willen hebben?

Omdat hij dacht dat het ‘t  graf van een heel belangrijke vrouw was? Omdat hij een overeenkomst had opgemerkt?

                                       

Zo had namelijk het graf van de laatste edelvrouwe van Rennes-le-Chateau eruit gezien. Op zijn kerkhofje.

Let op die verbasterde tekst op de liggende steen. Links ‘Et in’ en rechts  ‘Arcadia ego’

Er was echt iets vreemds met dat graf aan de Rialsesse. Men heeft er namelijk zelfs in bas-reliëf een afbeelding van gemaakt die nu nog in Engeland te zien is.

 

                                                 

Maar wel in spiegelbeeld!!! Was dat soms een hint?

 

Maar Poussin moest dus meer over een en ander hebben geweten. Elders in de kronieken zullen we hiernader op in gaan. Want we menen aan de hand van de schilderijen van Nicolas Poussin een zeker alternatief verhaal te mogen bespeuren. Eentje di de moeite waard is om eens in overweging te nemen.

-----------------------------------------

Maar dat filmpje van Aereda, wat een liedje begeleidde wat ‘Et in Arcadia ego’ heette, had afgezien van bovenstaande  nog één verrassing voor ons in petto

Het eindigde namelijk  in een danszaal waar de vrouw in het wit ineens was……

                                

                           

….met lieden die, net als de vrouw in het wit, niet helemaal  reëel leken te zijn. Geestverschijningen. Uit een andere dimensie.

Maar dat leek ergens toch wel griezelig veel op onze eigen ervaring toen we net terug waren gekomen van Blanchefort!.

We hadden nu serieus reden om ons af te vragen wat wij hadden meegemaakt die dinsdag 13 augustus 2002.

Was onze verbeelding geheel op hol geslagen? Maar waarom hadden we er dan foto’s van?

En dan die artiesten van dat project. Wisten zij werkelijk dingen die menigeen nog niet weet? Hadden ze soms dezelfde weg afgelegd als wij?

Of hadden ze enkel per ongeluk, of met opzet, uit de ‘Akasha-kronieken’   mogen lezen?

Een ‘taal’  van beelden  die ze zelf misschien niet eens verstaan hadden en waar ze enkel maar de artistieke waarde van hadden ingezien?

Mocht voor die artiesten dan het project voorbij zijn, wij stonden op dat moment nog maar aan het begin.

We zouden nog heel erg veel aan de weet komen, te onvoorstelbaar voor woorden eigenlijk.

Elders in de kronieken is veel meer te vinden over dit raadsel, en de mogelijke verklaring voor één en ander.

                      

 

 

 

                                                          Fin

                   


 

 


 


Chaoskronieken: Home-Kronieken-Vreemde ervaringen-Blanchefort

Verloren dag Kronieken: Montaragou