Kronieken · Genealogie · Orakel
Vrouwelijk principe  · Rhedae  · Vreemde ervaringen  · Bron v Da Vinci-code  · Het Jezus testament  · Juweel in de Lotus

 

                                                                             

Jezus zei:

Heer,er zijn er veel rond de waterbron

maar niemand is in de bron.

(evangelie volgens Thomas)

 

De bronnen van de 'Da Vinci code'

 

Door alle ontwikkelingen van de laatste tijd leek het ons aardig om eens  de rol  van ‘Observateur’  te gaan vervullen. Of met een ander mooi woord ‘Watcher’  of  wachter/waarnemer.

Er zijn namelijk zekere ontwikkelingen aan de gang die het waard zijn om er wat aandacht aan te besteden. Het uitkomen van de film ‘the Da Vinci code’  is er daar eentje van.

Toen het boek met deze titel in de winkels kwam bleek het al snel een bestseller te zijn.

Waarom? Omdat het zekere religieuze vraagstukken bevatte maar dat dan wel in een romanvorm bracht waardoor het een veel groter publiek kon bereiken.

Zoals zou blijken toen de film in de bioscopen zou komen, was een groot deel van de informatie die in dit boek te vinden was ‘ontleend’  aan andere boeken en enkele van de schrijvers van die eerdere boeken spanden dan ook een proces aan tegen de schrijver van de ‘Da Vinci code’, Dan Brown, omdat hij plagiaat zou hebben gepleegd. (al heeft het er eerder de schijn van dat dit slechts een slimme truc was om hun eigen boeken zo weer in de belangstelling te krijgen).

De boeken waar het eigenlijk om ging, waar Dan Brown zijn inspiratie uit zou halen,  zijn vooral ‘Het Heilige Bloed en de Heilige Graal’ van het schrijverstrio Baigent/Leigh/Lincoln en ‘Het Geheime Boek der Grootmeesters’  van Lynn Picknett en Clive Prince.

Het eerste boek zou in het begin van de  jaren tachtig van de vorige eeuw verschijnen, maar eigenlijk was het toen al geenszins origineel. Het idee ( en de inspiratie)  was ontleend aan een boek van de Franse schrijver, namelijk Gerard de Sède, die eerder eens een onderzoek had gepleegd en een werk had geschreven over diverse occulte stromingen in de 18e en de 19e eeuw in Frankrijk.  En zo was hij  in aanraking was gekomen met het mysterie van Rennes-le-Chateau. Want daar werd hij tijdens die zoektocht als het ware heengevoerd. De bron van veel van het occulte gedachtegoed in die tijd leek wel in de streek waarin Rennes-le-Chateau zich bevindt, de Razès,  te zijn begonnen. (overigens heeft Gerard de Sède de Britse schrijvers nooit aangeklaagd voor plagiaat).

Genoemde boeken waren echter geen romans, eerder een soort van semi-wetenschappelijke verhalen, en al werden het dan ook allen bestsellers, het publiek wat ermee bereikt kon worden was toch veel kleiner als dat wat Dan Brown met zijn verhaal in romanvorm kon bereiken. Uiteindelijk leende zijn verhaal zich tevens voor een film, zo het aantal mensen wat deelgenoot kon worden van zekere hypothesen enkel maar NOG groter makend.

Als men tegenwoordig zekere tijdschriften openslaat, zoals bijvoorbeeld ‘Onkruid’, kan het niet uitblijven dat men allerlei reacties tegenkomt op de film en het boek de ‘Da Vinci code’.

Natuurlijk staan daar dan ook de reacties in van zekere christelijke groeperingen die het doorgaans volstrekt niet eens zijn met de in het boek geopperde hypothesen. De Anglicaanse kerk bijvoorbeeld  en, hoe kan het ook anders, het Vaticaan.

Naar het schijnt heeft men er de grootste moeite mee de mogelijkheid in overweging te nemen dat Jezus gewoon getrouwd is geweest en, als normaal gevolg daarvan, ook kinderen had.

De reden dat men daar zo’n moeite mee heeft is tamelijk gecompliceerd. Vooreerst was Jezus tijdens het bewind van de Romeinse keizer Constantijn officieel tot ‘Zoon van God’  verklaard en hierdoor dus zelf (een)  God geworden.   Daar de visie op de Vader van  Jezus gebaseerd was  op de orthodox-Joodse religieuze  verhalen over die Vader kon men  het niet toelaten dan een vrouw aan zijn zijde te plaatsen, om over nageslacht dan nog maar helemaal te zwijgen. Want dit zou dan inhouden dat er dan meerdere ‘goden’  rond zouden  lopen in deze ‘aardse dimensie’,   en dat past  dan weer helemaal niet in een  monotheïstische overtuiging.

Door hier echter zo de nadruk op te leggen werd wel het accent van wat nu werkelijk in het hele christelijke verhaal belangrijk was, verschoven. Want als men er zo’n  moeite mee had  te aanvaarden dat Jezus een vrouw en kinderen zou hebben gehad dan impliceert dat, dat men dan bang was  dat nageslacht dezelfde goddelijke waarden  toe te moeten schrijven als men Jezus zo graag doet. Want dat was dan de enige manier om het door de Romeinse keizer gecreëerde dogma geen afbreuk te doen.

Voor Constantijn zelf had dit nog geen probleem geweest, want al aanvaardde hij (AD 325) de christelijke godsdienst als staatsgodsdienst in zijn rijk, zelf had hij altijd meer de oude Romeinse traditie van meergodendom aan blijven hangen waarin de Romeinse keizer bij zijn leven vaak zelfs reeds tot ‘godheid’ werd benoemd.

En die ‘godheden’  hadden altijd gewoon vrouwen en kinderen gehad die hun erfgenamen werden. Of ze daar nu wel of niet bekwaam voor waren.

De tot God verklaring van Jezus, waar de apostel Paulus mogelijk reeds de aanzet toe had gegeven, blijkt dus binnen het christendom voor behoorlijk veel  moeilijkheden te hebben gezorgd. Zeker als men weigert die geforceerde beslissing van destijds opnieuw te toetsen en te herzien.

Jezus zelf heeft zich overigens nooit zelf als een god of een  ‘zoon van God’  beschouwd, daar lijken diverse documenten die Zijn leven beschrijven toch wel duidelijk genoeg in te zijn. Want over zichzelf sprak hij in zekere overleverde geschriften altijd als ‘Zoon des Mensen’  of ‘Mensenzoon’.

 

Jezus zei:

De vossen hebben hun holen

en de vogels hebben hun nest,

maar de Zoon des Mensen

heeft geen plek om zijn hoofd

neer te leggen en te rusten.

(evangelie volgens Thomas)

 

en dan is er  natuurlijk ook nog het  door de jonge christelijke kerk tot ‘ketters’  verklaarde ‘evangelie volgens Philippus’, deze  geeft gelijk meer duidelijkheid over hoe de mensen Jezus zagen in Zijn tijd.

 

Sommigen zeggen:

‘Maria is bevrucht door de Heilige Geest.

Ze dwalen.

Ze weten niet wat ze zeggen….

De Heer zou niet gezegd hebben:

‘Mijn vader die in de hemel is’

als hij niet nog een andere vader had;

hij zou dan eenvoudig  ‘mijn vader’ hebben gezegd.

 

‘Zoon des Mensen’, eigenlijk dekt die omschrijving al de hele lading. Jezus zag zichzelf eerder als een mens,  in dienst der mensheid.

Wat dat aangaand hebben de volgelingen van de Islam één en ander veel eenvoudiger te aanvaarden gemaakt voor de gelovigen. Want zij zien hun grote voorbeeld  ‘slechts’ als een profeet, eveneens een personage die zichzelf in dienst heeft gesteld der mensen. En voor de volgelingen van de profeet was het dan ook nooit een grote moeite om de letterlijke erfgenamen van deze profeet te volgen. (al zou ook dit wel tot grote onenigheid gaan leiden binnen de volgelingen van de Profeet.)

In ieder geval blijkt dus het ‘menszijn’  van Jezus in boeken en films als de ‘Da Vinci code’ op dit moment het grootste probleem te zijn voor zekere Christelijke groeperingen.

Het verder naar boven genoemde boek ‘Het Geheime Boek der Grootmeesters’ wordt in de bestseller van Dan Brown zelfs met name genoemd. (de schrijvers hiervan hebben Dan Brown niet aangeklaagd voor plagiaat, zou de reden voor de aanklacht dan het feit zijn geweest dat er in het boek van Dan Brown juist geen vernoeming stond naar ‘Het Heilige Bloed en de Heilige Graal’?)

Redelijk kort na het verschijnen van het ‘Grootmeesterboek’ zou onze aandacht hier reeds op vallen., we kochten het dan ook gelijk en het zou belangrijke aanwijzingen bevatten voor onze persoonlijke zoektocht, zeg maar onze queeste.

Want waar wij ons vooral mee bezig houden dus is de bron van al het religieuze denken, en hoe het zich in allerlei verscheidene richtingen zou ontwikkelen, zich spiraalsgewijs in veel gevallen steeds verder van die oorsprong vandaan bewegend.

Nu is beweging niet per definitie iets verkeerds, men zegt dan ook wel eens dat stilstand juist achteruitgang is, maar  als de oorsprong van een zeker gedachtegoed volledig verloren gaat is dat vaak niet echt een verbetering. Dan kan men eigenlijk ook niet meer echt van verbetering na groei spreken maar eerder van iets geheel nieuws, of zelfs van een mutatie, oftewel  misvorming. En in wat nieuw is moeten dan ook weer alle kinderziektes verwijderd worden om het ‘levensvatbaar’  te houden.

Het religieuze instituut wat in de Da Vinci code vooral onder vuur lijkt te staan is natuurlijk de Rooms-Katholieke kerk. Al betreft de informatie die erin ter sprake komt eigenlijk wel het gehele Christendom. De Rooms-Katholieke kerk heeft als instituut met duidelijke regelgeving en dogma’s over hoe een Christen dient te geloven, in een ver verleden zoveel leed berokkent aan rebelse andersdenkenden dat juist zij het ’t meest lijkt te moeten ontgelden nu.

Al is voor wie echt kritisch kijkt natuurlijk wel weer zichtbaar dat dit instituut  juist groeiende is.  Van fouten leert men uiteindelijk, en de voorlaatste paus (Johannes-Paulus II)  heeft dit duidelijk laten merken in zekere uitspraken en handelingen. Want deze, toch weer als enigszins orthodox bekend staande, paus heeft wel zijn excuus aangeboden voor het leed wat in het verleden was berokkend aan Heksen en Katharen en Protestantse Christenen en Joden. Evenals dat hij weer toenadering heeft gezocht tot bijvoorbeeld  die Joden en andere Katholieken die men Grieks en Russisch Orthodox noemt.

Maar dan nu naar datgene waar het eigenlijk zo’n beetje om lijkt te gaan. Dit gaat geen specifiek christelijk stuk worden, al zal de aanleiding misschien  anders doen vermoeden. Religie zal er natuurlijk wel een hoofdrol in spelen maar dan eerder de mogelijke  ‘bron’  van al die religies die vandaag de hoofdrol in het wereldgebeuren spelen.  En hiervoor moeten we dan wel teruggrijpen naar gebeurtenissen in de geschiedenis die de aanleiding zouden vormen voor het ontstaan van een zeker gedachtegoed.

De wens destijds in de jaren negentig van de vorige eeuw besloten  ‘Het Geheime Boek der Grootmeesters’  te kopen ontstond nadat we eerst in onze favoriete boekhandel van dat moment de inhoudsopgave hadden doorgenomen.

Zoals we schreven hielden we ons toen al enige tijd bezig met religie en hadden reeds behoorlijk wat kennis over de Dode Zeerollen en andere vondsten in de woestijnen van Israël en Egypte, die van gelijke ouderdom (zo niet ouder)  waren dan de geschriften die men  in de Bijbel zou plaatsen.

Hierdoor waren we dit ‘boek der boeken’  heel wat kritischer gaan bekijken dan het een Christen eigenlijk  betaamt.  We waren er zo achter gekomen om niet alles gelijk zomaar  aan te nemen maar het zelf eerst aan een kritisch onderzoek te onderwerpen.

En zo kwamen we er dan tevens achter dat die handelswijze eigenlijk gelijk zeer ‘gnostisch’  was.

Gnostiek is een woord van Griekse oorsprong, en betekent zoveel als ‘kennis’  of ‘weten’, of zoals men ook wel eens erg mooi weet te zeggen:”Geweten”. 

Het oostelijk Mediterrane bekken was omstreeks het begin van onze jaartelling namelijk behoorlijk beïnvloed door de Griekse beschaving, dit was een erfenis van het rijk van Alexander de Grote.

Nu wil dat niet zeggen dat deze regio geheel Grieks was geworden, er was eerder een soort  mix van diverse beschavingen ontstaan waarin sprake was van een grote uitwisseling van zekere ideeën onder de betrokken volken.

Grieken hadden zelf natuurlijk altijd opgekeken naar de grote Egyptische beschaving die er, lang voordat de Grieken  hier kwamen, had bestaan. Zeg maar  die beschaving uit de tijd van de bouwers van de grote piramiden.

Nadat het rijk van Alexander de Grote na diens dood uiteen was gevallen zou één van zijn vrienden, Ptolemeus, Egypte gaan besturen om het zo wat van de oude luister terug te geven. De bekende Egyptische koningin Cleopatra, was overigens  van Ptolemeïsche  komaf, dus meer Grieks dan oorspronkelijk Egyptisch.

Het was in deze Grieks/Egyptisch-georiënteerde beschaving dat het verhaal van Jezus zich af zou gaan spelen. En dat is nu net iets wat men eigenlijk niet uit het oog zou mogen verliezen!

Jezus kan  daarom eigenlijk het beste als  een ‘Hellenistische Jood’  worden omschreven, want de streek waaruit hij kwam, namelijk Galilea, was behoorlijk Hellenistisch.  Zijn Bijbelse geboortedorp, Nazareth,  bestond in die dagen overigens nog helemaal niet  De beschrijving ‘Nazareeër’  is dan ook gebaseerd op een onjuiste vertaling van, òf  het woord Notsrim wat ‘drager van geheimen’ betekent, òf het woord ‘mizraïm’  wat Egyptenaar betekent! 

 Doch vlakbij het huidige Nazareth bestond in die dagen wel de grote Hellenistische stad Sepphoris.(nu slechts nog een ruïne die te bezichtigen valt)

De meest gehanteerde stelling in onze dagen is dat Jezus etnisch een Jood was. Toch is dit eigenlijk onjuist want de omschrijving ‘Jood’  betrof oorspronkelijk  een inwoner uit Judea,-------hiervan  is de benaming dan ook van afgeleid--------en de inwoners van juist deze streek (Judea) hadden in de loop der geschiedenis een geheel eigen religieuze visie weten te ontwikkelen. Jezus was daarentegen een Galileeër en Galilea---------wat zoveel als ‘land van de cirkel’ betekent----------had altijd deel uitgemaakt van het koninkrijk Israël, wat geheel losstond van het koninkrijk Judea tot op het moment dat het geannexeerd zou worden door deze laatste.

Maar aan het begin van onze jaartelling kon men een inwoner uit Galilea beslist nog geen Jood noemen.

Tegenwoordig is Israël één natie, en in dat land bevindt zich tevens het gewest Judea.  Door deze naamgeving  zou men haast kunnen gaan denken dat Judea en Israël  voor één en hetzelfde staan  en dat dit altijd reeds zo zou zijn geweest, maar niets is minder waar.

Eigenlijk kan de huidige naam van dit land enkel maar voor verwarring zorgen, want Judea en Israël werden in een ver verleden gescheiden door een behoorlijk groot religieus verschil in zienswijze. (het boek ‘Langs het pad van Mozes’ van Graham Phillips heeft ons veel informatie hierover kunnen verschaffen)

Toen wij in het jaar 2001 in Israël waren (het huidige land dan)  bezochten wij natuurlijk zowel Judea als die gewesten die deel uitmaakten van het voormalige koninkrijk Israël. Echter nog zonder dit alles over die verschillende koninkrijken  te weten. 

Zo kwamen wij in Galilea aan het meer van Tiberias, oftewel het meer van Galilea, en de aldaar gelegen stad Capernaum. Onze gids wees ons toen op een oude synagoge aldaar die nu nog slechts een ruïne is en die daar in de tijd der  eerste Christenen zou zijn gebouwd.

Ons oog viel toen gelijk op de talrijke inscripties die zich daar bevonden en die uit diezelfde tijd zouden stammen.

                                                         

Een pentagram en een hexagram, zij aan zij, met boven elk een kroontje.

Toen zei dat ons nog niet zoveel en onze gids ging er eigenlijk evenmin verder op in.

De reden dat het ons zo was opgevallen was omdat het pentagram in Europa toch juist altijd zo gekoppeld was geweest aan hekserij en allerlei ketterse, zelfs satanische,  culten.

Het hexagram was daarentegen duidelijk, tegenwoordig wordt het vooral de ‘Davidsster’  genoemd en tevens in zekere kringen  het ‘zegel van Salomo’. Het is een specifiek symbool voor het Joodse volk en heeft in de jaren 40-45  van de vorige eeuw een wrange bijbetekenis gekregen toen Joden in bezet Europa verplicht werden dit symbool in het geel op hun kleding te dragen als zij zich buitenshuis begaven.  Dit was overigens evenmin een origineel idee want de middeleeuwse  Kathaarse inwoners van de Languedoc werden door de Inquisitie eveneens verplicht een geel kruis te dragen als zij schuldig waren bevonden aan Ketterij.

Nu wisten wij al wel dat het pentagram tegenwoordig weer in opmars was, want diverse esoterische stromingen die aan het einde van de 19e   en het begin van de 20ste  eeuw waren ontstaan hadden aan juist dit symbool grote waarde toegekend.

Om dit symbool echter zo vol trots naast het hexagram te zien staan, voorzien van een kroontje, zorgde bij  ons voor de nodige  vraagtekens. 

We kenden het hexagram dus als symbool voor het Joodse volk en mede hierdoor betrof het voor ons  een symbool voor zeker patriarchaal gedachtegoed,  wat vooral de Chassidische, zeer orthodoxe, Joden nogal eigen is.

Het pentagram daarentegen leek, in onze ogen dan, altijd meer aan het vrouwelijke te zijn gekoppeld.  Heksenverbrandingen door de inquisitie, vergezeld van het ‘duivelse’ pentagramteken, herinnerden daar wel aan. En die occulte stromingen die in de 19e  eeuw begonnen te ontstaan hadden juist het ‘vrouwelijk principe’  aan het pentagram gekoppeld.

Nu zijn wij echter weer vele jaren verder en inmiddels ook weer heel wat wijzer geworden, we weten nu namelijk waar die twee inscripties aan het meer van Galilea in werkelijkheid voor hebben gestaan. Het hexagram met kroontje stond voor, hoe kan het ook anders, het koninkrijk Judea en het pentagram daarentegen stond voor het koninkrijk Israël. Lange tijd twee elkaar niet bijster vriendelijk gezinde koninkrijken.

Wat dan enkel resteert nu, en wat we natuurlijk wel reeds vanaf het begin hadden geweten, was de betekenis van deze symbolen. Eigenlijk is het niets anders dan een ‘Midden-Oosten versie’   van het Chinese Yin-Yang symbool, de vereniging der principes. 

Want men was  er al heel lang vanuit gegaan dat van oorsprong alles ‘heel’  was geweest, niet op een wijze verdeeld als men heden ten dage in onze aardse flora en fauna vast kan stellen.

                             

Een scheppingsverhaal van Indiase oorsprong weet dat mooi te omschrijven:

 

‘in den beginne’ waren alle dingen Zelf en onder deze omstandigheden verscheen de gedaante Purusha op aarde. Na niets dan Zichzelf te hebben gezien zei Purusha:’Aham’ wat ‘Ik ben’ betekent. Maar Purusha begon  zich eenzaam en ongelukkig te voelen en wenste zich daarom een metgezel.  Hiervoor werd ie twee keer zo groot en splitste zich in tweeën. En daar waren er ineens twee, een man en een vrouw.’

De ‘bron’ van dit verhaal ----- zo moge duidelijk zijn ------ lijkt ergens toch wel weer veel op de bron van het scheppingsverhaal in de Bijbelse Genesis. En dat is ook niet verwonderlijk want het is zeer aannemelijk dat deze scheppingsverhalen van Soemerische oorsprong zijn. Dat was de grote, en waarschijnlijk allereerste, menselijke beschaving uit  het land tussen de Euphraat en de Tigris die zich zowel naar het oosten als naar het westen zou verspreiden. Richting India dus en richting Israël…...en Egypte.

In ieder geval was voor deze volken duidelijk dat de oorsprong der mensheid nog een soort van ‘heelheid’  had betroffen, een heelheid die men als mens weer na diende te streven en eventueel kon bereiken door de principes------het vrouwelijke en het mannelijke-----weer te verenigen.

En dat werd weergegeven door respectievelijk het pentagram en het hexagram. Want wie goed naar deze symbolen kijkt kan hierin de mannelijke en vrouwelijke geslachtskenmerken terugzien, die in deze symbolen in een soort van ‘geslachtsdaad’ zijn verenigd.

                                                                                 

                                                                                 (De ‘kelk’ en de ‘kling’, de ‘graal’ en de ‘speer’)

 

En dan komen we nu terug bij Jezus en zijn rol in de ‘Da Vinci code’. Binnen zekere Christelijke kringen was er destijds na het verschijnen van het boek ‘Het Heilige Bloed en de Heilige Graal’ eveneens veel ophef geweest doordat er werd gesuggereerd dat Jezus een seksuele relatie had gehad met Maria Magdalena. Zij was nota bene een vrouw die bekendheid genoot vanwege haar vermeende ‘losse zeden’. Maar nog erger, de schrijvers stelden zelfs dat zij met elkaar getrouwd zouden zijn geweest en hadden daar zeer plausibele redenen voor aan weten te voeren.

Toch was deze informatie evenmin helemaal nieuw meer geweest, want Joodse onderzoekers hadden daarvoor al eens voorzichtig geopperd dat Jezus enkel maar de titel ‘rabbi’----wat leraar betekent----had mogen dragen als hij aan de Joodse wetten had voldaan. En huwen was een plicht voor een rabbi waar zelfs een niet-jood als Jezus aan moest voldoen om onder de inwoners van Judea voor vol aan te worden gezien.

Daarnaast zullen de regels dat aangaand heus wel niet veel verschild hebben tussen de Israëlieten en de Judeeërs. Beiden rekenden zich tot het ‘uitverkoren volk’.

 

Het ligt nu niet in onze bedoeling alle argumenten aan te voeren waarom men van de veronderstelling uit meent te mogen gaan dat Jezus en Maria Magdalena getrouwd waren, maar het wist ons in ieder geval wel volledig te overtuigen. De tegenargumenten waren juist minder logisch en minder overtuigend.

Men kan zich hooguit af gaan vragen dan waarom, indien bovenstaande klopt,  men juist dit stukje informatie de gelovigen wenste te onthouden. Want daar moeten in de ogen van die eerste ‘kerkvaders’  zeer zwaarwegende redenen voor zijn geweest.

Maar ook dan weer, mag men wel van EERSTE kerkvaders spreken die zulke beslissingen hadden genomen? Het huidige Nieuwe Testament werd pas in het jaar 325 ten tijde van de Romeinse keizer Constantijn, onder zijn supervisie, samengesteld op het concilie van Nicae.

Van de Christenen aan het begin van onze jaartelling is namelijk bekend dat zij zelfs vrouwelijke bisschoppen ( http://www.womenpriests.org/index.asp) kenden en vrouwen die mochten dopen en onderwijzen (zoals terug te vinden is in brieven van boze kerkvaders). Deze mensen keken dus toch wel heel anders tegen zekere religieuze handelingen aan dan later door middel van opgelegde regels (dogma’s en dergelijke) gebruikelijk diende te worden.

Het komt er dus eigenlijk vooral op neer dat de rol van de vrouw in de religieuze belevingswereld ineens enorm gebagatelliseerd en onderdrukt werd, en de hamvraag is nu waarom? Jezus was ineens een man geworden die geen vrouw nodig zou hebben gehad om tot zijn VADER  te komen. En louter mannen dienden het volk voor te gaan in hun weg naar verlossing.

Ergens zou men dit haast weer een zeer JOODSE wijze van denken kunnen noemen, ware het niet dat de Joden de vrouw dan wel een lagere maatschappelijke status gaven maar dat zelfs zij niet zo’n enorme aversie tegen de geslachtelijke vereniging van man en vrouw zouden hebben als die zich later onder de Christenen zou ontwikkelen. Celibatair leven kwam bij de Joden dan ook nauwelijks voor, zeker niet bij hun priesters.

Men mag dus gerust van een zekere ‘vrouwenhaat’  spreken bij die Christenen die de gelovigen voor zouden gaan nadat het huidige Nieuwe Testament zijn vorm had gekregen.

Soms wijst men de oorsprong van deze houding aan de ‘grote’  apostel Paulus toe maar gedegen onderzoek heeft inmiddels toch wel uit mogen wijzen dat dit geheel onterecht is.  Deze ijverige apostel heeft namelijk veel brieven nagelaten die men tot de oudste Christelijke geschriften mag rekenen die er zijn, echter die brieven waarin sprake is van vrouwonvriendelijke opmerkingen blijken niet van zijn hand te zijn maar waarschijnlijk van één van zijn grootste ‘fans’, de evangelist Lucas. Paulus zelf kon juist, evenals Jezus, onder vrouwen zijn meeste toehoorders vinden en het waren vooraanstaande vrouwen die hem onderhielden en het hem mogelijk maakten zijn zendingsdrift voort te zetten. Dat hij erg veel vrouwelijke aanhang zou hebben gehad als hij zelf zo inferieur over hun sekse had gedacht lijkt erg onwaarschijnlijk.

Ook wat betreft het begrip ‘celibaat’  had Paulus duidelijke stellingen, hij zei namelijk dat  het beter was te huwen dan te ‘branden’ (van begeerte).

De allereerste paus (althans volgens de traditie dan van de Katholieke kerk), namelijk Petrus was ook gewoon getrouwd geweest. Dit staat toch duidelijk vermeld in diverse geschriften. Het hoe en waarom van het verplichte celibaat voor Rooms-Katholieke geestelijken wordt hierdoor dus ook niet echt duidelijker.

En dat brengt ons dan op het gevaarlijke, zeker speculatieve, terrein van hoe Jezus mogelijk zelf zou kunnen hebben gedacht over één en ander.

Eén ding moge wel direct duidelijk zijn, Jezus stelde zich in de maatschappij waarin hij leefde behoorlijk ‘rebels’ op waar het de omgang met vrouwen betrof. Hij sprak gewoon openlijk met hen waar dat in Joodse ogen toch volledig ongepast was en hij redde ze zelfs van, in zijn ogen, onterechte vonnissen als bijvoorbeeld ‘dood door steniging’. Denk hierbij maar aan het voorbeeld van de overspelige vrouw,  ‘Zij die zonder zonden zijn werpe de eerste steen’.

De redenen voor zijn handelswijze in deze lijken slechts duister maar zijn dat eigenlijk helemaal niet. Want was zijn moeder ook niet eens aangeklaagd doordat zij zwanger was geworden van een ander dan de man waarmee zij juist getrouwd was?

Jozef had echter voor een schikking in den minne gekozen in plaats van voor een openlijke aanklacht wegens ontrouw. In het kerkje santa Maria della Vittoria in Rome lijkt  dit stukje geschiedenis heel aardig uitgebeeld te worden door onder andere Gianlorenzo Bernini.

Het Nieuwe Testament en de verhalen erin maken één ding echter wel duidelijk, Jezus werd door de inwoners van Judea duidelijk gezien als iemand die uit een andere streek kwam. Hij schijnt namelijk heel herkenbaar over een zeker accent te hebben beschikt waardoor men hem gelijk kon identificeren als een inwoner van Galilea. Waar Aramees en Grieks overigens meer de voertalen  waren dan Hebreeuws)

En DAT is nu juist het punt waar het al die tijd reeds om blijkt te gaan, Jezus was een Israëliet en dus geen Jood !!

Joden, dat wil zeggen de inwoners van Judea, hadden de gewoonte alle hen omringende volkeren in die dagen af te schilderen als ‘heidens’. Hiermee gaven ze aan dat er tussen hen een behoorlijk verschil van opvattingen bestond wat betreft religieuze overtuigingen.

Zo werden bijvoorbeeld  de inwoners van Idumea door de Judeeërs als ‘heidens’  afgeschilderd Waardoor koning Herodes, afkomstig uit deze streek, evenmin goed kon doen bij de inwoners van Judea. Ondanks dat hij de tempel toch liet herbouwen, grootser en schitterender nog dan diens voorganger dat had gedaan.

 

                                                

Samaritanen waren eveneens inferieur volgens de Judeeërs-----reden te meer voor Jezus om juist deze Samaritanen te prijzen voor hun barmhartigheid-----, mogelijk speelde hierin mee dat Samaria ooit de hoofdstad van Israël was geweest, en Galileeërs waren ronduit ‘heidens’. Galilea had dan wel ooit het Hasmoneese koningshuis voortgebracht maar de volledig Griekse stad Sepphoris bevond zich hier  en het grensde aan Phoenicië waar men nog echt een heidense cultus had in die dagen.

Het is dus eigenlijk niet verwonderlijk  dat juist deze gebieden vroeger allemaal deel hadden uitgemaakt van het oude koninkrijk Israël, wat het oude koninkrijk Judea geheel had omsloten!

Men zal zich dan inmiddels wel zijn gaan afvragen wat nu precies het verschil in religieuze overtuigingen was tussen de inwoners van Israël en die van Judea. Beiden hadden toch het door Mozes voor het eerst aan de Hebreeën gepresenteerde geloof gekoesterd.

Om dit raadsel een beetje opgehelderd te krijgen is het dan eigenlijk noodzakelijk even terug te keren naar de tijd van deze belangrijke profeet.

Vrijwel  iedereen in onze tijd heeft toch wel eens het verhaaltje gehoord over dat Mozes in Egypte was opgegroeid en als baby in een mandje aan de rivier was toevertrouwd waar hij door een dochter van de farao was uitgevist en door de farao en diens familie was opgevoed.

Het verhaal gaat dan verder dat hij in de Sinaï-woestijn een kudde schapen voor zijn schoonvader Jethro zou hebben gehoed en daarna ineens het plan zou hebben opgevat-------of de boodschap zou hebben gekregen------‘zijn’   volk, dat wil zeggen de Hebreeën, terug te leiden naar het land waar hun  voorouders vandaan waren gekomen::”Het land van melk en honing.”

Dit was een opdracht die hij persoonlijk zou hebben gekregen van één specifieke God, een God die op dat moment bij de Hebreeën nog onbekend moet zijn geweest.

Om de Farao te overreden zijn goedkope arbeidskrachten te laten gaan------slavernij volgens de verhalen------moest hij eerst behoorlijk indruk op deze gaan maken en dat zou hij dan ook doen door middel van enkele ‘tekenen’  van zijn God. Hij liet bij  de farao zijn (herders?)staf in een slang veranderen en zorgde er eveneens voor dat enkele plagen Egypte zouden gaan teisteren.

Wat betreft die plagen moet hij het geluk----of God----op zijn hand hebben gehad, want het was juist in die tijd (tussen 1600  en  1350 v.Chr.)  dat er een enorme natuurramp plaats zou vinden.

De vulkaan op het Griekse eiland Thera (Santorini) explodeerde

 

                                             

en nu weet men tegenwoordig dat  alle verschijnselen die men in de plagen die Egypte troffen beschreven ziet, het gevolg kunnen zijn van een vulkaanuitbarsting.Dat heeft men door middel van gelijksoortige vulkaanuitbarstingen op later datum vast kunnen stelle.  Zure regen, rood gekleurd water, sprinkhanenplagen en vele kikvorsen………alles wat men daarover in de Bijbel terug kan vinden.

Maar onze aandacht gaat nu eigenlijk vooral  uit naar dat andere specifieke teken, die staf die ineens veranderde in een slang-----of meerdere slangen.

Dit mag toch op zijn minst een uiterst heidens aandoend symbool worden genoemd voor die grote  God die Mozes zo trouw diende. De slang was juist voor die zo genoemde  heidenen altijd reeds een belangrijk symbool geweest voor onsterfelijkheid en vernieuwing. Maar hierdoor des te meer taal die de farao verstond natuurlijk.

Hoe dan ook, Mozes kon afdoende indruk maken en leidde zijn volk eerst door de moerasachtige delta van de Nijl---schelf of rietzee genaamd en later foutief uitgelegd als Rode Zee----de Sinaïwoestijn in. Na lange omzwervingen in dit onherbergzame gebied zouden ze uiteindelijk bij de ‘Berg van God’  uitkomen. Een berg die zich AAN DE OVERZIJDE van die woestijn bevond, en dus onmogelijk die berg kon zijn die men nu de berg Sinaï  noemt!

Op die berg, waar Mozes tijdens zijn omzwervingen als herder reeds eerder moet zijn geweest, en waar hij het brandende braambosje had gezien toen zijn God hem voor het eerst wilde spreken, zou Mozes lange tijd verblijven terwijl de Hebreeën aan de voet ervan wachtten tot hij terugkwam met mededelingen van God over hoe zij nu  verder moesten gaan.

Over wat er toen gebeurde bestaan verschillende versies, al zou er natuurlijk slechts eentje het Exodusverhaal in het Oude Testament halen. Eén ding is in die verschillende versies echter wel duidelijk, het volk werd onrustig na al dat wachten op hun leider en besloot die geheimzinnige God van Mozes wat gunstiger te stemmen door zogenaamde ‘afgodsbeelden’ te maken in de vorm van een stier of kalf. Dit had hen schijnbaar op dat moment de beste wijze geleken om die God te paaien zodat hij Mozes weer naar beneden zou zenden om hen verder te leiden.

Na dit schijnbaar vaststaande gegeven gaan de versies over gebeurtenissen behoorlijk verschillen, in de op dit moment algemeen erkende versie (door zowel Jodendom, Christendom als Islam) zou Mozes na zijn terugkeer  enorm ontstemd zijn geweest, puur  over het gegeven dat men in zijn afwezigheid heidense afgodsbeelden had gemaakt. Afgezien van het feit dat men überhaupt die God niet uit mocht beelden mocht men dat zeker niet doen in de vorm van een stier(kalf)

In een heel andere versie----die terug te vinden is in het apocriefe ‘boek van Jaser’ (zie hiervoor het boek van Graham Phillips; Langs het pad van Mozes)--- werd hij echter om iets heel anders  kwaad. Men was namelijk tijdens het lange wachten op zijn terugkomst zijn leiderschap aan gaan vechten en waren uiteindelijk een opstand aan het voorbereiden geweest waarin men een ander als leider aan wou wijzen. Zelfs Mozes’ broer Aäron had hier niets tegen geweten en had geneigd geweest hierin mee te gaan.

Welke van die twee versies lijkt nu het aannemelijkst? Dat Mozes kwaad zou zijn geworden omdat men  afgodsbeelden met een dierlijk uiterlijk had gemaakt, terwijl hij zijn staf met het grootste gemak te pas en te onpas  in slangen had laten veranderen----bijvoorbeeld om zijn zin te krijgen bij de farao----of dat hij woedend was geworden nadat hij had ontdekt dat men hem zo wilde laten vallen na al wat hij voor hen had gedaan? En dat zelfs  zijn broer Aäron niet echt zijn best had gedaan om één en ander te voorkomen. Terwijl juist deze de ‘honneurs’  had moeten waarnemen in die tussentijd.

Wat dan nog resteert is de vraag waarom Mozes zolang daarboven was geweest. En wat hij allemaal daarboven had vernomen wat van belang was voor zijn volk en de wijze waarop zij hun nieuwe God moesten aanbidden.

In de overleverde verhalen-----waaronder tevens die in Exodus----komen  een aantal details voor die tot nadenken stemmen.

Eén zo’n feit is dat ondanks het gegeven dat de Hebreeën geen afgodsbeelden mochten maken van hun nieuwe ‘Stamgod’, ze wel een ander voorwerp mochten vervaardigen wat symbool stond voor deze God. Want deze God had Mozes instructies gegeven over wat eigenlijk  wel als symbool mocht worden gebruikt.Hij zou duidelijke aanwijzingen hiervoor hebben gegeven volgens Exodus 37. En zo kwam Mozes dus naar beneden met informatie over hoe de eerste Menorah (zevenarmige kandelaar)  moest worden gemaakt.

                                                             

Opvallend aan dit specifiek Joodse symbool zijn een aantal zaken. Ten eerste dat in het midden, er net iets boven uitstekend  zich een ‘ster’ bevindt of een  symbool wat enige overeenkomsten met de zon heeft. Al ziet men tegenwoordig op deze plaats  eerder een zogenaamde Davidster  natuurlijk. Hoe  dan ook, een ster is een ster en de zon is eveneens  een ster.

De eerste twee armen links en rechts ervan lijken dan wel weer op de horens van een stier of een halve maan op zijn kant.

                                                                      

Waar hebben we dit symbool toch eerder gezien? De Islam kent namelijk een soortgelijk symbool, al moet men het natuurlijk dan wel een kwart slag draaien.

Men heeft tijdens archeologische opgravingen in de buurt van een berg die bekendheid genoot als de berg Horeb, en wat men toch als men alle verhalen erover naast elkaar legt het beste kan identificeren als die bewuste ‘Berg van God’-----in tegenstelling tot de veel later op een onjuiste plaats aangewezen berg Sinaï-----, afbeeldingen gevonden van een cultusvoorwerp wat heel goed als voorbeeld zou kunnen hebben gediend voor Mozes. (Kathleen Kenyon  te Teman) Want de berg die Mozes moet hebben bezocht was een ‘heilige hoogte’   die al  bij zijn Hebreeuwse voorouders als cultusplaats bekendheid had genoten. De oude Hebreeën hadden veel van dit soort heilige ‘hoogtes’ in Israël, Jordanië en Libanon gehad.

                                                                 

Op die ‘hoogte’ heeft zich waarschijnlijk dit  symbool bevonden, waarvan men dus gegraveerde afbeeldingen terugvond.

Daarnaast bevond zich dar tevens een grote offerplaats en wat men het beste zou kunnen omschrijven als een plaats waar dat symbool in de rotsgrond verankerd moet hebben gestaan.

 

                        

Men is er toch wel zeker van dat de gevonden afbeelding van dat oude symbool in werkelijkheid op deze ‘hoogte’  moet hebben gestaan.

Een ‘boom’  met meerdere armen, zoals de kabbalah of levensboon, met aan de bovenzijde een zonnesymbool.

Nu wil het geval dat het exodusverhaal in het Oude Testament ons kan vertellen hoe God, toen de Hebreeën uiteindelijk aan God werden voorgesteld, zij de meegebrachte offers door een verblindende lichtstraal op het altaar zagen verbranden. Op deze manier zou God aangeven tevreden te zijn met de voor hem gebrachte geschenken. Maar voor wij verder kijkt moge het duidelijk zijn dat de God van Mozes wat met vuur had.

Een paal met daarop een zonnesymbool die mogelijk door twee armen op zijn plaats werd gehouden, een geslepen stuk kristal erin ----niet echt moeilijk te vinden in een woestijn----- waardoor het zonlicht op een zeker tijdstip een soort van ‘laserstraal’ kon richten op de offersteen die zich precies in lijn daarmee bevond……zo krijgt men toch al wel een beetje een ander beeld van de God van Mozes  dan doorgaans gebruikelijk is.

Het lijkt zelfs wel wat weg te hebben van een zonnecultus zoals die in Egypte eveneens  gebruikelijk was. Evenals  later ook in Midden-Amerika.  Want men mag niet uit het oog verliezen dat het aanbidden van de God Aton in Egypte---vooral onder farao Echnaton-----eveneens werd gekenmerkt door een soort van monotheïsme. Men mocht in die periode nog maar één God-----met de naam Aton-----vereren. Nadat men op verschillende wijze heeft proberen na te gaan in welke tijd een en ander zich ongeveer heeft plaatsgevonden heeft het er voor velen toch echt de schijn van dat deze cultus  zich eveneens  omstreeks deze tijd in Egypte moet hebben bevonden. Er zijn er zelfs die beweren dat Mozes de persoon zou zijn geweest die dit in Egypte zou hebben geïntroduceerd (Laurence Gardner, Oorsprong der Graalkoningen).

In ieder geval was de naam Mozes/Moses/Mosis eigenlijk een Egyptische naam----met de betekenis ‘zoon van’----- en zijn er ook verhalen overlevert dat hij, naast krijgsaanvoerder in dienst van de farao eveneens een priester zou zijn geweest.  Wat er wel voor heeft gezorgd  dat de ‘twee mozessen-theorie’  zou ontstaan.

Maar we hebben door al deze informatie nu al wel een heel andere beeld kunnen krijgen op de religie die Mozes zou hebben geïntroduceerd onder de Hebreeën. Het schetst toch wel meer een beeld van een God die overeenkomsten vertoont met de Goden van een zonnecultus-----denk hierbij dan maar even aan dat brandende braambosje en dat verbranden van de offergaven----en daarnaast bleek het stiersymbool deze geloofsovertuiging evenmin helemaal vreemd.De halvemaan-achtige uitsteeksels van de menorah bijvoorbeeld, die net zo goed de hoorns van een stier zouden kunnen zijn. Bij omringende volken was de stier vooral een symbool voor de eerste grote beschaving op Kreta en in Perzië  bij de Mithrascultus. 

Om dan nog maar te zwijgen over de ‘Heilige Staf’  van Mozes die hij meerdere malen in ‘slangen’ liet veranderen. Esculaap en Ourobouros zijn zeer heilige heidense slangensymbolen. 

Nu wil het geval dat men dichtbij de plaats waar zich de bewuste ‘Berg van God’  bevond een metersgroot zo uit massieve rots gehouwen beeld vond ooit. Het betrof het beeld van een zich oprichtende slang. Dit beeld heeft er tot de jaren zeventig van de vorige eeuw ongeschonden bij gestaan maar eenmaal ontdekt begon er een soort van pelgrimage naar te ontstaan van new-age jongeren. De moslems zouden zich zo aan dit, in hun ogen ‘heidense’, gedrag gaan storen  dat zij het beeld met dynamiet op zouden blazen. Wat nu nog enkel rest is de voet ervan waaraan men nog wel de staart van de slang kan herkennen.

                                                                

Voor diezelfde moslems is het overigens wel een uitgemaakte zaak dat Mozes zich in werkelijkheid hier heeft opgehouden en niet op de berg Sinaï die zich op een geheel andere plaats in de Sinaï-woestijn bevindt en die  men tegenwoordig voor de ‘Berg  van God’  wenst te houden.

Want al zolang men zich kan heugen bevindt zich hier een voor de moslems zeer ‘heilige’  bron waar Mozes (volgens het Exodusverhaal) met zijn ‘slangenstaf’  water uit een rots zou slaan-----de bron heet dan ook Aïn Musa------en wat verderop bevind zich dan een Djebel Musa-----Mozesberg-----en een Djebel Haroun, oftewel Aäronsberg   Op die laatste bevindt zich ook nog eens het graf van degene waarnaar de berg is vernoemd.  En dit is dan allemaal volledig in overeenstemming met het Exodusverhaal in het Oude Testament.

Het heeft er dus alle schijn van dat de Jaloerse en Naijverige God  die wij kennen als de Joodse en Christelijke God uit de Bijbel ooit toch wel op een heel andere wijze werd benaderd dan men tegenwoordig geneigd is om te geloven. Sterker nog, de zogenaamde ‘uitvinder’  van deze God had mogelijk een andere God  voor ogen dan degene die menig Jood op zaterdag en Christen op zondag hulde brengt.

Restanten van vele ‘Heilige Hoogtes’  in het huidige Midden-Oosten zijn daar nog de stille getuigen van.

Graham Phillips, we vertelden reeds dat we het nodige aan informatie uit zijn boek ‘Langs het pad van Mozes’  hebben ontleend, heeft op overtuigende wijze aan kunnen tonen dat de stamvader der Israëlieten Jacob-----die zich later Israël   zou gaan noemen------tijdens een droom op een zekere hooggelegen plaats een ‘ontzagwekkende’  (terribilis) plaats te zien zou krijgen, het ‘Huis Gods’ en de ‘Poort naar de Hemel’.

                                                       

Op deze plaats, door Jacob na ontwaken direct gekenmerkt door een speciale steen---op ‘Heilige Hoogtes’ treft men wel vaker speciale  stapeltjes stenen aan---- zou later de eerste Tempel der Hebreeën herrijzen, simpelweg ‘Huis van God, oftewel Bethel, genaamd. Want had men in de droom van Jacob niet reeds gezegd:”Dit is het Huis Gods en de poort des Hemels” ?

De latere Tempel van Salomo is naar alle waarschijnlijkheid een soort van kopie geweest van deze eerdere tempel. In ieder geval hebben de bouwers ervan----volgens de verhalen de Phoeniciërs----zich hierdoor behoorlijk laten inspireren. Want net als de heilige plaats te Bethel zou de Tempel van Salomo twee zuilen hebben die van belang waren als de gelovige er tussendoor liep.

 

                                            (Bethel)

 

                                                       (Tempel van Salomo)

 

De bouw van deze nieuwe tempel was reeds de wens geweest van koning David, maar het was zijn zoon Salomo die het uiteindelijk uit zou gaan voeren. Wat in feite een gedwongen verhuizing van God tot gevolg had, en hierdoor zou er een steeds groter verschil tussen de inwoners van Judea en de Israëlieten ontstaan. Want de Israëlieten bleven de eerste tempel te Bethel als de enige ‘heilige’  plaats zien en er hun erediensten voltrekken.

Maar dan nu weer even terug naar die bewuste God der Hebreeën, die vooral bekendheid geniet als een ‘jaloerse’ en ‘naijverige’-----en vooral mannelijke----- God.

We hebben het recht nu ons af te gaan vragen hoe die God er ten tijde van de uittocht uit Egypte uit moet hebben gezien.

De symbolen, die we verder naar boven al ter sprake brachten, zijn niet per definitie mannelijke symbolen. Zo vormen de hoorns van een stier niet enkel het mannelijke stiersymbool maar tevens het vrouwelijke maansymbool van deze satelliet in haar eerste kwartier.

De zon of ster die men nu bovenaan ziet  is evenmin specifiek mannelijk, want wanneer die ster als pentagram of hexagram uitgebeeld wordt toont het eerder de vereniging der principes in heelheid dan  dat het louter een  mannelijk  symbool voorstelt.

Maar daarnaast zijn er nog meer tekenen die erop wijzen dat de God van Mozes anders moet zijn geweest dan men ons heden ten dage wil doen geloven.

De locatie van de berg Horeb----en tevens die van de Mozesbron, Mozesberg, Aäronsberg en de ‘heilige hoogte’ Bethel----bevindt zich in het oude Idumea, binnen een ‘ring’  van bergen die men door de eeuwen heen Shera, Seïr of Shara noemde.

Nu wil het geval dat men vooral  die eerste naam, Shera, nogal eens tegenkomt in het Oude Testament. Daarvoor gaan we dan even naar het door de inwoners van Judea zo verguisde Idumea. De God die men in deze streken vereerde werd meestal Dhoe es Shera genoemd, wat zoveel betekent als ‘monarch van Shera’.  We hebben nu met opzet voor deze vertaling gekozen want het  begrip ‘monarch’  geeft namelijk geen geslachtsaanduiding aan! Net zomin als ‘Dhoe’, waar het de beste vertaling van is dan. Het is enkel een ‘titel’, net als dat Jahweh, de naam van God,  eigenlijk slechts een titel is.

Laten we ons nu dan eens over de etymologie van één en ander  gaan  buigen.

Specifiek Joodse profeten, zoals bijvoorbeeld Elia, ( I Koningen en II Koningen) zouden later vooral af gaan geven op de verderfelijke gewoonte van zekere landgenoten om wat zij ‘Ashera’s’ noemden te aanbidden.

Asherah wordt dan doorgaans afgeschilderd als een vrouwelijke Godin van Kanaänitische, of Phoenicische, herkomst. Dit waarschijnlijk omdat men een etymologische overeenkomst vermoedt met Godinnen als Astarte en Ashtoreth. Zij wordt doorgaans dan in één adem genoemd met Baäl, die men een Phoenicische Godheid noemt.

Maar laten we nu eens de gewaagde these plaatsen dat de naam ‘Ashera’  een verbastering van de naam ‘Dhoe es Shera’ zou kunnen zijn!  Dit is misschien wel niet zo vergezocht als het in eerste instantie lijkt. Asherah wordt, we schreven het reeds, in één adem genoemd met de God Baäl, die men eveneens Kanaänitisch-Phoenicisch noemt.

Maar….Baäl is een gewoon woord van Semitische herkomst en betekent niets anders dan ‘Heer’ … of Dame.

Want het is een titel, evenals ‘Jahweh’  ----wat  Heer betekent----- en ‘Dhoe’  titels zijn .  Wederom zonder een specifieke sekse aan te duiden. 

Baäl, de Dhoe van Sherah. We denken dat het voor lieden die de scheiding der dingen specifiek in stand willen houden een duidelijk geval is. Baäl is de man van (A)Sherah, die dus een vrouw moet zijn.

Elia en consorten hadden er met hun beperkte Judeese visie waarschijnlijk niets meer van willen begrijpen. Het ging hun bevattingsvermogen te boven.

Want in dit geval----oftewel eenzelfde situatie als voor hun voorouders nog,  de oude Hebreeën onder Mozes----- is de Godheid niet specifiek vrouwelijk maar eerder androgyn.  Mannelijk en vrouwelijk, verenigd ineen.

                                                                                                 

Ander aardig detail in deze is een andere bijnaam van de God der Israëlieten, namelijk El Sjaddai wat zoveel als ‘heerser van de Berg’ betekent.

Welke berg dat moet zijn geweest is niet zo moeilijk dan te achterhalen, enkel de hoogte in het Shera-gebergte waar Bethel zich bevond kan hiervoor in aanmerking komen. Want daar bevond zich uiteindelijk ‘Zijn Huis’ (betekenis van Bethel).

 

                                                                                 

En zo komen we dan, als vanzelf, uit bij het streven der gnostici aan het begin van onze jaartelling om beide principes weer te verenigen tot een androgyne heelheid. De Hermafrodiet----een vereniging van de Boodschappergod Hermes met de godin van de liefde Afrodite----wordt door de Hermetici als een ideaal beschouwd waarnaar de mens in zijn leven dient te streven.

En zo bevinden we ons nu dus weer bij datgene waar het in  dit stuk om draait, namelijk wat er waar is van de informatie die men in het boek en de film ‘De Da Vinci code’  terug kan vinden.

Maar we zijn er nog niet helemaal, er dient nog één en ander toegelicht en opgehelderd te worden.

We bevonden ons het laatst in een episode in het Oude Testament die de naam Exodus draagt, oftewel uittocht.

Volgens dit verhaal zouden zowel Mozes als zijn broer Aäron komen te sterven voordat zij het werkelijke land van ‘melk en honing’  in  zouden trekken. Er ontstond aldus de behoefte aan een nieuwe leider die de Hebreeën aan moest gaan voeren om dit doel te bereiken.

In het Exodusverhaal is er dan ineens sprake van de militaire aanvoerder Jozua, dezelfde die de stad Jericho zou veroveren.

De stad Jericho kan zich overigens volgens het verhaal nooit ver hebben bevonden van de ‘Berg van God’, wat het des te waarschijnlijker maakt dat deze berg zich inderdaad in het Shera-gebergte (Jordanië) bevindt.

Toch vindt men dan in de Bijbelse  verhalen waarin deze Jozua ter sprake komt enige onduidelijkheid over diens werkelijke status.  In één van de verhalen moest hij toch duidelijk het hoofd buigen voor een nog belangrijker persoon, ‘Heer des Heeren’  genoemd wat zoveel als aanvoerder van een leger wil beduiden, al wordt deze opzettelijk niet bij name genoemd. En daar waar Mozes nog duidelijk zowel militair als spiritueel leider was (een soort van ‘Priester-Koning’ , eenzelfde positie als de Joodse Messias, daar lijkt  Jozua louter een militair leider te zijn.

Het apocriefe ‘Boek van Jaser’ biedt uitkomt hierin, dit boek geeft duidelijk aan dat degene waarnaar het boek is vernoemd, Jaser,  de spirituele opvolger was van Mozes.

En dan is er  nog iets waar slechts zijdelings sprake van is in de verhalen van het Oude Testament. Want als Jaser namelijk de opvolger zou zijn van Mozes zou deze Jaser een soort  van erfopvolging in gaan stellen.  Want het was namelijk zijn dochter, Deborah,    die de spiritueel leider werd der Hebreeën!! Al noemt men het dan Richter.

Natuurlijk zou men later de rol van deze Deborah enigszins proberen te bagatelliseren, maar men scheen haar niet helemaal uit de verhalen weg te kunnen laten. Daarvoor had zij, op het moment dat deze verhalen op het schrift werden gezet, nog teveel bekendheid genoten.

Dat brengt ons dan gelijk op een uiterst aardig fenomeen, want bovenstaande houdt wel in dat Deborah een heuse Hebreeuwse Hogepriesteres mag worden genoemd.

En wederom komt het verhaal van de Da Vinci code een klein stukje dichterbij  waarschijnlijkheid.

Wat dan enkel nog resteert is waarom deze verhalen niet meer waarheidsgetrouw aan ons over zouden worden geleverd.

Ten tijde van de koninkrijken Israël en Judea zou er continu sprake gaan zijn van burgeroorlogen en strijd. Zeker onder de opvolgers van Salomo zou  dit het geval gaan zijn. De inwoners van Judea bleven zich eraan storen dat de Israëlieten hun Tempel te Bethel de voorkeur gaven boven die te Jeruzalem, die met zoveel bombarie  door Salomo daar was neergezet.

Latere Judeese koningen, zoals Josiah, deden er alles aan de Israëlieten weer onder de duim te krijgen en deze Josiah ging daarin zelfs zover dat hij de Tempel te Bethel zou vernietigen.

Maar toen sloeg het noodlot toe, een steeds machtiger wordend land ten oosten van hen ---Babylonië----zag de kans schoon en viel de koninkrijken Israël-Judea binnen waarna het veel van de inwoners van vooral Judea mee zou voeren in ballingschap. Het verhaal wil zelfs dat zij daar enigszins in zouden zijn gesteund door de inwoners van Idumea! Oftewel de Israëlieten.  Ter vergelding soms van de door die Judeeërs verwoeste Tempel te Bethel?

In ieder geval zou het in de periode van deze ballingschap zijn dat de Judeeërs  waarschijnlijk het schrift leerden kennen of dat ten minste voor het eerst echt zouden gaan gebruiken. Degenen die hen zouden leiden, en dat waren vooral de Rabbi’s ----wat zoveel als leraar betekent----- besloten, in navolging van hun onderdrukkers, de oude Hebreeuwse overleveringsverhalen aan het papier toe te vertrouwen. Bij gebrek aan een echt scheppingsverhaal werd er veel ontleend aan de scheppingsverhalen der Babyloniërs   die weer van Soemerische oorsprong  waren.

Door de traumatische ervaringen die zij opdeden met heidense culturen als die van degenen die hen onderdrukten werd de spirituele rol van het ‘Vrouwelijk Principe’ steeds verder weggedrukt. Want als volken die hen verraden hadden -----de Israëlische  Idumeeërs------en volken die hen als slaven hielden------Egyptenaren en Babyloniërs------het vrouwelijke zo hoog hielden dan kon dat toch onmogelijk goed zijn. Zij wilden echt anders zijn.

En zo kreeg het huidige Oude Testament ongeveer zijn vorm.

Nadat de ballingen onder het meer verlichte regiem der Perzen hun vrijheid terugkregen vertrokken vooral de Rabbi’s  met hun grote  families terug naar het ‘Beloofde Land’. In eerste instantie werden zij daar niet eens zo met open armen ontvangen, want zij wilden ook nog eens met hun allen specifiek in Jeruzalem en omstreken neerstrijken en dachten gelijk weer hun oude positie binnen de stammen in te kunnen nemen.

Naarmate de tijd echt vorderde kregen zij echter wel steeds meer invloed in vooral Judea.

Nu men dit dan zo allemaal heeft vernomen lijkt het moment aangebroken om ons dan maar weer eens te gaan verdiepen in de figuur  Jezus -----onjuist ‘van Nazareth’  betiteld..

Jezus was, zoals we eerder al ter sprake brachten, van onduidelijke komaf want Jozef was niet zijn vader. Daarover zijn alle verhalen toch wel duidelijk. Zij zijn echter niet zo duidelijk in wie dan wel de vader zou zijn. En of Jozef nog werkelijk een vaderrol in Jezus’ leven zou blijven spelen.

In ieder geval zou Jezus’ moeder Maria als jong meisje in de Tempel van Herodes aan het ‘voorhang’ van het ‘Heilige der Heiligen’ hebben gewerkt. Dit betrof een soort van gordijn wat altijd specifiek door maagden ----die nog niet menstrueerden----- werd vervaardigd en  wat  de donkere, ‘baarmoederachtige’,  holte van de Tempel afsloot voor het publiek. Enkel de Hogepriesters mochten deze ruimte op zekere tijden betreden.

Men moet, als men dit eenmaal weet, toch wel toegeven dat hier eveneens sporen lijken te vinden van een veel oudere religie waarin het ‘Vrouwelijke’  nog een voornamere rol speelde.

Dan is er nog een aspect, de Tempel aangaande, wat aandacht verdient. Uit meerdere tirades van Joodse profeten blijkt dat er soms in de Tempel van Salomo, en mogelijk ook in de latere tempel van Herodes,  rituelen werden verricht waar de orthodoxe gelovigen uit Judea het totaal niet mee eens konden zijn. Dit werden dan doorgaans aan Asherah gewijde culten genoemd en die rituelen hadden toch wel erg veel weg van het aloude Hieros Gamos (Heilig Huwelijk)  ritueel waarin het mannelijke en het vrouwelijke niet enkel maar symbolisch maar ook letterlijk werden verenigd. Meestal dan door een Hogepriesteres en een priester, of in later tijden soms tevens door een Hogepriester en een ‘maagd’?

Deze ‘praktijken’ konden bij een zeker deel der Judeese inwoners bepaald geen goedkeuring vinden, al vergat men daarbij dan wel dat de opdrachtgever tot de bouw van de Tempel, Salomo die onder andere getrouwd was met een Phoenicische prinses ----hij zou daarnaast echter ook ‘liaisons’ hebben gehad met de gitzwarte, en heidense, koningin uit Sheba, Ethiopië-----, zulke rituelen nog heel normaal moet hebben gevonden in zijn tijd.

Ook dan kan men zich weer afvragen in hoeverre Bethel daarin een voorbeeld heeft gevormd.

Maria, de toekomstige moeder van Jezus, werd volgens het verhaal;  bezocht door een ‘engel’ ----doorgaans Gabriël-----die haar vertelde dat zij zwanger zou worden van een ander dan haar eigen man Jozef.

De benaming ‘engel’  komt van het Griekse ‘angelous’,  wat ‘boodschapper’ betekent. En dit is dan weer een rechtstreekse vertaling van het Hebreeuwse ‘Malak’,  wat dezelfde betekenis heeft. Men hoeft zich dus bij deze ‘engelen’  niet specifiek die leuke blozende baby’tjes met vleugeltjes voor te stellen zoals men die in de Christelijke iconografie nogal eens tegenkomt.

 

                                                                   

 

Voor de Hebreeën waren engelen gewoon gezanten van hun God met een zekere opdracht. Het waren wel, naar Hebreeuwse maatstaven, bevoorrechte lieden. Zo zouden ze zich onderscheiden door reeds besneden op aarde komen.

                                                          

In ieder geval zou er flink wat verwarring rond het begrip ‘Engel’  ontstaan, zo zijn er ook die menen dat ‘engel’ louter  een titel betreft, eentje die bijvoorbeeld de Hogepriesters van de Tempel te Jeruzalem zouden dragen ( zie Laurence Gardner  Erfopvolgers van de Graal).

Indien dit werkelijk het geval is  dan verklaart  dat gelijk weer enkele zaken. De titel ‘Hogepriester’ was namelijk erfelijk in die dagen en er zouden later groeperingen,zijn,  zoals bijvoorbeeld de Katharen, die Jezus als een ‘engel’  beschouwden. Hun Rooms-katholieke vervolgers  hadden hierbij, toen ze dit vernamen,    natuurlijk gelijk puur een etherisch wezen------of een blozende baby--------- in gedachten, maar of de Katharen eveneens  zoiets in gedachten hadden?

Mocht bovenstaande kloppen  dan zou eigenlijk inhouden dat de werkelijke ‘verwekker’  van Jezus mogelijk een priester uit de tempel zou zijn geweest in iets wat men rustig dan als een ‘Hieros Gamos ritueel’ zou kunnen omschrijven.

Natuurlijk is dit wel allemaal puur speculatief.

Engelen worden vaak gelijk gesteld aan de Nephilim uit het Oude Testament, wat zoveel betekent als  ‘zij die nedergedaald waren’ .

 ‘Zonen van God’  werden zij vaak genoemd, zonen van God die zich verenigden met de dochters van de Aarde.

                                                         

Eén ding is echter uit vele verhalen rond Jezus wel duidelijk------hoewel men dit slechts ongaarne toegeeft-------en dat is dat Jezus nog broers en zussen had die na hem geboren zouden worden.

Men is nogal eens geneigd het ‘Broeder des Heeren’, zoals men Jacobus zou betitelen,  als figuurlijk op te vatten maar als er dan verderop toch sprake lijkt te zijn dat  ‘een’ Maria de moeder was van Jacobus dan moet men zich al enigszins in bochten gaan wringen. Zeker als men die moeder van Jacobus tevens nog eens af wil schilderen als zuster van Jezus’ moeder Maria.

Is het dan zo verwonderlijk dat men  de vader van die broers en zussen van Jezus, ene Cleophas of in het Grieks Alpheus genoemd,  wel eens als een potentiële kandidaat voor het vaderschap van Jezus beschouwt? (Donovan Joyce: “The Jesus Scroll” , waarvan de vertaling elders in de Kronieken is terug te vinden)

 

Sommigen zeggen:

‘Maria is bevrucht door de Heilige Geest.

Ze dwalen.

Ze weten niet wat ze zeggen….

De Heer zou niet gezegd hebben:

‘Mijn vader die in de hemel is’

als hij niet nog een andere vader had;

hij zou dan eenvoudig  ‘mijn vader’ hebben gezegd.

(evangelie volgens Philippus)

 

Het verhaal over Jezus’ leven zou vooral bestemd  zijn voor een Joods publiek. In een tijd dat men de, zoals altijd verdeelde, inwoners van het ‘Beloofde Land’ probeerde  te verenigen om de wapens op te pakken tegen hun nieuwe onderdrukkers, deze keer de Romeinen.

Jezus moet, als profeet, zeker over een soort van politieke agenda hebben beschikt. Want om het zo verdeelde volk in die tijd onder één vlag verenigd te krijgen om de strijd aan te binden tegen de Romeinen, daar kwam wel heel wat bij kijken. En de kaarten leken niet helemaal in zijn voordeel te zijn geschud. Er waren namelijk nog andere kandidaten die de rol van ‘Priester-Koning’  wel op zich wilde nemen, één daarvan was Johannes de Doper.

Daarnaast was Jezus dus een Galileeër en hierdoor een Israëliet, een door de inwoners van Judea niet hoog aangeschreven staand volk.

Dat Jezus naast een duidelijke politieke agenda eveneens  over een afwijkend spiritueel, zeg maar religieus, standpunt beschikte wordt toch ook wel voldoende duidelijk als men al de beschikbare informatie over hem -------zowel die in de Bijbel als die daarbuiten;namelijk in apocryfe geschriften-------naast elkaar gaat leggen.

Zijn afwijkende houding tegenover vrouwen is al eerder ter sprake gekomen maar de wijze over hoe hij werkelijk over God dacht kan men tevens in zekere ‘verboden’  geschriften lezen , die  lang verborgen hebben gelegen onder het woestijnzand. Zo bestaat er tevens een document waarin staat dat hij  aan zijn volgelingen het volgende  gebed hebben geleerd:

 

Onze Vader-Moeder die in de Hemele zijd..”.

Jezus zei:

Wie zijn vader en moeder

niet haat, zoals ik,

kan voor mij geen leerling zijn;

en wie zijn vader en moeder

niet liefheeft, zoals ik

kan niet mijn leerling zijn.

Want mijn moeder(…),

maar mijn ware moeder

gaf mij het leven.

(evangelie volgens Thomas)

 

Ik werd vanuit kracht uitgezonden

en ik ben gekomen tot hen die zich op mij bezinnen

en ik ben gevonden onder hen die naar mij zoeken

Kijk naar mij, jullie die mij overdenken,

en jullie, toehoorders, luister naar mij.

Jullie die op mij wachten, neem mij tot je,

en verban mij niet uit je zicht.

En laat je stem mij niet haten, noch je gehoor.

Wees niet onwetend van mij, nergens en nimmer.

Wees op je hoede;

Wees niet onwetend van mij!

Want ik ben eerste en de laatste.

Ik ben de vereerde en de verachte

Ik ben de hoer en de heilige.

Ik ben de vrouw en de maagd.

Ik ben de moeder en de dochter.

Ik ben de leden van mijn moeder.

Ik ben de onvruchtbare

en vele zijn mijn kinderen.

Ik ben het wiens bruiloft schitterend is

en ben niet gehuwd.

Ik ben de kraamvrouw

en zij die niet baart.

Ik ben de troost van mijn barensweeën.

Ik ben de bruid en de bruidegom

en het is mijn echtgenoot die mij verwekte.

Ik ben de moeder van mijn vader

en de zuster van mijn man

en hij is mijn nageslacht….

Ik ben de stilte die men niet kan bevatten

en de gedachte waarvan de herinnering veelvuldig is.

Ik ben de stem waarvan de klank veelstemmig is,

en het woord waarvan de verschijning veelvormig is.

Ik ben het uitspreken van mijn naam….

( Donder, Volmaakt Bewustzijn )

 

Bovenstaand betreft een in het woestijnzand te Nag Hamadi gevonden geschrift wat men aan de eerste Christenen toewijst. Door teksten als deze is het niet onredelijk om aan te nemen dat Jezus de ‘Almacht’  die men God noemt  op een meer Israëlische dan Judeese wijze benaderde. Het mannelijke en het vrouwelijke in een soort van oerheelheid verenigd .

Er zijn tevens genoeg andere teksten van dezelfde origine die zulks een vooronderstelling rechtvaardigen.

 

Toen Eva nog in Adam was, was er geen dood. Toen zij zich van hem scheidde,

ontstond de dood. Als zij weer in hem gaat en hij haar weer in zich opneemt, zal

er geen dood meer zijn

Zij zeiden tot hem:

Zullen wij dan, als wij kinderen zijn,

het Koninkrijk binnengaan?

Jezus zei tot hen:

Als jullie de twee één maakt

en als jullie het innerlijk maakt

als het uiterlijk,

en het uiterlijk als het innerlijk

en het boven als het beneden,

en als jullie het mannelijke

en vrouwelijke tot één maakt,

zodat het mannelijke niet

mannelijk zal zijn,

en het vrouwelijke niet vrouwelijk,

… … … … … … … …

dan zullen jullie binnengaan

in het Koninkrijk.

(evangelie volgens Thomas)

 

Het mysterie van het huwelijk is groot. Want zonder het huwelijk  zou de wereld

niet bestaan. Het bestaan van de wereld berust op de mens en het bestaan van de

mens berust op het huwelijk. Heb weet van de onbevlekte gemeenschap, want deze

heeft grote macht. Haar beeld is dat van de lichamelijke bevlekking.

Zo weet niemand op welke dag  man en vrouw zich met elkaar verenigen, behalve zijzelf.

Want het huwelijk in de wereld is een mysterie voor hen die een vrouw genomen hebben.

Als het huwelijk der bevlekking al verborgen is, hoeveel te meer is dan het onbevlekte

huwelijk een waarachtig mysterie. Het is niet vleselijk maar zuiver. Het heeft niet

te maken met het donker van de nacht maar met de dag en het licht

 

Christus is gekomen om de scheiding,

die in het begin is ontstaan,

weer ongedaan te maken,

de twee weer te verenigen

en leven te geven aan hen

die in de scheiding gestorven zijn,

en hen weer te verenigen.

Want vrouw en man

verenigen zich met elkaar in het bruidsvertrek.

En zij die zich in het bruidsvertrek hebben verenigd,

zullen niet meer van elkaar worden gescheiden.

----------------------------------------------------------

 

En zo komen we dan als vanzelf uit bij de rol van Maria Magdalena in dit geheel. Die rol die door het uitbrengen van de film ‘de Da Vinci code’  zo in de publieke belangstelling is komen te staan.

De door de Rooms-katholieke kerk tijdens het concilie van Nicae verboden verklaarde gnostische geschriften geven veel meer duidelijkheid over Magdalena’s  rol  in het Jezusverhaal, en geven zo gelijk tevens wat informatie over Jezus’ religieuze zienswijze.

 

Jezus hield op een andere wijze van Maria dan van de andere leerlingen, en hij kuste

haar vaak.

De overige leerlingen zagen hoe hij van Maria hield en vroegen hem:

‘ Waarom houdt u meer van haar dan van ons allemaal?’

De Heer antwoordde hun met de woorden:’ Waarom houd ik niet van jullie als van haar?’ Weel, als een blinde en iemand die kan zien samen in het donker zijn,

verschillen ze niet van elkaar. Maar als het licht wordt, zal de ziende het licht zien

en de blinde in het donker blijven.

(evangelie volgens Philippus)

 

Drie vrouwen trokken altijd met de Heer op:Maria, zijn moeder, zijn zuster en

Maria Magdalena, die zijn metgezellin wordt genoemd.Want zowel zijn zuster,

als zijn moeder als zijn gezellin heetten Maria

(evangelie volgens Philippus)

 

Hierin valt gelijk op dat Jezus een zuster had die ook de naam Maria droeg. (Miriam) Een vrouw werd overigens enkel de ‘gezellin’  van een man genoemd als zij zijn echtgenote was. (‘Jesus, the jew’, Gezra Vermes)

 

Simon Petrus zei tegen hem:

Laat Maria bij ons weggaan,

want vrouwen

zijn het leven

niet waardig.

Jezus zei:

Zie, ik zal haar leiden

zodat ik haar mannelijk maak

opdat ook zij een levende geest

zal worden, gelijk jullie mannen.

Want iedere vrouw

die zichzelf zal vermannen

 zal ingaan tot het

Koninkrijk der Hemelen.

(evangelie volgens Thomas)

 

Dat Jezus moeite had zekere van zijn volgelingen te overtuigen van zijn afwijkende zienswijze wordt in het bovenstaand fragment uit het Thomas-evangelie toch wel duidelijk aangetoond.

In deze dagen schijnt men er soms dan  moeite mee te hebben dat er vermeld staat dat hij Magdalena   ‘mannelijk’  zou maken. Alsof om haar beter aanvaard te krijgen, zoals bij iedere vrouw zou moeten gebeuren dan.   Men moet het echter wel in de context van die dagen proberen te  blijven zien. Waarin men zulke zaken enkel in de beelden kon zien die Jezus hun schetste. 

Daarnaast had Jezus in andere uitspraken wel weer voldoende duidelijk gemaakt dat het omgekeerde voor mannen evengoed gold  Hij probeerde het sekse-verschil juist op te heffen en een geestelijke androgyne staat te promoten.

Deze ‘strijd’   vanwege de omgangsvormen tussen de seksen wordt  vooral duidelijk in een bijzonder evangelie wat men doorgaans toeschrijft aan Maria Magdalena zelf. De tekst van dit document, waarvan men al wel wist dat het bestond voordat  men een  volledige tekst in het Egyptische woestijnzand zou vinden,  geeft eveneens duidelijk weer dat de meer orthodoxe aanhangers van Jezus geen vrede hadden met de rol van Maria Magdalena.

Desondanks  leek Maria nog het enige resterende aanspreekpunt nadat de kruisiging had plaatsgevonden, wilde Jezus’  meest naaste volgelingen nog wijze lessen van hun leraar vernemen dan moesten zij zich wel wenden tot degene die hun ‘Heer’  het meest na had gestaan, zijn ‘gezellin’ Maria. Zij werd in gnostische kringen niet voor niets als  de ‘Apostel der apostelen’  beschouwd.

Laten wij dan eens even gaan kijken wat het evangelie volgens Maria ons weet te vermelden over die onzekere tijd na de kruisiging van Jezus.

 

"Zij waren echt bedroefd. Ze huilden heftig en zeiden:  'Hoe moeten we nu het evangelie van het Koninkrijk van de Zoon van de Mens  prediken? Als hij niet werd gespaard, hoe zal men ons dan sparen?'  Toen stond Maria op en zij kuste hen allen en zei tegen haar broeders:'Huil niet, wees niet bedroefd en twijfel niet, want zijn genade zal geheel met jullie zijn en jullie behoeden. Laten we liever zijn grootheid prijzen, want hij heeft ons voorbereid en ons tot mens gemaakt.' Toen Maria dit zei richtte zij hun harten op het goede. En ze begon de woorden van de verlosser te spreken.'

Petrus zei tegen Maria: 'Zuster, we weten dat de verlosser meer van jou heeft gehouden dan van de andere vrouwen. Zeg ons de woorden van de verlosser zoals jij je die herinnert, die jij kent maar die wij niet kennen en die we ook nog niet hebben gehoord.'

Maria antwoordde en zei: 'wat voor jullie verborgen is zal ik jullie bekendmaken.' En ze begon hen het volgende te vertellen: 'Ik' zei ze 'ik zag de Heer in een visioen; en ik zei tegen hem: Heer, ik zie u vandaag in een visioen' Hij antwoordde en sprak tot mij: 'Gezegend ben je dat je niet wankelt onder mijn aanblik. Want waar het bewustzijn is, daar is de schat'

Ik vroeg aan hem:'ziet hij, die een visioen heeft, nu met de ziel of met de geest?' De verlosser antwoordde en sprak: 'Hij ziet noch met de ziel noch met de geest maar met het bewustzijn, dat tussen die twee in ligt.' 

(rest van het manuscript ontbreekt voor een deel)

Toen Maria dit had gezegd, zweeg ze, want het was tot zover dat  de verlosser tot haar had gesproken.

Maar Andreas (= broer van Simon-Petrus) nam het woord en zei tegen de broeders: 'Zeg eens,wat denken jullie over wat zij heeft gezegd? Ik voor mij geloof niet dat de verlosser dit heeft gezegd, want het is duidelijk dat het afwijkende ideeën  zijn'    Petrus nam het woord en sprak over deze zelfde dingen. Hij vroeg hen over de verlosser: 'Zou hij werkelijk buiten ons om en niet openlijk met een vrouw hebben gesproken? Moeten wij ons soms omkeren en naar haar luisteren? Heeft hij aan haar de voorkeur boven ons gegeven?'

Toen huilde Maria en zei tegen Petrus:
"Mijn broeder Petrus,wat denk je? Denk je dat ik het zelf in mijn hart 
bedacht heb of dat ik leugens vertel over de Verlosser?"
Levi nam het woord en zei tegen Petrus:
"Petrus ,jij bent altijd zo heetgebakerd! 
En nu zie ik weer dat je redetwist met deze vrouw als met tegenstanders. 
Als de Verlosser haar waardig bevonden heeft, 
wie ben jij dan om haar te verwerpen? 
Zeer zeker kende de Verlosser haar erg goed en 
daarom heeft hij van haar meer gehouden dan van ons. 
We moesten ons eerder schamen en ons bekleden 
met de volkomen Mens en hem in onszelf verwerven, 
zoals hij ons heeft opgedragen,en het evangelie verkondigen.
En laten we daarbij geen andere bepaling of wet opleggen 
dan wat de Verlosser gezegd heeft .

Toen Levi dit gezegd had,
maakten ze zich op om te verkondigen en te prediken.

(evangelie volgens Maria Magdalena)

----------------------------------------------------------

 

Alle bovenstaande teksten maken toch wel duidelijk dat men in de beginjaren van het Christendom heel andere opvattingen had over de rol van het ‘vrouwelijke’, en in het bijzonder van Maria Magdalena, binnen hun groep. . Maar eveneens is al  duidelijk te zien dat niet iedereen zich in deze, voor die tijd progressieve, opvattingen van Jezus kon vinden. Zelfs binnen zijn groep ‘intimi’.

Er leek binnen zijn groep volgelingen duidelijk sprake van lieden die meer op de hoogte waren van wat Jezus zoal verkondigde dan sommige anderen.

Die anderen dienden mogelijk eerder een ander doel, zou men hierdoor kunnen gaan denken. Zeker als men daarbij optelt dat die anderen-----waaronder Petrus en zijn broer Andreas-----zelfs wapens schenen te mogen dragen in Jezus’  nabijheid! Daar zijn in het Nieuwe Testament voorbeelden genoeg van.

Deze omstandigheden zouden in ieder geval wel ervoor zorgen dat er steeds meer sprake leek te gaan zijn van twee partijen binnen die groep volgelingen, zoals dat zo vaak in de geschiedenis van het ‘Heilige Land’  het geval was geweest.

 

Hij zei tegen hem:

Mens, wie heeft mij tot verdeler gemaakt?

Hij wendde zich tot zijn leerlingen

en zei tegen hen:

Ik ben toch geen verdeler?

 

Dat zou uiteindelijk dus wel heel anders uit gaan pakken. Want verdeling was er.

Wat ons nu dan enkel nog maar rest  in deze beschrijving  van de mens Jezus, en waar hij in geloofde, is één ding wat wederom van alles te maken heeft met wat er in de ‘Da Vinci code’  eveneens in de schijnwerpers wordt geplaatst.

De 4e eeuwse  kerkvader Epiphanius zou een werk nalaten wat ‘Panarion’  heet en waarin hij citeert uit een geschriften die we niet meer kennen, maar die ‘het evangelie van Eva’  en  de ‘Wetenswaardigheden van Maria’ moeten  hebben geheten ------in het engels ‘Questions of Mary Great and Small’  en tevens als “Genna Marias”  bekend.

In deze, door kenners als gnostisch omschreven, geschriften  komt onder meer ter sprake hoe  Jezus Maria Magdalena inwijdt op een berg en haar laat zien dat de lichamelijke gemeenschap tussen hen het aardse beeld is van de hemelse eenwording.   Hij zou hierbij, volgens heb document, de woorden hebben uitgesproken:

 

“Zo dienen wij te handelen als we willen leven.”

Toen Maria hierdoor verward ter aarde zou storten liet hij haar weer opstaan en zei tot haar:” Oh persoon met zulks weinig geloof, waarom twijfel je hieraan?”
  (Epiphanius Against Heresies 26.8.2f tr. Bently Layton)


En dan nu het evangelie van Eva:

 

“Ik stond op een hoge berg en ik zag een lange man en een andere kleine gestalte en ik hoorde iets wat het geluid van de donder had en ik kwam naderbij om het te horen. Toen sprak hij tegen me en zei:”Ik ben jou en jij bent mij, en waar je ook bent, daar zal ik zijn, ik ben in alle dingen verweven; en wanneer je ook maar wilt kun je me verkrijgen maar als je dat doet dan verkrijg je jezelf.

( Epiphanius, Panarion, 26.3.1)

 

Natuurlijk wordt er door Epiphanius in zijn werk  schande van gesproken dat er lieden waren in zijn tijd die zulke geschriften lieten circuleren. En hij waarschuwde andere kerkvaders hiervoor.

Zelf hebben we ergens het idee dat het verhaal zoals het in die verboden geschriften wordt beschreven over Jezus en Maria op die berg mogelijk op een wel heel andere wijze toch in het Nieuwe Testament zou komen te staan.    Mogelijk als de verleiding door de Duivel die Jezus op of nabij een berg  in de woestijn tijdens die veertig dagen zou hebben ondergaan. Wij sluiten niet uit dat de locatie waar deze ‘Hieros Gamos’  plaats zou hebben gevonden de berg betrof waarop het oorspronkelijke Bethel zich bevond. Want dat bevond zich uiteindelijk eveneens in een woestijn. En als rechtgeaard Israëliet  heeft de Galileeër Jezus deze plaats sowieso gekend.

Natuurlijk is dit dan wel speculatie, wat niet wegneemt dat ‘waar rook is zich zeker ook ergens een vuur moet bevinden’.

                                                          

Vuur, zoals dat waarmee de God van Mozes zijn offergaven zou verbranden op die ‘Heilige Hoogte’.

 

                                                               

  ==================================================================================================

 

Na alles wat er hierboven  is behandeld, en wat ons enig inzicht in de materie heeft gegeven,  wordt het dan nu tijd voor een fragment uit ……

 

De ‘Da Vinci code’  (van de auteur Dan Brown)

Wat dan eerst volgt zijn  zekere fragmenten  uit het boek van Dan Brown,  hierin komt een zeker ritueel ter sprake……

----------------------------------------------------------------------------------------

 

“Alle mannen in de klas van Langdon bogen zich naar voren en luisterden aan­dachtig.

Hij vervolgde: 'Kijk de volgende keer dat je met een vrouw bent eens in je hart en probeer seks te benaderen als een mystieke, spirituele daad. Doe je best om die vonk van goddelijkheid te vinden die de man alleen kan bereiken via de vereniging met het heilige vrouwelijke.' De vrouwen glimlachten veelbetekenend en knikten. De mannen wisselden onzekere lachjes en mompelden elkaar wat schuine moppen toe. Langdon zuchtte. Studenten waren nog jongetjes.

 

                               +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

 

Sophie drukte haar voorhoofd tegen het raampje van het vliegtuig en voelde de kou ervan; ze staarde de leegte in en probeerde te ver­werken wat Langdon haar zojuist had verteld.  Ze voelde een nieu­we spijt in zich opwellen. Tien jaar geleden was het dat zij het gezien had.  Ze haalde zich de stapels on­geopende brieven voor de geest die haar opa haar naderhand had gestuurd. Door onbegrip was ze destijds niet bereid geweest wat voor uitleg ook te aanvaarden Ik zal Robert alles vertellen. Zonder zich van het raam af te ke­ren, begon Sophie te praten. Rustig. Bang.

Toen ze begon aan haar relaas over wat er die avond was gebeurd, voelde ze dat ze werd teruggevoerd in de tijd... . .

 

Ze stapte uit in het bos bij het landhuis van haar opa in Normandië waar zij naar toe was gegaan om hem te verrassen. Al de auto’s  die er voor het huis geparkeerd stonden hadden haar echter verrast. Haar opa was voor haar altijd een soort van kluizenaar geweest die niet zo’n druk sociaal leven had privé. Wat deden al die auto’s dan hier?

Zij ging het huis in en ontdekte dat er niemand aanwezig leek... liep zoekend en in verwarring rond door het verlaten huis... en hoorde  plotseling de stemmen onder zich.  Ze vond toen een zorgvuldig verborgen deur die haar nooit eerder in al de keren dat ze in het huis was geweest was opgevallen. Ze liep langzaam de stenen trap af, tree voor tree, naar een kelder die wel wat op een grot leek. Ze rook daar  een soort van aard-achtige lucht. Koel en licht. Het was maart. In de duisternis van de trap keek ze toe hoe vreemden bij het oran­je licht van flakkerende toortsen heen en weer wiegden en iets scan­deerden.

Ik droom, hield ze zichzelf voor. Dit is een droom. Wat zou het anders kunnen zijn?

Er stonden daar mannen en vrouwen in een cirkel om en om, zwart, wit, zwart, wit. De prachtige lange, gazen jurken van de vrouwen golfden toen ze hun rechterhand met daarin een gouden bol opstaken en in koor riepen: 'Ik was bij u in den beginne, in de dageraad van alles wat heilig is, ik heb u vóór het begin der dagen gedragen in mijn schoot.'  De vrouwen lieten de bollen zakken, en iedereen wiegde als in trance heen en weer. Ze betuigden hun eerbied voor iets in het mid­den van de kring. Waar kijken ze naar?

Het tempo werd opgevoerd. De stemmen werden harder. Sneller. 'De vrouw die u aanschouwt is liefde!' riepen de vrouwen, en ze staken hun bol weer in de lucht.  De mannen antwoordden: 'Haar woning is de eeuwigheid!' De stemmen werden kalmer. Toen versnelden ze opnieuw. Ze bul­derden. Steeds sneller. De mannen en vrouwen deden een stap naar voren en knielden neer.

Op dat moment kon Sophie eindelijk zien waar ze allemaal naar keken.

Op een laag, sierlijk altaar in het midden van de kring lag een man. Hij lag naakt op zijn rug en droeg een zwart masker. Sophie her­kende zijn lichaam en de moedervlek op zijn schouder onmiddel­lijk. Ze gaf bijna een gil. Opa!

Alleen deze aanblik zou Sophie al ongelooflijk hebben geschokt, maar er was meer. Schrijlings op haar grootvader zat een naakte vrouw met een wit masker op, en haar weelderige, zilvergrijze haar hing los over haar rug. Haar lichaam was mollig, verre van volmaakt, en ze maakte draaiende bewegingen op het ritme van de gescandeerde woorden; ze bedreef de liefde met Sophies grootvader.

Sophie wilde zich omdraaien en wegrennen, maar dat kon ze niet. De stenen muren van de grot hielden haar gevangen, terwijl het scanderen naar een hoogtepunt rees. De mannen en vrouwen in de kring leken nu bijna te zingen, en het geluid werd steeds harder en uitzinniger. Met een plotseling gebrul leek het hele vertrek in een climax uit te barsten. Sophie kon geen adem krijgen. Plotseling be­sefte ze dat ze geluidloos huilde. Ze draaide zich om, wankelde stilletjes de trap op, het huis uit, en reed bevend terug naar Parijs.

 

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

De tweede  episode hierboven  uit het boek de ‘Da Vinci code’   van Dan Brown  blijkt eigenlijk zo’n beetje de rode draad in het hele verhaal te zijn.

Het boek verhaalt over een geheimzinnig genootschap wat  de priorij van Sion wordt genoemd.  Onderzoek door verschillende auteurs heeft het  bestaan van deze organisatie overigens weten te bevestigen al zijn er ook wel weer die het blijven ontkennen en die het als een grote schijnvertoning beschouwen. Een soort van grap van zekere Fransen die graag geheimzinnig wensten te doen. Namen die hierbij zijn genoemd zijn die van Pierre Plantard en markies de Cherisey. 

Dit genootschap, volgens zekere bronnen in de middeleeuwen tijdens de kruistochten opgericht,  zou   ‘het Vrouwelijk principe’  altijd zijn  blijven vereren.  In de ‘Da Vinci code’ wordt weergegeven dat zij daarbij  rituelen niet schuwden die erg  veel overeenkomsten vertonen  met  wat hedendaagse Christenen eerder ‘heidens’ zouden noemen. 

Toch waren het volgens dat genootschap dan  wel   rituelen waarin vooral Maria Magdalena, en waar zij voor zou hebben gestaan, een voorname rol zou spelen.

De hoofdpersoon uit het verhaal, de  symbolendeskundige Robert Langdon,  heeft het dan  even over de rol van de ‘Graal’, oftewel de kelk, oftewel het vat  van  ‘rozig vlees gevuld met zaad’,  en hierbij hoorde dan weer de  ‘speer’ of de kling,  wat  dan enkel maar haar mannelijke ‘wederhelft’   kon zijn. 

Wat hier in feite dus wordt genoemd zijn de symbolen voor de twee principes, het vrouwelijke en het mannelijke.

 

                                                                        

Het samenkomen, ineen gaan,  van kelk en kling op een wijze als hierboven uitgebeeld levert dus een Hexagram op, het symbool wat men specifiek aan het Judaïsme koppelt. Maar niet enkel voor Joden had dit symbool een betekenis, voor Middeleeuwse Alchemisten, en weer later Occulte Vrijmetselaarsvormen die vooral in Frankrijk op een zeker tijdstip welig zouden gaan tieren,  had het dit ook..

Maar daarover zo meer.

Het getal vijf was echter eveneens van uitzonderlijk belang in die vorm van religieus beleven waarin het ‘Vrouwelijke’  als gelijkwaardig naast het ‘Mannelijke’  voorkwam.

Om die reden trof men vaak op zulke cultusplaatsen bloemen met vijf bladen aan  of, nog gewaagder,  het Pentagram.

Het Pentagram is de vijfhoek  die men vooral vanaf de Middeleeuwen aan ‘ketterij’  besloot te koppelen. Meestal betrof dit vormen van ketterij waarin het  ‘Vrouwelijke’ meer toonaangevend leek dan men binnen de Katholieke geloofsovertuiging toestond.

Daarom koppelde men dit symbool zo graag aan het begrip ‘hekserij’ waarvoor men doorgaans  vrouwen veroordeelde.

                                                                               

en om de gelovige nog extra angst aan te jagen maakte men er tevens een symbool van Satanisme van.  Satan, Gods eeuwige opponent in de gedaante van een bok.

 

                                                                                           

Toch hoeft men er echter niet eens zoveel moeite voor te doen om vast te kunnen stellen dat dit symbool eveneens  niets anders dan het samengaan van de kelk en de kling. symboliseert.

 

                                                                                            

Men mag zich nu ergens terecht gaan afvragen uit welke periode precies die Christelijke aversie tegen het pentagram is ontstaan. Zou het soms tot de mogelijkheden kunnen behoren dat dit nog een erfenis betrof van de strijd ooit tussen de koninkrijken Israël en Judea?

 

                                                                                

Want uiteindelijk werd de ‘versie’  van Jezus’ religieuze boodschap die in Rome vaste voet aan de grond zou krijgen die van de Joodse (lees Judeese) groep vaste volgelingen, terwijl de versie die door Jezus’ meest na staande volgelingen -------zoals natuurlijk Maria Magdalena, Philippus en Thomas ------ zou worden  verspreid  zich tot een veel kleiner gebied beperkt hield.. Deze zou eveneens Europa weten te bereiken, zoals de zeer hardnekkige legende van Maria Magdalena’s  landing in  Zuid Frankrijk wel duidelijk maakt, maar zou vooral in Egypte vaste voet aan de grond gaan krijgen.

Maar in de onenigheid tussen de volgelingen van Petrus en de volgelingen van Maria Magdalena zou men haast weer de strijd kunnen bespeuren die er was tussen koninkrijk Judea en koninkrijk Israël, het hexagram tegen het pentagram. En het was het pentagram wat lange tijd aan het kortste einde leek te trekken.

Dat zowel het hexagram als het pentagram in de oudheid ooit een symbool hadden gevormd van de vereniging der principes in de geslachtsdaad moge duidelijk zijn,  dat brengt ons dan echter wel op een zeer omstreden gegeven.  Namelijk het al sinds de oudheid bekende gebruik van seksualiteit binnen zekere rituele handelingen, zoals we hierboven hebben kunnen lezen in dat fragment waarin Sophie haar grootvader ziet in het midden van de cirkel met een vrouw bovenop zich..

Binnen het tot staatsreligie verheven Christendom zou deze wijze van handelen naarmate de tijd voorbij ging steeds meer worden verfoeid, mede omdat zekere kerkvaders er hun duidelijke afkeur over besloten  uit te  spreken.

Laten we, om enkele voorbeelden hiervan te schetsen, eens beginnen bij de veel geprezen kerkvader Augustinus.  Ooit had hij nog gezegd::

" Heer maak mij kuis, maar niet nu meteen."

Maar later wist hij onsterfelijk te worden met opmerkingen als:


 "Niets haalt de mannelijke geest zo van zijn hoogten naar beneden dan het  liefkozen van een vrouw"

  "Wij waren namelijk allen in die ene mens, toen wij allen die ene waren, die in zonde is gevallen door toedoen van een vrouw, die voor de zonde uit
hem was gemaakt"

(Civitate Dei 13.14)

 

Dit voorbeeld zou gevolgd gaan worden door andere vooraanstaande lieden binnen de clerus. Neem bijvoorbeeld die van Odo van Cluny  die nog een stapje verder zou gaan met opmerkingen als:  


 "De schoonheid van het lichaam zit slechts in de huid. Als de man echter kon zien wat er onder de huid zit, zou de aanblik van een vrouw hem doen walgen......... Als wij spuug of drek met geen vingertop aan willen raken, hoe kunnen wij er dan naar verlangen deze zak vol drek te omarmen?"

(Odo van Cluny)

 

En dan is er nog  deze van Albertus de Grote:

 

 "De vrouw is een mislukte man en bezit daarmee vergeleken een defecte en foute natuur."

(Albertus de Grote)

 

En dan tot slot deze:


 "Iedere vrouw is van nature niet alleen gierig, maar ook afgunstig, kwaadsprekend van haar seksegenoten, hebzuchtig, de slavin van haar maag, labiel, wispelturig in haar woorden, ongehoorzaam en recalcitrant, bevlekt met de zonde van trots en begerig naar ijdele roem, leugenachtig, een dronkaard, een wauwelaar die geen enkel geheim kan bewaren, die slechts op wellust belust is, geneigd tot ieder kwaad en die de man nooit in haar hart bemint."

( Thomas van Aquino)

 

Zelfs binnen de orthodox-joodse groeperingen zou men nog niet zulks een houding tegenover vrouwen en seksualiteit vinden als die deze hoge kerkelijke figuren binnen het Christendom. zouden uitspreken

Dan is men geneigd te geloven dat dit kenmerkend zou zijn voor het Christendom als religie op zich, echter dit is niet zo.

Zo zijn er bijvoorbeeld genoeg brieven van kerkvaders bewaard gebleven waaruit blijkt dat zekere Christelijke stromingen uit het begin van onze jaartelling  rituelen waarin sacrale seksualiteit een rol speelde nog gewoon praktiseerden.

En zo komen we dan uit bij een zeker hoofdstuk uit ‘Het Geheime Boek der Grootmeesters’ van Lynn Picknett en Clive Prince, wat zeker een inspiratiebron heeft gevormd voor Dan Brown tijdens het schrijven van zijn bestseller. Hij heeft er zelfs naar verwezen in zijn boek.

Wij zullen daar waar wij het zinvol achtten één en ander toelichten, dit dan in het vet door de tekst heen …..

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Seks: het ultieme sacrament

(hoofdstuk 7 uit het 'Geheime boek der Grootmeesters van Lynn Picknet en Clive Prince)

 

Oude alchemistische teksten staan vol verwarrende en ingewikkelde beeld­spraak - opzettelijk, omdat ze waren bedoeld om de niet-ingewijden te beletten hun geheimen te ontdekken. We zagen echter reeds dat de alchemie zich op haar diepste niveau bezighield met persoonlijke, spirituele en seksuele ver­nieuwing en dat haar geheimen de technieken om dit 'Grote Werk' te volvoeren betroffen. De psycholoog C.G. Jung begreep hoe diepgaand de alchemie was geïnteresseerd in het niet-materiële en het seksuele, en zag haar dan ook als de voorloper van de psychoanalyse.

Het 'Grote Werk' van de alchemisten (dat wat men bijvoorbeeld heden ten dage binnen de moderne Wicca ‘de Grote Rite’ noemt) was, zoals we reeds zagen, een zeldzame, levensveranderende ervaring en niemand weet zeker welke vorm het precies aannam. Nicholas Flamel (over wie wordt beweerd dat hij grootmeester van de Priorij van Sion was), die deze grootse prestatie op 17 januari 1382 in Parijs ver­richtte, benadrukte echter dat hij het deed in gezelschap van zijn vrouw Perenelle.  Zij schijnen een bijzonder aan elkaar verknocht paar te zijn geweest: ook zij was waarschijnlijk een alchemist - dat waren in het geheim veel vrouwen.  Maar benadrukte Flamel haar aanwezigheid op die beslissende dag als een aan­wijzing over het ware karakter van het Grote Werk? Wilde hij daarmee suggereren dat het de vorm had van een of ander seksueel ritueel?  Er is geen twijfel aan het bestaan van althans een seksuele component in de al­chemistische praktijk, zoals blijkt uit de klassieke alchemistische tekst 'De kroon op de natuur', geciteerd in ‘Alchemie’ van Johannes Fabricius:

 

“Vrouw met de blanke huid, liefdevol verenigd met haar man met de rode ledematen, in eikaars armen verstrengeld in de gelukzaligheid van de echtelijke vereniging. Ver­enigt u en gaat in elkaar op zoals zij het doel van volkomenheid bereiken: zij die als twee tot een werden gemaakt, alsof zij één lichaam waren.”

                                                                        

Opmerkelijk is dat er twee oosterse disciplines zijn die de religieuze en spiritu­ele transcendentie van de seksualiteit benadrukken: het Indiase tantrisme en het Chinese taoïsme. (meer hierover in de kroniek ‘Het juweel in de lotus’) Beide zijn oud - en bijzonder gerespecteerd in hun respectieve cultuur - en benadrukken de mogelijkheden die bepaalde seksuele praktijken bieden om mystiek bewustzijn, fysieke vernieuwing en een lang le­ven, en eenheid met God te bereiken.( denk hierbij tevens  aan het eerder genoemde gnostische document wat ‘Wetenswaardigheden van Maria’ heet)  Een groot deel hiervan is tegenwoordig al­gemeen bekend, maar buiten de groep van ingewijden zelf wordt niet begrepen dat, verrassend genoeg, zowel tantrisme als taoïsme een alchemistische kant heeft. Zoals we nog zullen zien sluit deze kant naadloos aan bij het ware karak­ter van de westerse alchemie.

Zo wordt in het tantrisme 'chemische' terminologie gezien als een weergave van seksuele praktijken. Zoals de occulte schrijver Benjamin Walker zegt in 'Man, Myth B Magie':

 

“Hoewel deze alchemie zich op het oog bezighoudt met de omzetting van onedele me­talen in goud, alsmede met de instrumenten, de hulpmiddelen en het gereedschap nodig bij het bedrijven ervan en de rituele bezigheden van de alchemist in zijn werk­kamer, vindt zij in werkelijkheid plaats in het lichaam zelf”

 

De ironie is dat de seksuele elementen van de westerse alchemie gewoonlijk worden beschouwd als een metafoor voor chemische processen! Zoals Brian Innes opmerkt in zijn artikel in The Unexplained' over de seksuele alchemie van tan­trisme en taoïsme:.

 

 De nauwe overeenkomst van de beeldspraak - en de gebruikte substanties - in de al­chemie in al deze culturen is frappant. Even frappant is een belangrijk verschil, na­melijk dat de middeleeuwse Europese alchemie geen duidelijke seksuele basis lijkt te hebben gehad”.

 

Er bestond echter een enorm verschil tussen het publieke beeld en de mate van aanvaarding van de alchemie in het Oosten en het Westen. In China en India was zij geen verboden wetenschap, en de houding tegenover seks was er niet zo neurotisch en krampachtig als in Europa; daarom kon de alchemie daar opener en eerlijker zijn over waar zij zich mee bezighield.

--------------------------------------

 

(aanvulling onzerzijds)

 

Misschien is het zinvol om nu eens stil te staan bij het gegeven dat Jezus één van zijn meest vertrouwde volgelingen, namelijk Didymus Thomas, de opdracht zou hebben gegeven om naar India te gaan. Geheel tegen diens zin overigens. Maar India werd schijnbaar ook door Jezus als belangrijk beschouwd wat betreft zijn religieuze overtuigingen, het is tegenwoordig zelfs zo dat er in een  zekere streek in  India lieden zijn die er vast van zijn overtuigd dat Jezus zelf een deel van zijn leven in hun land zou hebben doorgebracht en er zelfs zou zijn overleden (Kashmir). Al is het wat dit laatste aangaand natuurlijk heel goed mogelijk dat er hierbij sprake is van een verwisseling. Didymus Thomas, wat respectievelijk in het Grieks en in het Hebreeuws ‘tweeling’ betekent, leek wat betreft zienswijzen en mogelijk zelfs uiterlijk zoveel op Jezus dat men ze uiteindelijk zou gaan verwisselen. Zelf geloven we niet dat Thomas werkelijk een tweelingbroer van Jezus is geweest, al is ook dat natuurlijk nooit helemaal uit te sluiten.

----------------------------------------------

 

De laatste tijd heeft het Westen de 'gewijde seksualiteit ontdekt'. Gewijde sek­sualiteit komt in wezen neer op het idee dat seksualiteit het hoogste sacrament is dat niet alleen genot verschaft, maar ook eenheid met het goddelijke en het heelal. Seks wordt gezien als de brug tussen hemel en aarde die leidt tot een be­vrijding van enorme creatieve energieën en bovendien de minnaars op een unieke wijze nieuw leven schenkt - zelfs op cellulair niveau. Kennis van de ge­wijde seksualiteit betekent dat de oude alchemistische teksten in het Westen eindelijk geheel kunnen worden begrepen, hoewel (zoals gewoonlijk) vooral Franse onderzoekers het meest bereid zijn dit aspect van deze teksten te onder­zoeken. Van de weinige Angelsaksische schrijvers die het onderwerp niet schu­wen, zeggen A.T. Mann en Jane Lyle in hun in 1995 verschenen boek Sacred Sexuality: Het valt nauwelijks te betwijfelen dat in alchemistische leerstellingen magische sek­suele geheimen verborgen lagen, die nauw waren verbonden met tantristische ken­nis. Vanwege haar complexiteit en diversiteit hulde de alchemie ongetwijfeld ook an­dere mysteries in een poëtische allegorie die alleen de geest van de ingewijde vermocht te begrijpen.. Een van de vele Franse schrijvers over het onderwerp, André Nataf, zegt::

"... het geheim dat de meeste alchemisten najoegen was een erotisch geheim... alche­mie is gewoon de verovering van liefde, een "vermenging" van het erotische en het spirituele."

Tantrisme en taoïsme worden natuurlijk reeds lang erkend als de kanalen voor de oosterse traditie van gewijde seksualiteit, maar in het Westen is zo'n duide­lijke en gemakkelijk traceerbare traditie er nooit geweest - tenzij zij gewoon be­kend was als alchemie.

De seksuele beeldspraak van alchemistische teksten lijkt zelfs voor deze post-freudiaanse tijd nogal openhartig. Zo zegt de maan tegen haar man, de zon:

'O zon, jij doet niets alleen, als ik er niet bij ben met mijn kracht, zoals een haan hulpeloos is zonder een hen.' 

Chemische experimenten nemen de vorm aan van 'huwelijken' of  'copulaties', net zoals het traktaat van Johann Valentin Andreae 'De chemische bruiloft'  heette.

Natuurlijk kan het gewoon zo zijn dat dergelijke beeldspraak bedoelde wat zij zei, dus dat een 'copulatie' inderdaad een copulatie was en dat er helemaal geen geheim verborgen lag in de alchemistische symboliek. De woorden waren echter zorgvuldig gekozen om complexe instructies door te geven die zowel een seksuele als een chemische betekenis hadden. In wezen bevatten de alchemisti­sche teksten tegelijkertijd lessen in seksuele magie en in chemie. Misschien is het merkwaardig, gezien de duidelijke seksuele toon van een groot deel van het werk, dat de gebruikelijke historische opvatting van alchemie was dat zij louter chemie betrof en dat alle symboliek alleen maar verzonnen was. De reden daarvoor was dat tot de mysteries van het Oosten algemener bekend waren, er geen kader bestond om het hele idee van seksuele alchemie in onder te brengen. Tegenwoordig hebben we dat probleem echter niet meer en wint het idee van seksuele alchemie snel veld. Barbara G. Walker gaat in op de onderliggende betekenis van alchemie:

Een deel van het geheim wordt prijsgegeven door het overwicht van seksuele symbo­liek in de alchemistische literatuur. 'Copulatie van Hermes en Athene' kan het ver­mengen van zwavel [sic) en chroom in een destilleerkolf betekenen; of het kan de sek­suele 'activiteit' van de alchemist en zijn geliefde betekenen. Illustraties in alchemistische boeken wekten vaker wel dan niet de indruk van seksuele mystiek.

                                   

Mercurius of Hermes was de alchemistische held die de Heilige Vaas bevruchtte, een op een schoot lijkende sfeer of ei waaruit de filius philosophorum zou worden geboren. Dit instrument kan echt zijn geweest, een laboratoriumfles of destilleerkolf; vaker lijkt het een mystiek symbool te zijn geweest. Beweerd werd dat de Koninklijke Dia­deem van zijn vrucht zou verschijnen in menstro meretriris, 'in het menstruatiebloed van een hoer', die de Grote Hoer kan zijn geweest, een oude bijnaam voor de godin...

Walker zit er echter naast wanneer zij vervolgens suggereert dat alchemisten bij het zoeken van het vas hermeticum - het Vat van Hermes - dat vat gelijkstel­den met het ‘vas spirituale’, het spirituele vat of de spirituele schoot, van de Maagd Maria. Want welke andere Maria wordt gewoontegetrouw uitgebeeld met een vaas of kruik? Wie wordt traditioneel getoond in een bloedrood gewaad of met lang rood haar?

                                                   

Welke andere Maria wordt in verband gebracht met pros­titutie en seksualiteit?

 

                                                 

Eens te meer zien we hoe de Maagd Maria als verhulling dient voor de geheime cultus van Maria Magdalena..

Tegenwoordig spreken we vaak van 'seksuele chemie', maar voor de alchemist had dit een diepere betekenis dan het idee van directe aantrekking. In het Fran­se esoterische tijdschrift L'Originel bespreekt de occulte autoriteit Denis Labouré het idee van een 'innerlijke' alchemie die staat tegenover een 'metalen', en de overeenkomst ervan met het tantrisme, maar hij stelt daarbij wel dat het deel uitmaakt van 'een traditioneel westers erfgoed (cursivering van ons). Hij zegt:

Is innerlijke alchemie in taoïsme en tantrisme welbekend, historische beperkingen [dat wil zeggen de Kerk] hebben westerse auteurs genoodzaakt de grootste voorzich­tigheid te betrachten. Niettemin maken bepaalde teksten een duidelijke toespeling op deze alchemie.

Vervolgens citeert hij een uit 1605 daterende verhandeling van Cesare della Riviera en voegt eraan toe:

In Europa liepen de sporen van deze oude [seksuele] rituelen door de gnostische scho­len, de alchemistische en kabbalistische stromingen van de Middeleeuwen en de Re­naissance - waarin talrijke alchemistische teksten op twee niveaus gelezen kunnen worden - tot we ze terugvinden in occulte organisaties die in de zeventiende eeuw voornamelijk in Duitsland werden opgericht en georganiseerd.

In feite dateert het gebruik van 'metallurgische symboliek' al van de aanvang van de alchemie in het Alexandrië van de eerste tot de derde eeuw. Metallurgi­sche metaforen voor seks zijn aangetroffen in Egyptische magische bezwe­ringsformules; de alchemisten namen deze metaforen gewoon over. Hier volgt een voorbeeld van een aan Hermes Trismegistos toegeschreven Egyptische lief­desbezwering, die op zijn vroegst dateert uit de eerste eeuw v.Chr. en draait om het symbolische smeden van een zwaard:

Breng het [het zwaard] mij, met het bloed van Osiris erop, en leg het in de hand van Isis... al wat wordt gesmeed in deze oven, adem het ook in het hart en de lever, de len­denen en de buik van [naam van een vrouw). Breng haar in het huis van [naam van een man) en laat haar in zijn hand leggen wat in haar hand is, aan zijn mond geven wat in haar mond is, aan zijn lichaam wat in haar lichaam is, en aan zijn roede wat in haar schoot   is.

De alchemie zoals zij werd gepraktiseerd door het ondergrondse netwerk van de Middeleeuwen kreeg vorm in het Egypte van de eerste eeuwen van het chris­telijk tijdperk. Isis speelde een belangrijke rol in de alchemie van die tijd. In één verhandeling met de titel ‘Isis de profetes aan haar zoon Horus’ vertelt Isis hoe zij met behulp van haar vrouwelijke listen van een 'engel en profeet' de geheimen van de alchemie loskreeg. Ze moedigde hem aan zijn begeerte naar haar op te bouwen totdat hij het niet langer kon houden, maar weigerde zichzelf aan hem te geven totdat hij haar zijn geheimen prijsgaf - een duidelijke verwijzing naar het seksuele karakter van de inwijding in de alchemie. (Dit doet denken aan het in hoofdstuk 4 besproken verhaal van paus Silvester II en Meridiana, waarin hij zijn alchemistische kennis verkrijgt door gemeenschap te hebben met deze archetypische vrouwelijke figuur.)

-----------------------------------------

 

(Aanvulling onzerzijds)

 

Barbara G. Walker vertelt in een boek over paus Sylvester II, de Fransman Gerbert d’Aurillac (ca 940-1003) die naar Spanje reisde om de geheimen der Alchemie te leren kennen. Hij zou in het bezit zijn geweest van een hoofd dat orakels sprak en hij ontving zijn wijsheid van een ‘vrouwelijke’  entiteit die naar de naam ‘Meridiana’   luisterde. Meridiana is een naam die men kan verbinden aan het middaguur en aan het zuiden van Frankrijk, beiden ‘Midi’ in het Frans.

Meridiana schonk Sylvester II :”Haar lichaam, rijkdommen en magische wijsheid”, een vorm van esoterische kennis die schijnbaar door middel van een seksuele inwijding werd doorgegeven.

Barbara G. Walker denkt dat de naam ‘Meridiana afgeleid zou zijn van de namen Maria-Diana, twee vrouwen van grote betekenis in het zuiden van Frankrijk. De eerste een Christelijke heilige ‘hoer’ en de tweede een Keltische godin.

 ---------------------------------------------------

 

Een andere vroege verhandeling, toegeschreven aan een vrouwelijke alchemist met de naam Cleopatra - een ingewijde van de school die werd gesticht door de legendarische Maria de Jodin - bevat expliciete seksuele beeldspraak: 'Zie de vervulling van de kunst in de vereniging van de bruid en de bruidegom en in hun eenwording.' 

Dit komt opvallend overeen met een gnostische tekst uit de­zelfde tijd die luidt:

“Wanneer de man zijn climax bereikt en het zaad spuit naar buiten, op dat moment ontvangt de vrouw de kracht van het mannelijke en ontvangt de man de kracht van de vrouw... Dat is de reden waarom het mysterie van de lichamelijke vereniging in het geheim wordt beoefend zodat de vereniging van de natuur niet wordt verlaagd door­dat zij wordt gezien door de velen die het werk verachten.”

 

Vroege alchemistische teksten staan vol symboliek die duidt op de geheime technieken van de gewijde seksualiteit en die waarschijnlijk waren ontleend aan een Egyptisch equivalent van tantrisme en taoïsme. Het bestaan van een dergelijke traditie blijkt uit een tekst die bekend is als de 'Erotische papyrus van Turijn' (waar hij tegenwoordig wordt bewaard) die men lang beschouwde als een voorbeeld van Egyptische pornografie. Deze reactie is echter opnieuw een duidelijk voorbeeld van een westerse academische misvatting, omdat wat men pornografie achtte in feite een religieus ritueel was.(onderstreept  door ons) Sommige van de meest hei­lige oude Egyptische rituelen waren seksueel van karakter - zoals een dagelijks religieus gebruik dat in acht werd genomen door de farao en zijn gemalin en dat waarschijnlijk inhield dat hij door haar werd gemasturbeerd. Dat was een symbolische herhaling van de schepping van het heelal door de god Ptah die deze op overeenkomstige wijze had bewerkt. Hoewel deze handeling in religi­euze voorstellingen in paleizen en tempels ondubbelzinnig werd uitgebeeld, vonden archeologen en historici haar niettemin zo schandelijk dat men pas de laatste tijd haar betekenis heeft erkend - en zelfs dan wordt over het thema nog altijd op aarzelende en apologetische toon gesproken. Duidelijk is,.dat het Wes­ten nog een lange weg heeft te gaan voordat het eindelijk inziet dat de Egyptenaren de seksualiteit totaal aanvaardden als een sacrament. Deze weerzin om het belang van seks voor de ouden te aanvaarden is niet nieuw. Geleerden uit de eerste en tweede eeuw hadden geen enkel probleem met het onderwerp maar, zoals Jack Lindsay opmerkt, in de zevende eeuw wordt seksuele symboliek in alchemistische werken op een 'verkapte en bedek­te manier' behandeld.

Vanaf het eerste begin had de westerse alchemie dus een sterk seksuele kant. Moeten we dan werkelijk geloven dat deze diepe en invloedrijke traditie in de Middeleeuwen totaal was uitgestorven?

 

Sommige van de vroege (in de eerste eeuwen van onze jaartelling) gnostische sekten - zoals de Carpocratiërs uit Alexandrië - hielden seksuele rituelen. Het zal niet verbazen dat deze rituelen door de kerkvaders werden veroordeeld als onbehoorlijk en weerzinwekkend, en bij ge­brek aan minder vijandige verslagen erover zullen we nooit precies weten welk karakter ze droegen.

Gedurende de hele geschiedenis van het christendom kwamen er telkens weer 'ketterse' sekten op die een libertijnser houding tegenover seks belichaamden maar onveranderlijk werden veroordeeld en onderdrukt - zoals de ‘Broeders en Zusters van de Vrije Geest’, ook bekend als de Adamieten, over wie werd gezegd dat zij al in de dertiende en veertiende eeuw een 'seksueel geheim' beoefen­den.  De filosofie van de Adamieten had een uitgesproken invloed op het trak­taat ‘Schwester Katrei’ - dat, zoals we reeds zagen, aanwijzingen bevat van be­kendheid met de voorstelling van Maria Magdalena in de gnostische evangeliën - en de vrouwelijke auteur ervan lijkt een lid van deze sekte te zijn geweest.  Een andere groep die zich bezighield met erotische mystiek - hoewel niet be­kend als een religieuze sekte - waren de troubadours, de beroemde zangers van  de liefdescultus in het zuidwesten van Frankrijk wier Duitse tegenhangers de Minnesänger of Minnesinger waren - waarbij Minne een geïdealiseerde vrouw of godin was.  In de liefde van de ridder voor zijn gade weerspiegelt zich toewij­ding aan en eerbied voor het vrouwelijk principe. En de inhoud van de liederen - een mengeling van 'spiritualiteit en zinnelijkheid'  - kan worden gezien als een reeks nauwelijks verhulde toespelingen op de gewijde seksualiteit. Zelfs de wetenschapper Barbara Newman ontkomt er in een samenvatting van deze tra­ditie niet aan taal te gebruiken die de sfeer van gewijde seksualiteit ademt wan­neer zij deze beschrijft als:

“... een erotisch spel met een verbijsterende variatie aan stappen: je kon de bruid van God of de minnaar van een godin worden, of je geheel verenigen met de geliefde en zelf goddelijk worden...”

Een groot deel van de hoofse liefdestraditie betreft het inzicht in specifieke technieken, zoals die van maithuna, het bewust tegenhouden van het orgasme om gevoelens van genot en mystiek bewustzijn te wekken. Zoals de Britse schrijver en dichter Peter Redgrove zegt:

Het is mogelijk in de hoofse liefdesliteratuur een hele traditie van maithuna (tantrische visionaire seksualiteit) te vinden.

 

De troubadours kozen de roos als hun symbool, misschien omdat haar naam (zowel in het Frans als in het Engels) een anagram is van ‘Eros’, de god van de ero­tische liefde. Het is ook mogelijk dat hun alomtegenwoordige 'vrouwe' - zij die moet worden gehoorzaamd, al is het maar vanaf kuise afstand - op esoterisch niveau als iets anders moest worden begrepen, zoals hun Duitse naam Minnesänger/Minnesinger suggereert.

----------------------------------------------------------------------------

(Aanvulling onzerzijds)

‘Minne’, een begrip dat de dertiende eeuwse ‘begijn’ (Begijnen schijnen ook een tijdje voor de Rooms-Katholieke kerk een  ketterse orde te zijn geweest) Hadewych van Antwerpen zou inspireren tot het schrijven van onderstaand gedicht:

 

een diepe stilte zal omhangen

het oord waar het lief nu mag ontvangen

van het lief de kus die hoort bij minne

als het lief haar neemt met hart en zinnen

mag het lief genietend alles smaken

als minne het lief aldus wil raken

eet het haar vlees en drinkt haar bloed

de minne die verterend woedt

leidt zacht de minnaars,beiden

van het omhelzen zonder scheiden

vereend in die omhelzing wonen

en wezen een,de twee personen

Maar daar is elders in de kronieken eveneens al aandacht aan besteed.

 

----------------------------------

 

Deze archetypische vrouwe (Minne-rose-eros) kan niet de Maagd Maria zijn geweest, want hoewel men de roos in de Middeleeuwen algemeen beschouwde als haar symbool hoef­de haar verering zich niet in codes te verhullen. Bovendien was de bloem die haar hoedanigheden het meest beschreef niet de erotische roos, maar de sug­gestievere Paaslelie: prachtig maar ingetogen, zonder een spoor van zinnelijk­heid.

 

Waar wij het niet helemaal mee eens kunnen zijn, want wie een lelie goed bekijkt kan hier toch wel vrij veel in ontwaren wat specifiek te doen heeft met het ‘Vrouwelijk principe’.

 

                                                                           

Men hoeft slechts een beetje kennis te hebben van de vrouwelijke anatomie om zekere overeenkomsten te kunnen  ontdekken.

 

Maar wie anders konden de liederen van de troubadours dan eren? Wie anders was de bij ketterse groepen uit die tijd zo geliefde 'godin'? Wie anders dan Maria Magdalena?

De grote roosvensters van de gotische kathedralen zijn altijd naar het westen ge­richt - van oudsher de richting die is gewijd aan vrouwelijke godheden - en bevinden zich nooit ver van een heiligdom voor de Zwarte Madonna ('Mijn Lieve Vrouwe'). En deze raadselachtige beelden zijn, zoals we reeds zagen, heidense  godinnen in andere gedaante, een belichaming van de oude verering van de vrouwelijke seksualiteit.

Hiermee wordt bedoeld dat deze zogenaamde ‘Zwarte Madonna’s’  vooral gekerstende beelden betrof. Een vrouw, doorgaans met een zwarte of bruine huidskleur, met een kind op schoot. Voor de invoering van het Christendom waren deze beelden doorgaans gewijd aan Isis met haar, op wonderbaarlijke wijze verkregen,  kind Horus  op schoot.  Het was slechts een kleine stap voor  de Rooms-Katholieke kerk om hier een Maria met een op even wonderbaarlijke wijze verkregen, kind Jezus op schoot van te maken.

Behalve de gewijde roos bevatten de gotische kathedralen ook nog andere hei­dense symbolen - zoals de spinnenweb/labyrintsymboliek van Chartres en an­dere kathedralen die rechtstreeks verwijst naar de grote godin in haar manifes­tatie als spinster van en meesteres over het lot van de mens. Maar ook veel andere kerken bevatten talloze vrouwelijke symbolen. Sommige ervan zijn zo levendig dat christenen, hebben ze deze symbolen eenmaal begrepen, mis­schien heel anders tegen hun kerken gaan aankijken. Zo symboliseren de grote gotische portalen waardoor zo veel christenen zo onschuldig heen zijn gegaan, in feite het meest intieme deel van de godin.

 

                                              

Terwijl zij de gelovige het duistere en op een schoot lijkende interieur van de moeder-kerk binnentrekken,

 

                                                                                     

zijn ze versierd met erin uitgehouwen trechtervormige richels terwijl zich boven aan de boog vaker wel dan niet een op een clitoris lijkende rozenknop bevindt. Een­maal binnen stopt de katholieke kerkganger even bij de wijwaterbak die vaak de vorm heeft van een reuzenschelp, het symbool voor de geboorte van de godin -zoals Botticelli, die vlak voor Da Vinci grootmeester van de Priorij van Sion zou zijn geweest, zo magnifiek uitbeeldde in ‘De geboorte van Venus’. (En de schelp van de porseleinslak, eens het embleem van christelijke pelgrims wordt erkend als een klassiek symbool voor de vulva.)

 

                                                                                     

Al deze symbolen werden door de aan­hangers van het vrouwelijk principe welbewust gebruikt en hebben, ook al wer­ken zij op een onderbewust niveau, nog steeds een verwarrend effect op het on­bewuste. Voegen we daarbij nog de verheven muziek, het kaarslicht en de geur van wierook en het is geen wonder dat kerkgang eens tot zulke bijzondere harts­tochten inspireerde.

Voor ingewijden in de mysteriën was het vrouwelijke een tegelijkertijd zinne­lijk, mystiek en religieus concept. Zijn energie en kracht kwamen voort uit zijn seksualiteit en zijn kennis - soms bekend als de 'hoerenkennis' - kwam voort uit kennis van de 'roos', eros.

Zoals het gezegde luidt: 'Kennis is macht', en geheimen van deze aard oefenen een grotere macht uit dan wat ook, dus vormden zij een uitzonderlijke bedrei­ging voor de Kerk van Rome, en zelfs voor alle schakeringen van christelijke opi­nie. Seks werd - en wordt in veel gevallen nog steeds - alleen aanvaardbaar ge­acht tussen mensen wier verbintenis naar alle waarschijnlijkheid tot voortplanting zal leiden. Daarom kent het christendom niet zoiets als seks voor het plezier alleen, laat staan dat seks - zoals in het tantrisme of de alchemie -geestelijke verlichting zou kunnen schenken. (En terwijl de katholieke Kerk, zo­als algemeen bekend, het gebruik van voorbehoedmiddelen verbiedt, gaan an­dere christelijke groepen nog verder, zo staan de mormonen afwijzend tegen seks na de menopauze.) Even weer een klein commentaar van onze kant: Paus Benedictus XVI  schijnt het nu eindelijk in overweging te nemen het verbod op het gebruiken van condooms af te schaffen. Al zitten daar natuurlijk nog wel allerlei restricties aan verbonden, het begin lijkt nu toch wel gemaakt.

 

Al deze verbodsregels hebben echter in werkelijkheid macht over vrouwen ten doel. Zij moeten leren met vrees naar seks te kijken - óf omdat zij vreugdeloos is, hun huwelijksplicht en niets anders, óf omdat zij onvermijdelijk leidt tot de pijn van het baren. Dit stond centraal in de manier waarop vrouwen in de loop der eeuwen door de Kerk, en door mannen in het algemeen, werden be­schouwd, want als vrouwen niet meer bang zouden zijn voor het baren, zou dat ongetwijfeld tot chaos leiden.

Een van de voornaamste motieven achter de wreedheden van de heksenjachten was de haat jegens en vrees voor vroedvrouwen, wier kennis van het verlichten van de pijn van het baren werd gezien als een bedreiging voor een ordentelijke beschaving: Kramer en Sprenger, de auteurs van het beruchte Malleus Maleficiarum - het handboek voor Europese heksenzieners - hadden het vooral gemunt op vroedvrouwen als degenen die zij de ergst mogelijke behandeling gunden. De terreur over de vrouwelijke seksualiteit liep in de loop van drie eeuwen heksenprocessen uit op honderdduizenden doden, van wie de meesten vrouwen. Sinds de van vrouwenhaat vervulde tijden van de vroege kerkvaders, toen men er zelfs aan twijfelde of vrouwen wel een ziel hadden, werd er alles aan gedaan om ze op elk gebied een diep minderwaardigheidsgevoel te bezorgen. Niet al­leen werd hun verteld dat ze van nature zondig waren, maar ook dat ze de enige oorzaak waren van het zondigen van mannen. Wanneer zij oprechte lust voel­den, kregen mannen te horen dat zij alleen maar reageerden op de duivelse lis­ten van de vrouw die hen behekste tot daden waarover ze anderszins nooit zou­den hebben gepiekerd. Een extreme uiting van deze houding is te vinden in het idee van de middeleeuwse Kerk dat een vrouw die werd verkracht niet alleen verantwoordelijk was voor het uitlokken van deze daad tegen haarzelf, maar ook voor het verloren gaan van de ziel van de verkrachter - waarvoor zij zou moeten boeten op de Dag des Oordeels.  Zoals R.E.L. Masters schrijft:

Bijna de hele schuld voor de afschuwelijke nachtmerrie die de heksenmanie was en het grootste deel van de schuld voor het vergiftigen van het seksuele leven in het Wes­ten ligt regelrecht bij de rooms-katholieke Kerk.”

-------------------------------------------------------------------------

(Commentaar van onze kant)

Dit is natuurlijk niet helemaal juist en dient enigszins genuanceerd te worden. Het jonge Christendom zou, nadat het enigszins was gereglementeerd onder de Romeinse keizer Constantijn, zich vooral af gaan zetten tegen die andere vormen van Christendom die minder overeenkomsten vertoonden met toch wel meer  orthodox-joodse basis  die vooral onder Jacobus, Petrus en zijn opvolgers was verspreid. Zo is bijvoorbeeld heden ten dagen van Chassidische Joden bekend dat zij vrouwen ook niet altijd aan mogen raken omdat zij als ‘onrein’  worden beschouwd.

Daarnaast probeerde de Christelijke kerk, nadat het een staatsreligie was geworden,  het verschil met gangbare ‘heidense’  religies duidelijker en groter te maken.   Dit was gelijk één van de voornaamste redenen dat men later vooral tegen vroedvrouwen en andere genezeressen ten strijde trok omdat die hun kennis en vaardigheden vaak uit oude ‘heidense’  bronnen hadden, een concurrerend geloof dat nog teveel leefde onder de mensen.

Na de reformatie zouden de nieuwe protestants-christelijke religieuze stromingen zich net zo vrouw-vijandig op gaan stellen als de Rooms-Katholieke kerk dit had gedaan. Geheel in navolging van Augustinus die vooral bij de Protestantse secten hoog stond aangeschreven.

Ironisch gegeven is echter dat het grote voorbeeld der Katholieken, de apostel Paulus, en het voorbeeld der Protestanten, Maarten Luther, helemaal niet zo’n haat tegenover vrouwen hadden als men ons vandaag de dag nogal eens wil doen geloven. De meeste van beiden hun volgelingen waren namelijk vrouwen en deze verleenden hun boodschap juist het meeste bestaansrecht.

Het zouden mannen zijn (en hun vrouwen)  die de boodschap van deze lieden later zo’n draai zouden geven dat men er vrouwvijandigheid in terug dacht te mogen vinden. In een kroniek die later ook terug te vinden zal zijn hier en die ‘Katharsis’  heet wordt hier nader op ingegaan.

---------------------------------------------------------------------------

De inquisitie - die speciaal in het leven was geroepen om de katharen aan te pakken - gleed gemakkelijk in haar nieuwe heksenzieners-, folteraars- en moordenaarsrol, hoewel de protestanten zich ook niet onbetuigd lieten. (Denk hierbij vooral aan de heksenprocessen te  Salem, Massachussets) Veelzeggend is dat de eerste heksenprocessen plaatsvonden in Toulouse, het hoofdkwartier van de anti-kathaarse inquisitie. Was het louter haat jegens een soort rest-katharisme die tot deze cruciale processen leidde, of was het een symptoom van de angst die de vrouwen van de Languedoc de van seks bezeten inquisiteurs in­boezemden?

Aan de haat jegens en de angst voor vrouwen lag de kennis ten grondslag dat vrouwen een uniek vermogen bezitten om van seks te genieten. De middeleeuw­se mannen hadden dan wel niet het voordeel van de anatomische kennis van te­genwoordig, persoonlijk onderzoek kon toch niet anders dan het bestaan ont­hullen van dat merkwaardig bedreigende orgaan, de clitoris. Die kleine uitstulping, zo knap - zij het onderbewust - geëerd als de rozenknop boven aan de gotische boog, is het enige menselijke orgaan waarvan de functie louter het verschaffen van genot is.

Commentaar: Het vrouwelijk orgasme schijnt, na onderzoek hierover te hebben gedaan, ook een uniek menselijke eigenschap te zijn. Vrouwelijke dieren kunnen wel  plezier ondervinden tijdens de copulatie maar tot een orgasme schijnen ze niet te komen.We weigeren echter te geloven dat men de rozeknop onbewust op de clitoris liet lijken. Zo achterlijk als men heden ten dage nogal eens denkt dat de middeleeuwse mens was, waren zij heus niet hoor. En er is evenmin hedendaagse anatomische kennis voor nodig om de clitoris te ontdekken en/of te begrijpen.

                                                                                                                          

De consequenties daarvan zijn enorm - en zijn dat altijd geweest - en staan aan de bron van enerzijds alle patriarchale onderdrukking en anderzijds alle tantristische en mystieke seksuele rituelen. De clitoris, die men zelfs tegenwoordig nog nauwelijks een geschikt gespreksonderwerp vindt, onthult dat het de bedoeling is dat vrouwen seksueel opgewonden raken, misschien an­ders dan mannen wier eigen seksuele uitrusting het dubbele doel van urinelozing en voortplanting dient.

Hierop volgt dan weer even een aanvulling onzerzijds: De vrouwelijke clitoris is in feite ook niets anders dan een niet volgroeide penis. Vooral  bij geslachtsveranderende chirurgische ingrepen wordt van dit gegeven dan ook gebruik gemaakt. Zekere Indiaanse stammen -----zoals de Mandan-----hadden vroeger tradities waarin zij gewichtjes hingen aan de vrouwelijke clitoris zodat deze geheel uitrekte en meer op de mannelijke penis ging lijken. De vrouwelijke Mandan werden in zekere zin op deze wijze androgyn gemaakt, oftewel omgevormd tot Hermafrodiet, wat voor deze stam de ultieme manier van ‘zijn’ was. Dat voordeel hadden de vrouwen dan boven de mannen.

 

Toch was de traditie van vrouwenhaat van het joods-christelijke patriarchaat zo succesvol dat pas in de twaalfde eeuw in het Westen het idee aanvaardbaar werd dat vrouwen kunnen en mogen genieten van hun seksualiteit, al is dat zelfs te­genwoordig wat de Kerk betreft nog steeds niet het geval. Al is het waar dat sek­suele ongelijkheid en preutsheid geen exclusieve ontwikkeling zijn van de drie grote patriarchale religies christendom, jodendom en islam - we hoeven alleen maar te kijken naar het Indiase gebruik vrouwen te verbranden

 

-----------------------------------------------------------

(Aanvulling onzerzijds)

Dit gebruik stamt echter wel weer van patriarchale nomadische (Vedische) stammen die eenzelfde oorsprong kennen  als de meeste INDO-Europese volken. Het patriarchale gedachtegoed schijnt vooral bij nomadische herdersvolken te zijn ontstaan. Kijk maar wat er in het Midden-Oosten gebeurde na respectievelijk de Hebreeuwse en Arabische migraties van nomadische stammen vanuit het Arabisch schiereiland.

------------------------------------------------------------------------

 

- niettemin is het idee dat seks inherent onrein en schandelijk is, een westerse traditie. En overal waar een dergelijke opvatting heerst, zullen altijd een soort verdrongen begeerte en schuldgevoel voorkomen die onvermijdelijk leiden tot misdaden te­gen vrouwen en misschien zelfs tot heksenjachten. De puriteinse achtergrond van de westerse wereld en haar haat jegens en angst voor seks hebben tegen het eind van het millennium een verschrikkelijke erfenis nagelaten in de vorm van vrouwenmishandeling, pedofilie en verkrachting.

Vooral in landen als de Verenigde Staten en, vreemd genoeg, België komt dit nog erg veel voor. Alhoewel ook het oosten van Nederland zich evemin onbetuigd laat.

Want overal waar seks met wantrouwen wordt bekeken, zullen ook geboorte en kinderen worden gezien als intrinsiek onrein, en zullen net als hun moeders ook jongeren het slacht­offer worden van geweld.

De enigszins tegenstrijdige en lichtgeraakte Jahwe van het Oude Testament schiep Eva - om dat duidelijk voor altijd te betreuren. Bijna zodra zij was 'gebo­ren' gaf zij blijk van een vermogen zelf te denken dat veel groter was dan dat van Adam. Eva en de 'slang' vormden een sterk team en dat is nauwelijks verrassend omdat slangen oude symbolen waren voor Sophia, en wijsheid symboliseerden, geen verdorvenheid. Maar verheugde het God dat de vrouw die hij had gescha­pen initiatief en autonomie toonde toen zij at van de boom der kennis - vanuit de wens te leren? Na blijk te hebben gegeven van een opvallend gebrek aan voor­uitziendheid over Eva's vermogens, vooral voor een almachtige en alwetende  schepper van universa, veroordeelt God haar tot een leven van lijden, dat op­vallend genoeg begon met de vloek van het naaien... (Want zij en de ongelukki­ge Adam moesten lendendoeken van vijgenbladeren maken om hun naaktheid te bedekken.) Op die wijze maakten Adam en Eva kennis met het idee van schaamte over hun lichaam, en natuurlijk over hun seksualiteit. Vreemd genoeg ben je dan geneigd te denken dat God zelf zo geschokt was bij het zien van het naakte vlees dat hij zelf had geschapen.

========================================================

Intermezzo

=======================================================

 

 Wij onderbreken nu even onze bespreking van  hoofdstuk 7 uit het Geheime Boek der Grootmeesters omdat we, nu het zo ter sprake komt,  menen dat het voor alle duidelijkheid zinvol is er de oorsprong van het scheppingsverhaal uit het eerste boek van de Bijbel, Genesis, bij te halen.

Men weet tegenwoordig dat dit, van oorsprong Joodse, verhaal gebaseerd is op een veel ouder verhaal wat in het tweestromenland nog circuleerde. Het was een van oorsprong Soemerisch verhaal wat ook bij de latere Babyloniërs nog wel bekendheid genoot en daar zouden de Joodse ballingen het oppikken en natuurlijk aanpassen. Hierover is aan het begin van deze verhandeling al het een en ander gezegd.

Om nu meer duidelijkheid te krijgen over de oorspronkelijke Soemerische bron van het Genesis-verhaal  lijkt het ons nuttig een stuk te citeren  uit het boek van J. Pamijer, ‘Het spiegelbeeld van God’.

-----------------------------------------------------------------------------------------------

Bijna vijfentwintig eeuwen lang geloofde de westerse mens dat de vrouw Eva uit een rib van de man Adam was geschapen. Hij stelde een onvoorwaardelijk vertrouwen in zijn heilige schrift, maar wist niet dat de rib oorspronkelijk het schijfje van de wassende maan aan de he­mel was. De archaïsche bewoners van het Tweestromenland (het land tussen de Eufraat en de Tigris in het huidige Irak) waren er­van overtuigd dat hun goden werden gevormd uit de lichaamsdelen van hun oppergod Enki. Dit machtige wezen, dat de Soemerische hoofdstad Ur met zijn zegen bevoorrechtte, staat te boek als god van de wijsheid, god van de zee en vooral als de schepper van de mens. De naam van de Soemerische godin Nin-ti. de ‘vrouwe van de rib’ en de ’vrouwe die doet leven’, is waarschijnlijk identiek aan de hemelgodin Inanna, die later door de Babyloniers Isjtar werd genoemd. De goden­wereld van de oudheid is een ingewikkeld weefsel van personages, die aan voortdurende veranderingen zijn onderworpen.

In bovenstaande komt duidelijk naar voren dat er een grote mogelijkheid is dat het hele ‘rib-verhaal’  van Adam en Eva  gebaseerd is op onbegrip of een onjuiste vertaling van bovenstaand verhaal door de Joodse ballingen destijds.

 

Inanna verschijnt op het mythische toneel als zij de honderd goddelij­ke wetten van Enki steelt terwijl hij dronken is. Het bezoek van de go­din was aanleiding voor de god van de wateren en de wijsheid om een feestmaal te laten aanrichten. Maar de god raakte bedwelmd door de zware wijnen en in een roes van dronkenschap liet hij zich verleiden de honderd goddelijke wetten aan Inanna toe te vertrouwen. Als hij de verdwijning van de goddelijke decreten opmerkt, is het al bijna te laat. Onmiddellijk stuurt 'de god van wat beneden is' zijn gezanten achter Inanna aan met de opdracht het hemelschip waarin zij de goddelijke wetten naar Uruk vervoert aan te houden en ze hem terug ie bezorgen. Maar de godin bedwelmt haar achtervolgers met magische middelen en beschouwt zich nu officieel als de eigenares van de wetten 'die de lotsbestemming der mensen regelen'. Daardoor wordt de voormalige godin van liefde en oorlog bekleed met goddelijke macht en bereikt zij de status van hemelkoningin.

 

Wie is deze Inanna eigenlijk? De Assyroloog professor Samuel Noah Kramer acht het waarschijnlijk dat zij oorspronkelijk An (hemel) en Ki (Aarde) was en dus het ouderpaar vormde waaruit alle goden gebo­ren zijn. Zij wordt ook wel Nin-tu. 'de vrouwe die gebaard heeft' . ge­noemd. De naam Nin-tu  ligt zo dicht bij Nin-ti (de uit een rib van Enki geschapene), wier naam 'moeder van alle levenden' betekent, dat ze haast wel dezelfde moet zijn. Een Babylonische mythe stelt Isjtar (de Babylonische naam voor Inanna) voor als de dienstmaagd van Anu, de god van de hemel. Haar erenaam 'moeder van alle levenden' dankt de godin aan de planeet Venus, metgezellin van de wassende en krimpen­de maan. Aan de avondhemel pronkt ze als de liefdesgodin, de be­schermster van hel liefdesspel, de zwangerschap en de geboorte. In het verleden werd het verschijnen in de wereld in verband gebracht met het vertrek uit die wereld. Leven en dood behoorden bij elkaar als de twee helften van een appel. Ook het begeleiden van de doden naar de onderwereld was een taak van Inanna, De Soemeriërs hadden een zeer realistische kijk op de dood. Net als de maan kromp het leven ten dode om na drie dagen (!De overeenkomst hiervan met het Jezus-verhaal kan haast niet op toeval berusten) in blakende welstand weer op te wassen in het beeld van de morgenster, die twinkelend de zonsopkomst aankondigde. Haar reputatie van morgenster verhief de godin boven tijd en ruimte. 

 Aanvankelijk verkeerden de Soemeriërs in de veronderstelling dat avondster en morgenster twee elkaar vijandig gezinde godinnen wa­ren. Geleidelijk aan kwamen ze erachter dat de minnende avondgodin en de maagdelijke moeder van de morgen twee zijden vormden van hetzelfde hemelse wezen. Toen dat werd aanvaard, smolten Inanna en Isjtar samen tot de prostituee, de liefdesgodin, de godin van de strijd en de heilige maagd en moeder. Nu spreidde de Grote Moeder haar beschermende vleugels uil over alles wal leeft en sterft.

 

Pukku en mikku

 

Hoe de veel oudere Inanna mens en wereld de gave van de vruchtbaarheid schonk wordt meegedeeld in een verhaal vol bizarre verbeelding. Gilgamesj, de centrale figuur in de Mesopotamische zondvloedmythe, is op zoek naar het geheim van de onsterfelijkheid. Daarom is hij de aangewezen figuur om Inanna te helpen bij het omhakken van een boom, waarvan zij het hout wil ge­bruiken voor het maken van een rustbed en een troon. Aanvankelijk probeerde ze zelf om de boom te vellen, maar aan de voet kronkelde een slang die geen bezwering kent rondom de stam, in de kruin zat een vogel met zijn jongen en het middendeel van de stam werd bewoond door Lilith, de Babylonische stormdemon, het griezelige nachtspoor dat tot Jesaja 34:14 is doorgedrongen. (zoals wel meer uit dit oude verhaal via de Babyloniërs  bij de Joodse ballingen terecht zou komen, en zo in hun geschriften)

Zelfs voor de gebiedster des he­mels waren deze wezens te sterk. Zij hief een weeklacht aan, die werd opgevangen door Gilgamesj. Sterk bewogen door haar verdriet bood hij haar aan om de boom voor haar om te hakken. De god hees zich in zijn wapenrusting, nam zijn reusachtige bijl en doodde de slang die geen bezwering kent. Verschrikt vloog de vogel met haar jongen naar de bergen en zelfs Lilith brak haar huis af en nam de wijk naar veili­ger oorden. Met enig ceremonieel vertoon overhandigde Gilgamesj de gevelde boom aan Inanna voor haar rustbed en haar troon.

 

Wat nu geschiedt zou wel eens een van de grote raadsels van de mythologie uit het Tweestromenland kunnen zijn. Inanna ging aan het werk. maar in plaats; van het bed en de troon maakte zij twee andere voorwerpen: een pukku en een mikku. een trommel en een trommelstok. Daarmee gebeurt iets wat als een even grote ramp wordt be­schouwd als het eten van de verboden vrucht door Eva en de onge­hoorzame scheppingsdrift van Sophia.(uit het gnostische scheppingsverhaal van Sophia) 

De voorwerpen waaraan de godin zoveel waarde hechtte vallen door een ongelukje in de onderwe­reld. Vergeefs probeert Gilgamesj ze met handen en voeten tegen te houden, maar het kwaad voltrekt zich onder zijn ogen. Aan de poort van de onderwereld barst hij uit in een hartverscheurend klaaglied. 'O, mijn pukku en mijn mikku. Mijn pukku met zijn onweerstaanbare be­geerlijkheid en mijn mikku met een dans, een ritme dat onnavolgbaar is. Mijn pukku. wie brengt hem terug uit de onderwereld, mijn mikku, wie brengt hem terug uit het gelaat van de onderwereld?'

Zijn dienaar, de natuurmens Enkidu, raakt zo bewogen door zijn gezang dat hij aan­biedt om naar beneden te gaan en de pukku en mikku terug te halen. Maar de impulsieve Enkidu houdt zich niet aan de voorschriften. De gevolgen zijn verschrikkelijk. Eenmaal afgedaald is er geen enkele mogelijkheid meer om de onderwereld te verlaten. Enkidu, de ruige natuurgod, is een gevangene van het dodenrijk, samen met Inanna’s trommel en trommelstok. Gelukkig voor hem is Enki, de god van de wijsheid, bereid om hem te helpen. Hij laat een opening in de aarde maken en stelt Enkidu in staat om als geest uit de onderwereld te ont­snappen. Over de pukku en de mikku wordt in de tekst niet meer ge­sproken.

Deze scheppingen van de hemelkoningin zullen de levens van de bewoners van het dodenrijk zeker wat hebben opgevrolijkt.

 

Deze merkwaardige mythe met haar markante beeldtaal maken haar tot de kiemcel van het bijbelse paradijsverhaal. De aanwezigheid van de slang en de boze Lilith in de om te hakken boom roepen de beel­den uit het tweede scheppingsverhaal op. Het idee van de boom der kennis van goed en kwaad, die naast de levensboom in het paradijs stond, komt zeker van de boom die Inanna het hout leverde voor haar pukku en mikku. Aanvankelijk zocht Inanna in haar paradijselijke woonoord naar rust en harmonie, gesymboliseerd door het rustbed en de troon. Maar de voorzienigheid dichtte haar een andere taak toe. Evenals Eva liet zij zich impulsief verleiden tegen het oorspronkelijke plan in te gaan. Net als haar 'zusters' uit andere verhalen,  Sophia en Eva uit Hellas en Kanaan was de Soemerische Inanna voorbestemd het rad van geboorte en dood te laten wentelen. De mensheid zou worden uitgerust met het vermogen zichzelf te vermenigvuldigen door uit de vereniging der te­gendelen nageslacht voort te brengen.

 

-----------------------------------------------------------

(Commentaar onzerzijds)

De oud-katholieke schrijver van het boek waaruit wij deze passage hebben gehaald gaat dus van het Judeo-Christelijke idee uit dat geslachtsorganen enkel tot vermenigvuldiging dienen.(het Joodse idee ‘Gaat heen en vermenigvuldig U’ wat door Christenen later letterlijk zou worden over genomen)  Hij beseft niet dat de scheppingskracht die ontstaat door de vereniging van 'tegendelen', zoals ie dat zo mooi omschrijft, ook voor andere magische scheppingsdaden kan dienen, zoals de Oosterse Tantra en Tao zo duidelijk weten te maken. (Zie kroniek ‘het Juweel en de lotus’)

------------------------------------------------------------------------

 

Dat moet de reden zijn geweest waarom Inanna het hout van de boom niet gebruikte voor het bed en de troon. In plaats daarvan creëerde ze een trommel en een trommelstok, traditioneel de voorwerpen die de geslachtsorganen van vrouw en man symboliseren. Primitieve trommelaars groeven een gat in de grond, spanden er een dierenhuid overheen en roffelden daarop hun ritmen als de magische herhaling van de geslachtsgemeenschap. Door die handeling maakten ze de bodem vruchtbaar. De hemelkoningin waarborgde de vruchtbaarheid van de aarde door het scheppen van de pukku en mikku, twee oude woorden waarin de p van papa en de m van mama zijn bewaard, de 'pukku met zijn onweerstaanbare begeer­lijkheid en de mikku met dans en onnavolgbaar ritme.' In hun samen-zijn voorzagen de man en de vrouw de aarde van nieuwe geslachten. Door het maken van trommel en trommelstok creëerde de godin af­beeldingen van hemel en aarde, die regelmatig omgang met elkaar hebben en zorgen voor een welvarende oogst.

Nadrukkelijk manifes­teerde de hemelse moeder Inanna zich door deze mythe als de liefdes-godin, die de aarde en haar bewoners van vruchtbaarheid voorziet. Aan haar actie ontspringt de kringloop van leven en dood en die han­deling stempelt de hemelkoning tevens tot de godin van leven en dood. Aan een relatie tussen de twee magische voorwerpen en de pla­neet Venus is niet te ontkomen. De avondster, die de godin van het graf is, slokt de zon op, die ze weer baart als de morgenster. Elke daad, hoe onschuldig ook, sleept onvermijdelijk ook een schaduwzijde met zich mee. In versterkte mate geldt dit voor de schepping van de geslachtsorganen. Door een ongeluk waren pukku en mikku in de af­grond van de onderwereld gevallen. Het onderaardse dodenrijk is de mythische metafoor van het hiernamaals, de verblijfplaats van zielen die het lichaam hebben afgelegd. Concreet hebben die niets aan ge­slachtsorganen, maar de herinnering aan de voortgaande vruchtbaar­heid is een van de ervaringen die met gulden letters in de ziel gegrift slaan, Pukku en mikku wekken de onstilbare begeerte op naar eenwor­ding, toch het uiteindelijke doel van de kringloop, Aan de andere kant bevolken ook geestelijk doden de aarde. Niet in staat de verheven bedoeling van de seksuele symboliek te begrijpen maken zij de seksualiteit tot een bron van ellende.

De val van pukku en mikku in de onderwereld is de Soemerische pendant van de zonde­val van Adam en Eva en de ongeoorloofde schepping door Sophia.

Gevangen in de eindeloze cirkelgang van geboorte en dood en in be­weging gehouden door de drift van het seksuele verlangen hunkert ie­dere ziel naar de archetypische verlossing.

Gelukkig voorziet de vier­duizend jaar oude mythe daarin.

 

-----------------------------------------------------------

(Commentaar onzerzijds)

De schrijver lijkt hierbij ervan uit te gaan dat verhaal van specifiek n Babylonische herkomst was. Kleitabletten hebben echter een Soemerische oorsprong van dit verhaal aangetoond, en de Soemerische cultuur dateert van nog veel eerder. Men mag er dus  gerust vanuit gaan dat bovenstaand verhaal nog veel ouder is dan hier wordt aangegeven.

-----------------------------------------------------------

 

Met behulp van Enki, de god van de wijsheid, werd de gevangen natuurgod Enkidu de kans geboden om in geestelijke gedaante door een opening in de aarde aan de onderwereld te ontkomen. De wonderbaarlijke directheid van dit beeld wekt een as­sociatie met de Heilige Geest van de christenen. Hij, Gods Geest die over de wateren zweefde, werd immers gezonden tot redding van de achterblijvers.

Enkidu is een pure, ongepolijste zoon van de natuur, een wilde ongecompliceerde aardgod. Zijn eerlijke poging de seksualiteit weer op de verheven troon van goddelijke communicatie te plaatsen mislukte jammerlijk.

 Maar zijn ontsnappende Geest baande de uitweg voor de geestelijk doden. De verrassende actualiteit van de pukku-mikku-mythe kan ons vandaag nog verbazen.

Zonder het geschenk van de grote godin te geringschatten bevat de mythe een krachtige aansporing om de pukku en de mikku uit de onderwereld omhoog te halen en aan de vruchtbaarheid een meer spi­rituele dimensie te geven.

 

Einde Intermezzo

 =========================================================================

 

Na deze kleine maar zeer informatieve onderbreking over de oorsprong en seksuele betekenis van het scheppingsverhaal in de Genesis  kunnen we dan  nu terug naar hoofdstuk 7 uit het ‘Geheime boek der Grootmeesters’  van Lynn Piicknett en Clive Prince waar wij waren blijven steken bij de beschrijving hierin van het scheppingsverhaal in de Genesis betreffende  Adam en Eva en de plotselinge schaamte die zij zouden hebben gehad voor hun naaktheid. 

-----------------------------------------------------

 

“Deze dwaze mythe heeft achteraf een rechtvaardiging geboden voor de degra­datie van vrouwen en de verlichting van gynaecologische en geboortepijnen in de weg gestaan. Zij heeft vrouwen duizenden jaren lang een stem ontzegd - en heeft de seksuele daad, die vreugdevol en magisch zou moeten zijn, verlaagd, gedegradeerd en zelfs gedemoniseerd. Zij heeft liefde en extase vervangen door schaamte en schuldgevoel, en zij heeft er een neurotische angst ingestampt voor een mannelijke God die blijkbaar zo vol zelfhaat was dat hij zelfs zijn bes­te schepping - de mensheid - verafschuwde.

Dit ene verderfelijke verhaal heeft geleid tot het idee van de erfzonde dat zelfs onschuldige pasgeborenen tot het vagevuur veroordeelt; het heeft tot nog maar kort geleden het ontzagwekkende wonder van de geboorte gehuld in een doods­kleed van gêne en bijgeloof en het heeft de unieke kracht van het vrouwelijke weggenomen - waartoe het natuurlijk in de eerste plaats werd bedacht.

Hoewel er in onze cultuur nog een onthutsend grote angst voor en onwetend­heid over seks voorkomt, staan de zaken er nu een stuk beter voor dan nog maar tien jaar geleden. Diverse boeken hebben wat dat betreft nieuw terrein betre­den - of misschien oud terrein opnieuw. Daaronder zijn The Art of Sexual Ecstasy van Margo Anand (1990) en Sacred Sexuality van A.T. Mann en Jane Lyle (1995), die beide seks roemen als een middel tot spirituele verlichting en vernieuwing. Zoals we reeds zagen, lijden andere culturen niet onder hetzelfde euvel (tenzij zij zijn besmet door het westerse denken). En in bepaalde culturen werd seks zelfs boven de kunst gesteld doordat men haar beschouwde als een sacrament -iets dat de deelnemers in staat stelt een te worden met het goddelijke. Dit is de bestaansreden van het tantrisme, het mystieke systeem van vereniging met de goden door seksuele technieken als carezza ofwel het bereiken van het toppunt van genot zonder orgasme. Het tantrisme is de 'martiale vorm' van seksuele praktijk die een verbazingwekkend gedisciplineerde en langdurige training ver­eist voor zowel mannen als vrouwen - die gelijk worden geacht. De kunst van het tantrisme is echter niet exclusief voor de exotische wereld van het Oosten. Tegenwoordig zijn er ook in steden als Londen, Parijs en New York tantrascholen te vinden, hoewel de extreme strengheid van deze kunst velen ontmoedigt; zo kan het maanden duren om alleen maar op de juiste manier te  leren ademhalen. Toch is het gebruik van seks als een sacrament niet nieuw voor het Westen.

We zagen reeds hoe seksueel de bronnen van de alchemie waren en hoe de cul­tus van de roos van de troubadours kan worden gezien als de verering van eros. Ook zagen we hoe de bouwmeesters van de grote kathedralen, zoals die van Chartres, heel veel investeerden in het symbool van de rode roos en heiligdom­men oprichtten voor de Zwarte Madonna's met hun sterke heidense associaties. We kunnen nu ook begrijpen dat de graal als beker of kelk een vrouwelijk sym­bool is, en dat - in een bijzonder opvallende manoeuvre - in het verhaal van Tristan en Isolde de grote graalheld Tristan zijn naam verandert in Tantris... De ro­mancier Lindsay Clarke beschrijft de liefdespoëzie van de troubadours zelfs als 'tantristische geschriften van het Westen'.

In de graallegenden is de vloek over het land te wijten aan het feit dat de koning zijn seksuele potentie heeft verloren, vaak symbolisch uitgedrukt als dat hij 'ge­wond aan zijn dij' is. In Wolframs ( Wolfram von Esschenbach) Parztfal is het explicieter: de wond bevindt zich aan de geslachtsdelen. Dit is wel opgevat als een reactie op de onderdruk­king van de natuurlijke seksualiteit door de Kerk. De spirituele stagnatie die daarvan het gevolg is, kan alleen worden opgeheven door op zoek te gaan naar de graal die, zoals we reeds zagen, altijd specifiek is verbonden met vrouwen. In één vijftiende-eeuws schilderij van de graalridders die Venus vereren is geen ruimte voor twijfel wat de aard van de zoek­tocht betreft.

Wat in de graallegenden én de hoofse liefdestraditie van de troubadours wordt benadrukt is de spirituele verheffing van en het respect voor vrouwen. Het is veelzeggend dat althans een deel van de wortels van beide elementen van deze traditie in het zuidwesten van Frankrijk lag. De meeste moderne onderzoekers geloven dat het tantrisme naar Europa kwam via contact met de mystieke isla­mitische sekte van de soefi's die ideeën van gewijde seksualiteit opnamen in hun geloofsopvattingen en -praktijken. Het valt inderdaad niet te loochenen dat er nauwe overeenkomsten zijn tussen taalvormen die zowel de troubadours als de soefi's gebruikten om aan deze ideeën uiting te geven. Maar schoot het soefische tantrisme wortel in de Provence en de Languedoc omdat er reeds een overeenkomstige traditie in dat gebied was? We zagen reeds hoe de Languedoc een traditie van het hooghouden van de gelijkheid van vrouwen kende. En toen de heksenmanie voor het eerst in Toulouse haar zwarte schaduw wierp, wat hoopte zij toen echt uit te roeien? Eens te meer zien we onszelf geconfronteerd met de belichaming van die liefdescultus - Maria Magdalena.

Een andere vrouw die het mystieke potentieel van seks begreep was de tot voor kort geleden betrekkelijk onbekende Hildegard van Bingen (1098-1179). Zoals Mann en Lyle schrijven:  Als groot zieneres schreef Hildegard over een vrouwelijke figuur, een onmiskenbare belichaming van de godin, die tot haar kwam tijdens een diepe contemplatie:

 'Vervol­gens was het alsof ik een meisje zag van een buitengewoon stralende schoonheid, wier gelaat zo'n verblindend licht uitstraalde dat ik haar niet helemaal kon zien. Zij droeg een mantel witter dan sneeuw en helderder dan de sterren, en haar schoenen waren van zuiver goud. In haar rechterhand hield zij de zon en de maan, en zij streel­de hen liefdevol. Op haar borst droeg zij een ivoren plaat waarop in schakeringen van saffierblauw de afbeelding van een man verscheen. En heel de schepping noemde dit meisje Vrouwe. Het meisje begon te spreken tot de afbeelding op haar borst: 

 "Ik was met u in het begin, in de dageraad van alles wat heilig is, ik baarde u uit mijn schoot voor het begin van de dag." En ik hoorde een stem die tot mij zei: "Het meisje dat u ziet is Liefde; zij heeft haar verblijf in de eeuwigheid."

 

Hildegard geloofde, net als alle middeleeuwse hoofse minnaars, dat mannen en vrou­wen goddelijkheid konden bereiken door elkaar te beminnen, zodat 'de hele aarde ge­lijk één hof van liefde zal worden'. En deze liefde moest totaal zijn, een volledige uit­drukking van de vereniging van zowel lichaam als ziel, want, zo schreef zij:  

'De macht van de eeuwigheid zelf heeft de lichamelijke vereniging geschapen en voorgeschre­ven dat twee mensen lichamelijk één moeten worden.'

                                             (Een illustratie die door Hildegard von Bingen zelf zou zijn vervaardigd)

 

Hildegard was een opmerkelijke vrouw die enorm geleerd was, vooral op me­disch gebied. Er is geen verklaring voor haar hoge graad van ontwikkeling - zelf schreef zij hem toe aan haar visioenen. Misschien was dit een verhulde verwij­zing naar een mysterieschool of overeenkomstige schatkamer van kennis. Veel­zeggend is dat veel van haar geschriften blijk geven van bekendheid met de her­metische filosofie.

Deze bejubelde abdis beschreef ook gedetailleerd - en nauwkeurig - het vrou­welijk orgasme, baarmoedercontracties enzovoort. Het lijkt erop dat haar ken­nis hierover meer dan theoretisch was, wat, naar men zegt, ongebruikelijk is voor een heilige. Welke de geheimen van haar kennis uit de eerste hand ook wa­ren, zij was van grote invloed op Bernard van Clairvaux, beschermheer en in­spiratiebron van de tempeliers.

Die soldaat-monniken vormen wellicht een belangrijk bezwaar tegen het idee van een constante ondergrondse traditie van een ketterse liefdescultus. Ogen­schijnlijk celibatair als zij waren (hoewel er hardnekkige geruchten circuleer­den van wijdverspreide homoseksualiteit onder de tempeliers), lijkt het inder­daad onwaarschijnlijk dat zij praktische exponenten waren van een filosofie die de lof zong van de vrouwelijke seksualiteit. Er zijn echter duidelijke aanwij­zingen van een dergelijke connectie in de werken van een van hun trouwste sup­porters - de grote Florentijnse dichter Dante Alighieri (1265-1321). Men erkent reeds lang dat Dantes werken gnostische en hermetische thema's  bevatten - zo omschreef een eeuw geleden Éliphas Lévi zijn Inferno als 'johannitisch en gnostisch'.

De dichter werd rechtstreeks geïnspireerd door de troubadours uit het zuiden van Frankrijk en was lid van een genootschap van dichters die zichzelf de fidele d'amore - 'de trouwe volgelingen van de liefde' - noemden. Lang beschouwd als een esthetische kring, hebben geleerden recent ontdekt dat zij werden gedre­ven door geheimere en esoterischer motieven.

De gerespecteerde academicus William Anderson omschrijft in zijn studie ‘Dante the Maker’ de fidele d'amore als   'een hechte broederschap gewijd aan het berei­ken van harmonie tussen de seksuele en de emotionele kant van hun natuur en hun intellectuele en mystieke aspiraties'. Hij put uit het onderzoek van Fran­se en Italiaanse wetenschappers die tot de slotsom kwamen dat  'de vrouwen die al deze dichters vereerden geen vrouwen van vlees en bloed waren, maar in plaats daarvan allen maskers waren van het ideale Vrouwelijke, de Sapientia of Heilige Wijsheid' en 'dat de Vrouwe van deze dichters... een allegorie was van de Goddelijke Wijsheid die zij ook zochten'.

Anderson ziet - samen met medewetenschapper Henry Corbin - Dantes spiri­tuele pad als het zoeken van verlichting door seksuele mystiek, zoals ook de troubadours deden. Henry Corbin zegt:

 

“De fidele d'amore, metgezellen van Dante, beleden een geheime religie... de vereniging die het mogelijke intellect van de menselijke ziel verenigt met de Actieve Intelligen­tie... de Engel der Kennis, of Wijsheid-Sophia, wordt gevisualiseerd en ervaren als een liefdesvereniging.”

 

Opmerkelijker is evenwel het verband dat er bestond tussen Dante en zijn medemystici en de tempelridders. Hij was een van hun geestdriftigste supporters, zelfs na hun onderdrukking, toen het niet aan te raden was een connectie met hen te hebben. In zijn Goddelijke komedie brandmerkt hij Philips de Schone als 'de nieuwe Pilatus' om diens acties tegen de ridders. Over Dante zelf denkt men dat hij lid was van een tertiaire tempeliersorde die La Fede Santa werd genoemd. De connecties zijn te suggestief om van de hand te worden gewezen - misschien was Dante niet de uitzondering maar de regel van tempeliers die betrokken wa­ren bij een liefdescultus. Anderson zegt:

“Op het eerste gezicht lijken de tempeliers als een celibataire militaire orde... een hoogstonwaarschijnlijk kanaal te zijn voor thema's gewijd aan de lof van mooie vrou­wen. Anderzijds hadden veel tempeliers de cultuur van het Oosten ingezogen en het is best mogelijk dat sommigen in contact waren geweest met soefischolen..”.

 

Vervolgens vat hij de conclusies van Henry Corbin samen:

 

Het verband tussen Sapientia [Wijsheid] en de symboliek van de tempel van Salomo leidt samen met haar verbindingen met de Grote Cirkel-pelgrimage tot de veronder­stelling van een connectie tussen de fidele d'amore en de tempelridders, zelfs zozeer dat ze kunnen worden beschouwd als een lekenfraterniteit van de orde.

 

Samen met het revolutionaire bewijsmateriaal dat aan het licht is gebracht door onderzoekers als Niven Sinclair, Charles Bywaters en Nicole Dawe, wekt dit sterk de indruk dat althans de binnenorde van de ridders inderdaad deel uit­maakte van een geheime traditie die het vrouwelijk principe vereerde. Evenzo heeft de Priorij van Sion - die betwiste tak van de tempeliers - altijd vrouwen tot leden gehad, en ook op de lijst van haar grootmeesters staan vier vrouwen, wat bijzonder vreemd is omdat hun namen voorkomen in de periode van de Middeleeuwen, een tijd waarin je een allesoverheersend seksisme zou verwachten. Als grootmeesters zouden deze vrouwen echte macht hebben uit­geoefend - en deze rol vereiste ongetwijfeld bijzonder hoge normen van inte­griteit en het vermogen om op velerlei terrein om te gaan met strijdige belan­gen en ego's. Al lijkt het vreemd dat vrouwen aan het roer stonden van een dergelijke voor machtig doorgaande organisatie in een tijd waarin zelfs vrou­welijke geletterdheid geenszins algemeen was, in de context van een geheime traditie van godinnenvereerders lijkt het al minder vreemd.

Aan de basis van vele van de latere mysteriescholen stonden de Rozenkruisers wier interesse in seksuele mystiek alleen al blijkt uit hun naam, waarin het fal­lische kruis en de vrouwelijke roos zijn verenigd.

                                                                       

Dit symbool van seksuele ver­eniging herinnert aan het Oudegyptische lusvormige kruis (ankh), waarbij de staander de fallus is en de amandelvormige lus de vulva. Rozenkruisers, met hun mengeling van alchemistische en gnostische kennis, begrepen ten volle de onderliggende principes, zoals de zeventiende-eeuwse Rozenkruiser-alchemist Thomas Vaughan uitlegde:

'... het leven zelf is niets anders dan een vereniging van het mannelijke en het vrouwelijke principe, en hij die dit geheim volkomen kent weet... hoe hij een vrouw hoort te gebruiken...'

 

(Denk aan de enorme roos aan de voet van het kruis in de Londense muurschildering van Cocteau - die duidelijk een toespeling op de Rozenkruisers is.

 

                        

 

En veelzeggend is dat het rozenkruissymbool ook te vinden is op het tempeliersgraf van sir William St Clair...)

Ook al bestaan er, zoals we reeds zagen, aanwijzingen dat de tempeliers, de al­chemisten en de Priorij van Sion volgelingen waren van een liefdescultus, de mogelijkheid lijkt klein dat de onwrikbaar mannelijke lijn van hermetische filosofen enige connectie had met een vrouwelijke - of misschien zelfs feministi­sche - organisatie. Toch is ook hier hun oppervlakkige imago misleidend. Da Vinci zelf wordt algemeen beschouwd als een homoseksuele vrouwenhater en het is waar dat hij, voorzover we weten, weinig blijk gaf van openlijke liefde voor vrouwen. Zijn moeder, de mysterieuze Caterina, schijnt hem als kind aan zijn lot te hebben overgelaten, hoewel zij misschien lange tijd later haar laatste jaren bij hem heeft gesleten - in elk geval had Da Vinci een huishoudster die hij ironisch 'la Caterina' noemde en wier begrafenis door hem werd betaald. Hij mag dan een homoseksueel zijn geweest, dat heeft zijn verering voor het vrou­welijk principe nooit in de weg gestaan, maar vaak juist bevorderd.

Homosek­suele iconen zijn van oudsher sterke en kleurrijke vrouwen die een traumatisch leven hebben gehad - net als Maria Magdalena en Isis zelf. Bovendien is bekend dat Da Vinci een erg nauwe relatie onderhield met Isabelle d'Este, een ontwik­kelde en intelligente vrouw. Hoewel het de speculatie te ver zou voeren te sug­gereren dat zij lid was van de Priorij of een andere ondergrondse 'feministische' beweging, kan dit op zijn minst inhouden dat Da Vinci geletterdheid bij vrou­wen waardeerde.

De Florentijnse hermeticus Pico della Mirandola wijdde vele woorden aan het thema van de vrouwelijke macht. Zijn boek La Strega (De heks) vertelt het verhaal van een Italiaanse cultus gebaseerd op seksuele orgieën en geleid door een go­din. Opmerkelijker is nog dat hij deze godin vergeleek met de 'Moeder Gods'.  .

Zelfs de extreem masculiene Giordano Bruno hield zich intens bezig met het vrouwelijke. Tijdens zijn verblijf in Engeland in de jaren 1583-85  publiceerde hij diverse belangrijke werken waarin hij de hermetische filosofie schetste die in elk geschiedenisboek is aan te treffen. Gewoonlijk wordt er echter geen enkele aandacht aan geschonken dat hij ook een bundel met hartstochtelijke liefdes­poëzie publiceerde onder de titel ‘De gli eroici furori’ (Over de heroïsche razernij) die was opgedragen aan zijn vriend en beschermheer sir Philip Dydney. Deze bun­del was geen loflied op een voorbijgaande bevlieging, of zelfs alleen maar een blik in het tot dan toe onbekende geheime leven van een lichtzinnig minnaar. Hoewel men erkent dat deze poëzie een dieper gehalte heeft, geloven de meeste autoriteiten dat zij louter een allegorische expressie is van de hermetische er­varing.

Maar de in dit werk uitgedrukte liefde was geen allegorische liefde, maar letterlijke liefde.

De furori van de titel is, om Frances Yates te citeren: 'Een ervaring die de ziel "goddelijk en heroïsch" maakt en kan worden vergeleken met de trance van de razernij van de hartstochtelijke liefde.' Met andere woorden, eens temeer zien we hier kennis van de verandering bewerkende vermogens van seks. In deze ge­dichten refereerde Bruno aan een veranderde staat van bewustzijn waarin de hermeticus zijn potentiële goddelijkheid verwerkelijkt. Dit wordt uitgedrukt  als de extase van totale vereniging met iemands andere helft. Zoals Dame Frances zegt:',.. Ik denk dat wat de religieuze ervaring van de ‘Eroici furori’ werkelijk be­oogt de hermetische gnosis is; dat is de mystieke liefdespoëzie van de wijze mens die goddelijk werd geschapen, met goddelijke vermogens, en bezig is op­nieuw goddelijk te worden, met goddelijke vermogens.'  Kijken we echter naar de traditie die Bruno volgde, dan is duidelijk dat dergelij­ke sentimenten niet louter metaforisch waren.

Deze nadruk op verlichting door seks maakte geheel deel uit van de hermetische filosofie en praktijk. Het con­cept van gewijde seksualiteit komt volkomen overeen met de woorden van Her­mes Trismegistus zelf in het Corpus Hermeticum:

 

 'Als je je lichaam haat, mijn kind, kun je jezelf niet liefhebben.'

 

Hermetici als Marsilio Ficino identificeerden vier typen van een veranderde staat waarin de ziel wordt verenigd met het goddelijke. Elk ervan was verbon­den met een mythologische figuur:

*) poëtische inspiratie onder de Muzen,

*) reli­gieuze passie onder Dionysus,

*) profetische trance onder Apollo en

*) alle vormen van vurige liefde onder Venus.

 

Het laatste vormt in alle opzichten de climax, want daardoor bereikt de ziel echt haar eenheid met het goddelijke. .Opmerkelijk is dat historici de eerste drie van deze veranderde staten altijd let­terlijk hebben genomen, maar ervoor kozen de laatste, de ritus van Venus, te duiden als louter een allegorie of als een vorm van onpersoonlijke of spirituele liefde. Maar als dat het geval is zouden de hermetici deze staat nauwelijks heb­ben ondergebracht onder Venus! De kennelijke terughoudendheid van historici op dit punt komt voort uit de wijdverbreide onbekendheid met de ondergrond­se traditie. Dit is opnieuw een voorbeeld dat denkbeelden die eens duister wer­den geacht kristalhelder worden zodra rekening wordt gehouden met het idee van gewijde seksualiteit.

De grote hermetische magiër Henry Cornelius Agrippa (1486-1535) maakt heel duidelijk waar het om gaat. In zijn klassieke werk De occulta philosophia schreef hij:

 

 'Wat de vierde razernij betreft, die afkomstig is van Venus, zij verandert de geest van de mens en zet deze om tot een god door het vuur van de liefde, en maakt hem geheel aan God gelijk, als het ware beeld van God.' 

 

Let op het ge­bruik van de alchemistische term ‘zet om’, die gewoonlijk wordt geacht te duiden op het dwaze en onbeduidende bezig zijn met pogingen lood in goud om te zet­ten. Hier wordt echter een heel ander soort kostbaar product gezocht. Agrippa benadrukte ook dat seksuele vereniging 'vol magische kwaliteiten' is.We moeten de plaats van Agrippa in deze ketterse traditie niet onderschatten. Zijn verhandeling De nobiliitate et praecellentia foeminei sexus (Over het edele en supe­rieure karakter van de vrouwelijke sekse), die in 1529 werd gepubliceerd maar was gebaseerd op zijn proefschrift van twintig jaar eerder, is niet alleen een opmerkelijk modern klinkende verdediging van de rechten van vrouwen, zij is veel  meer dan dat. Aan dit verbazingwekkende werk van Agrippa's hand werd om één, helaas voorspelbare reden tot nog maar zeer kort geleden overwegend voorbijgegaan. Omdat het pleitte voor seksuele gelijkheid - en zelfs voor de wij­ding van vrouwen - werd het beschouwd als een satire! Het geeft een macaber beeld van onze cultuur dat een dergelijk werk waarin zo vurig ten gunste van vrouwen wordt gepleit, werd afgedaan als een grap. Het is echter duidelijk dat Agrippa geen grappen maakte.

Hij voerde niet alleen een pleidooi voor wat wij vrouwenrechten zouden noe­men - voor de herdefinitie van de politieke status van vrouwen - maar trachtte ook het principe achter een dergelijke campagne duidelijk te maken. Zoals pro­fessor Barbara Newman van de Northwest University in Pennsylvania (Verenig­de Staten) zegt in haar studie van dit traktaat:.

“... zelfs een welwillende lezer zou zich kunnen afvragen of Agrippa opriep tot een Kerk die blind is voor geslachten en mannen en vrouwen gelijke kansen biedt of tot een vorm van vrouwenverering.”

 

Newman en andere geleerden hebben Agrippa diverse inspiratiebronnen toege­dicht, waaronder de kabbala, de alchemie, de hermetiek, het neoplatonisme en de troubadour-traditie. Ook wordt opnieuw het zoeken naar Sophia als een be­langrijke invloed aangehaald.

Het zou een vergissing zijn te denken dat Agrippa louter pleitte voor respect voor en gelijkheid van vrouwen. Hij ging veel verder. Het ging hem erom dat vrouwen letterlijk moesten worden vereerd:

Niemand die niet volkomen blind is kan het ontgaan dat God alle schoonheid die de hele wereld vermag voort te brengen heeft bijeengebracht in de vrouw, zodat de hele schepping door haar wordt verblind en haar liefheeft en vereert onder vele namen.

 

(Het is veelzeggend dat Agrippa, net als de alchemisten, geloofde dat menstruatiebloed een bijzonder praktische en mystieke toepassing had. .Zij geloofden dat het een uniek elixer of chemische stof bevatte en dat het als je het innam met gebruikmaking van oude technieken, lichamelijke verjonging zou garan­deren en wijsheid zou schenken. Natuurlijk kon niets verder afstaan van de op­vatting van de Kerk.)

Agrippa was niet louter een theoreticus en evenmin een lafaard. Niet alleen trouwde hij drie keer, maar ook wist hij het onmogelijke te bereiken door een vrouw te verdedigen die van hekserij werd beschuldigd - en te winnen.

Natuurlijk waren Vaughan, Bruno en Agrippa alle drie mannen en is het verlei­delijk te denken dat zij dit seksuele genot louter voor hun eigen plezier ervoeren, ook al zou dat plezier geheel spiritueel zijn. Maar al is het waar dat een vrouw die over dergelijke zaken durfde te schrijven wegens hekserij zou zijn gearresteerd, het is ook waar dat de ritus van Venus alleen werd geacht te 'werken' als beide partners hetzelfde doel bereikten. Het idee was er een van tegendelen en gelijken die samenwerken met het oog op hetzelfde doel en als partners de­zelfde verlichting ontvangen, net als het Chinese idee van het geheel dat wordt gevormd door yin en yang.

Giordano Bruno was niet iemand die zijn opvattingen voor zichzelf hield. In zijn later gepubliceerde werken maakte hij nog uitdrukkelijker gebruik van sek­suele beelden - maar zelfs die zijn door historici terzijde gelegd; zo zij al wor­den vermeld in standaardwerken, wordt er gewoonlijk een allegorische uitleg aan gegeven. Niet alleen deze beelden maar ook andere expliciete - en ermee sa­menhangende - verwijzingen in zijn werken worden gewoonlijk verkeerd geïn­terpreteerd. Toen Bruno de anonieme vrouw voor wie hij zijn liefdespoëzie had geschreven een 'godin' noemde, werd dit begrepen als een koosnaam. En toen hij later in een toespraak waarin hij afscheid nam van Duitsland ronduit zei dat de godin Minerva Sophia (wijsheid) was, werd ook dit allegorisch opgevat. Maar zijn werkelijke woorden waren onloochenbaar die van een ‘godinnenvereerder’:

“Hier heb ik mijn vrouwe van jongs af liefgehad en gezocht en naar haar verlangd en ben ik een minnaar van haar gedaante geworden... en heb ik gebeden dat... zij tot mij zou worden gezonden om bij mij te blijven en met mij te werken, opdat ik zou weten wat ik miste...”

 

Fascinerender is echter dat hij in zijn opdracht van de ‘Eroici furori’ deze liefdes­poëzie vergelijkt met het Hooglied. Opnieuw zien we onszelf geconfronteerd met de cultus van de Zwarte Madonna en daarmee ook met die van Maria Magdalena. (Natuurlijk wijdde de andere grote hermetische/Rozenkruiser-schrijver van die tijd, William Shakespeare, zijn sonnetten aan een geheimzinnige ‘Don­kere Vrouwe’, wier identiteit generaties critici eindeloos stof voor discussie heeft geleverd. Al kan het best mogelijk zijn dat zij een echte vrouw was - of zelfs een man - het is ook waarschijnlijk dat zij de Zwarte Madonna, de donke­re godin, representeerde. Trouwens, de hermetici symboliseerden een bepaalde staat van verandering - een specifiek soort trance - als een vrouw met donkere huid.)

Bruno's krachtige aanvallen op het christelijk geloof en de christelijke mores be­zorgden hem een afschuwelijke dood die diende als waarschuwing voor andere toekomstige dappere zielen. Ook de wrede slachtingen waartoe de heksenprocessen leidden, bevestigden, zoals we reeds zagen, hoe nodig het voor 'ketters' was voorzichtigheid te betrachten (en laten we ons herinneren dat, hoewel er al lang geen verbrandingen meer plaatsvonden, de laatste maal dat er in het Ver­enigd Koninkrijk onder de Witchcraft Act een vrouw werd vervolgd, nog in 1944 was). Transcendentale geslachtelijke vereniging, als een specifiek geheim van de occulte ondergrondse, bleef echter niet beperkt tot enkelingen en stierf even­min met hen uit.

Het levert enige problemen op een rechtstreekse traditie van gewijde seksuali­teit in Europa te vinden vanwege de tegenstand van de Kerk ertegen en de daar­uit voortkomende noodzaak tot geheimhouding onder de hoeders van deze kennis. In de zeventiende en achttiende eeuw lijkt Duitsland evenwel het do­mein van deze traditie te zijn geworden, hoewel hier tot voor kort weinig on­derzoek naar is gedaan. Volgens moderne Franse onderzoekers - zoals Denis Labouré - concentreerde de praktijk van 'innerlijke alchemie' zich in Duitsland waar zij in diverse occulte genootschappen werd beoefend. Ander recent onder­zoek, waaronder dat van dr. Stephen E. Flowers, heeft bevestigd dat het Duitse occultisme van deze periode in wezen seksueel van karakter was.

Een probleem voor onderzoekers op dit gebied is dat aanwijzingen voor seksu­ele culten meestal van de Kerk afkomstig zijn of althans van diegenen die in alles wat met seks te maken had, satanisme zagen. Als dergelijke bewegingen onder vervolging lijden, worden hun aantekeningen óf vernietigd óf gecensu­reerd en is alles wat rest de versie van de gebeurtenissen zoals die wordt verteld door hun vijanden. Dat overkwam de katharen en de tempeliers en bereikte na­tuurlijk een verschrikkelijke climax in de heksenprocessen. Wij zien dit proces steeds weer plaatsvinden wanneer ideeën over gewijde seksualiteit worden ge­uit - zoals opnieuw gebeurde in Frankrijk in de negentiende eeuw. In die tijd kwamen er diverse onderling verbonden bewegingen op die - hoewel zij tot bloei kwamen binnen de katholieke kerk in kringen van mensen die zich­zelf als goede katholieken beschouwden  (onder-streept door ons) - onder meer ideeën van gewijde sek­sualiteit en van de verhevenheid van het vrouwelijke (gewoonlijk in de uiterlij­ke vorm van de Maagd Maria) koesterden en waren verbonden met een schimmig 'johannitisch genootschap' - ditmaal specifiek geïnteresseerd in Johannes de Doper.

 

-------------------------------------------------------------------------------------

Dan volgt nu hieronder een stuk wat zeer zeker een inspiratiebron moet hebben gevormd voor Dan Brown, zeker als men in aanmerking neemt dat wat er toen gebeurde aan de wieg zou staan voor vele esoterische genootschappen waarvan er nog genoeg in deze tijd actief zijn.

------------------------------------------

 

Het gaat hier om een enorm complexe reeks gebeurtenissen die moeilijk valt te ontrafelen, grotendeels omdat deze bewegingen, afgezien van hun onortho­doxe religieuze ideeën en seksuele opvattingen die ertoe leidden dat ze als im­moreel werden gebrandmerkt, ook te maken hadden met politieke zaken waar de autoriteiten vijandig tegenover stonden. Daarom zijn bijna alle rapporten die wij over ze hebben afkomstig van hun vijanden.

Hoewel de politieke motieven van deze groepen buiten het bestek van dit on­derzoek vallen, waren deze voor de destijds betrokkenen uiterst belangrijk. Laten we volstaan met te zeggen dat zij de aanspraken steunden van een zekere Charles Guillaume Naundorff (1785-1845) die zich erop beriep Lodewijk XVII te zijn (die werd geacht tijdens de Franse Revolutie als kind samen met zijn vader te zijn vermoord).

Een van deze groepen was de Kerk van Carmel, ook bekend als het ‘Oeuvre de la Misericorde’ (Werk van Barmhartigheid), die in het begin van de jaren veertig van de vorige eeuw werd gesticht door ene Eugène Vintras (1807-1875). Als cha­rismatisch en meeslepend prediker won Vintras de crème de la crème van de ho­gere kringen voor zijn beweging, die niettemin weldra het middelpunt werd van beschuldigingen van duivelse praktijken. Zijn rituelen hadden zeker een be­paalde seksuele inhoud, waarin (in de woorden van Ean Begg) 'de seksuele daad het belangrijkste sacrament was'.

Om de zaken voor de autoriteiten nog erger te maken steunden Vintras en Naundorf elkaar. Dus raakte Vintras onontkoombaar verzeild in wat duidelijk een showproces was. Beschuldigd van fraude - hoewel zelfs de beweerde slacht­offers ontkenden dat er een misdrijf had plaatsgevonden - werd hij in 1842 ver­oordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Na zijn vrijlating ging hij naar Londen en in die tijd schreef een van de vroegere leden van zijn kerk - een pries­ter met de naam Gozzoli - een pamflet waarin hij werd beschuldigd van allerlei seksuele orgieën. Hoewel dit grotendeels het product van een overspannen fan­tasie lijkt te zijn geweest, is het mogelijk dat een deel ervan op feiten berustte. Vervolgens werd de sekte in 1848 door de paus tot ketters verklaard en werden al haar leden geëxcommuniceerd. Als gevolg daarvan werd zij onafhankelijk en kon zij over zowel mannelijke als vrouwelijke priesters beschikken - net als de katharen, al is het onduidelijk of de cultus van Vintras hun hoge principes volg­de.

Achter Vintras en Naundorff stond een schimmige sekte die bekend was als de 'Redders van Lodewijk XVII' of als de Johannieten. Deze groepering kan worden te­ruggevoerd tot de jaren zeventig van de achttiende eeuw en schijnt iets te ma­ken te hebben gehad met de burgerlijke onrust die voorafging aan de Revolutie. Anders dan de 'maçonnieke' johannieten waarover we al eerder spraken, kende zij geen twijfel over welke Johannes zij vereerden - het was Johannes de Doper. Na de Revolutie gingen de johannieten zich inzetten voor het herstel van de mo­narchie. Zij waren grotendeels verantwoordelijk voor de promotie van Naun­dorff als troonpretendent en stonden ook achter 'profetische' bewegingen als die van Vintras. Ook een andere zogenaamde 'goeroe' van die tijd - Thomas Mar­tin die als een meteoor omhoog was geschoten van boer tot raadgever van de ko­ning - werd door de johannieten gesteund en bovendien lijken zij op een of an­dere manier bepaalde visioenen van de Heilige Maagd 'in scène gezet' te hebben - zoals dat van La Salette in de uitlopers van de westelijke Alpen in 1846.

                                                     

Het  is onmogelijk precies te zeggen wat er zich allemaal afspeelde maar het is wel mogelijk de voornaamste draden te identificeren die bepaalde kennelijk met el­kaar samenhangende gebeurtenissen verbonden.

Ten eerste was er de poging het katholicisme van binnenuit te vernieuwen. Dit hield de vervanging in van het heersende dogma - gebaseerd op het gezag van Petrus - door een mystiek en esoterisch christendom, in het geloof dat er een tijdperk daagde waarin de Heilige Geest overheersend zou zijn.

 

----------------------------

In principe dus een streven om terug te keren naar de ‘wortels’ van het christendom waar Petrus helemaal niet zo’n belangrijke plaats zou hebben gehad als dat men hem later toe zou gaan kennen in de tijd van de Romeinse keizer Constantijn.

--------------------------------------

 

Een kenmerk van dit tijdperk was de verheffing van het vrouwelijke in de uiterlijke vorm van de Maagd Maria, maar dit zou weldra een openlijker seksueel karakter krijgen en metterdaad vijandig tegenover de Kerk komen te staan. Het visioen van La Salette - dat door de Kerk werd veroordeeld - nam in dit plan een centrale plaats in. En op een of andere manier speelde Johannes de Doper in deze ontwikkelin­gen een cruciale rol.

 

-------------------------------

Wie meer wil weten over het belang van Johannes de Doper in het Christusverhaal kan hierover lezen in de kroniek ‘Het Jezus-testament’  en in de toekomst in ‘Katharsis’  Wat betreft het visioen te le Salette kan men hier  http://www.marypages.com/LaSaletteNL.htm  daar meer over lezen

                                                    

 

----------------------------------------------------------------------------------------

 

De beweging had ook te maken met de pogingen Naundorff te laten erkennen als de rechtmatige koning van Frankrijk, waarschijnlijk omdat hij, als deze po­gingen zouden slagen, deze nieuwe vorm van religie gunstig gezind zou zijn (hij had immers reeds zijn steun verleend aan Vintras). Opmerkelijk is dat Melanie Calvet, het meisje dat het visioen had in La Salette, zich openlijk had uitgespro­ken ten gunste van Naundorff. En even opmerkelijk is dat de Kerk reageerde door haar naar een klooster in Darlington, in het noordoosten van Engeland, te sturen waar zij geen kwaad meer kon doen.

De gecombineerde krachten van Kerk en Staat voorkwamen dat het grote plan van de beweging werd verwezenlijkt, en wat er echt gebeurde ligt nu begraven onder een lawine van schandalen en insinuaties. Maar het is ongetwijfeld veel­zeggend dat de Kerk op deze dreiging reageerde door in 1854 het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria af te kondigen.

Het kwam goed uit dat dit dogma door de Maagd Maria zelf werd bekrachtigd toen zij zo'n vier jaar later (dan het visioen te la Salette)  in Lourdes verscheen aan het boerenmeisje Bernadette Soubirous,

                                                       

hoewel deze haar visioen aanvankelijk slechts beschreef als 'dat ding'.

 

Profeten als Martin en Vintras lijken eerder door de johannieten te zijn 'gema­nipuleerd' dan echt zelf tot de sekte te behoren. Vintras' verbinding met de jo­hannieten was zijn mentor, een zekere Madame Bouche, die woonde op de Place St.-Sulpice in Parijs, en door het leven ging onder de schitterend suggestieve naam 'Zuster Salome'. (Vintras' Kerk van Carmel opereerde nog in de jaren veer­tig van onze eeuw in Parijs en het gerucht ging dat er in de jaren zestig nog een groep in Londen bestond.)

Bij de Kerk van Carmel sloot zich een andere groepering aan, die al sinds 1838 bestond. Dat waren de ‘Broeders van de Christelijke Leer’, een beweging die was opgericht door de drie gebroeders Baillard, alledrie priester. Zij stichtten twee gemeenschappen - ook zij beschouwden zichzelf als katholieken (!!!) - in kloosters  die beide op een berg waren gelegen: St.-Odile in de Elzas en Sion-Vaudémont in Lotharingen. Beide kloosters waren belangrijk in hun gebied en het is een mys­terie hoe de gebroeders Baillard erin slaagden ze te verwerven. Sion-Vaudémont was in de Oudheid een belangrijk heidens centrum dat was ge­wijd aan de godin Rosamerta, en heeft - zoals aan de hand van de naam ervan kan worden vermoed - een lange connectie met de Priorij van Sion. In de veer­tiende eeuw werd er zelfs een historisch erkende ‘Ordre de Notre-Dame de Sion’ gesticht door Ferri de Vaudémont wiens charter deze orde verbond met de abdij van de Berg Sion in Jeruzalem - waaraan de Priorij beweert oorspronkelijk haar naam te hebben ontleend. De zoon van Ferri trouwde met lolande de Bar, de grootmeester van de Priorij tussen 1480 en 1483, die ook de dochter was van René d'Anjou, de vorige grootmeester. lolande steunde Sion-Vaudémont als een belangrijk pelgrimscentrum, vooral vanwege zijn Zwarte Madonna. Het beeld zelf werd tijdens de Revolutie verwoest en vervangen door een middeleeuwse -niet zwarte - Maagd, afkomstig uit de kerk van Vaudémont die is gewijd aan Johannes de Doper.

Het lijkt dus veelbetekenend dat een van de nieuwe kerken van de gebroeders Baillard in die plaats werd gevestigd. Zij hadden ideeën die overeenkwamen met die van Vintras, met inbegrip van de nadruk op het komende tijdperk van de Heilige Geest en op gewijde seksualiteit, dus is het niet verrassend dat zij aan dezelfde bron ontsproten. Hun beweging kreeg veel steun, waaronder die van het Habsburgse huis. Maar ook zij werd in 1852 verboden. Na de dood van Vintras in 1875 werd de beweging overgenomen door Abbé Joseph Boullan (1824-1893) - een nog controversiëlere figuur. Eerder had hij in het klooster te La Salette een jonge non verleid, Adèle Chevalier, en beiden hadden in 1859 het ‘Genootschap voor het Herstel van Zielen’ opgericht. Dit was absoluut gebaseerd op seksuele rituelen, met als alles omvattende filosofie dat de mens­heid verlossing zou vinden door seks mits deze werd gebruikt als een sacra­ment. Hoewel dit op zichzelf beschouwd zuiver en alchemistisch van karakter mag lijken, liet Boullan helaas ook het dierenrijk delen in de vruchten van deze rite.

 

--------------------------------------------------

 

(Commentaar onzerzijds)

Wat dan nu volgt, en in de zin hierboven al was begonnen,  is een duidelijke poging tot ‘zwartmaken’  die enkel maar zijn oorsprong kan vinden bij de Rooms-Katholieke kerk die alles op alles zette om datgene wat Abbé Joseph Boullan te verkondigen had af poogde te schilderen als weerzinwekkend en zelfs ‘duivels’. Niets werd geschuwd om dit doel te bereiken, in principe werden weer dezelfde middelen gehanteerd als die men tijdens de heksenvervolgingen tegen onschuldige slachtoffers had gebruikt.

---------------------------------------------------

 

Boullan en Adèle Chevalier zouden naar verluidt in 1860 tijdens een zwarte mis hun jonge kind hebben geofferd. Hoewel dit in heel de moderne literatuur als feit wordt gepresenteerd, valt het onmogelijk terug te voeren op een betrouw­bare bron. Als bekend was dat Boullan een dergelijke misdaad had begaan, lijkt hij aan vervolging te zijn ontkomen. Weliswaar werd hij in dat jaar van zijn plichten als priester ontheven, maar dit werd na een paar maanden weer terug­gedraaid. In 1861 werden hij en Adèle gevangengezet wegens fraude (misschien de gewone manier waarop de autoriteiten omgingen met mensen die zij niet mochten maar niets in de schoenen konden schuiven). Na zijn veroordeling werd Boullan opnieuw van zijn priesterlijke plichten ontheven, maar ook dit­maal werd deze beslissing weer teruggedraaid. Nadat hij uit de gevangenis was vrijgelaten, stelde hij zich vrijwillig ter beschikking van het Heilig Officie (toen de officiële naam van de inquisitie), dat niets op hem kon aanmerken en hem liet terugkeren naar Parijs.

Terwijl Boullan in Rome verbleef, schreef hij zijn leerstellingen op in een noti­tieboekje (bekend als het ‘cahier rose’, kennelijk naar de kleur van de kaft), dat na zijn dood in 1893 werd gevonden door de schrijver J.K. Huysmans.

 De precieze bijzonderheden van de inhoud zijn onbekend - hoewel het werd beschreven als een 'schokkend document' - en het is nu opgeborgen in de bibliotheek van het Vaticaan. Alle verzoeken om het te zien worden geweigerd. Er zit duidelijk meer achter het verhaal van Boullan. Oppervlakkig bezien lijkt het weer een verhaal te zijn over een club geperverteerden. Het heeft er echter alle schijn van dat de Kerk Boullan tot op zekere hoogte beschermde. Zo vaar­digde zij een instructie uit dat hij niet mocht worden aangevallen en zijn er aan­wijzingen dat hij in het bezit was van een of ander geheim dat hem bescherm­de.  Het verhaal van Boullan past in het klassieke patroon van de ‘agent provocateur’ die infiltreert in een organisatie met de welbewuste bedoeling haar - uit naam van een heel andere groep - in diskrediet te brengen. Dit zou een ver­klaring bieden voor de opvallende discrepanties in zijn leven en in de officiële houding jegens hem.

Na zijn terugkeer uit Rome sloot Boullan zich aan bij de ‘Kerk van Carmel’ van Vintras en werd haar leider. Dit leidde tot een scheuring: de leden van de cultus die hem aanvaardden, vergezelden hem naar Lyon waar zij hun hoofdkwartier vestigden. Er volgden ‘woeste scènes van seksuele losbandigheid’ - die eens te meer opmerkelijk in strijd lijken met de uitspraak van Boullan dat hij de reïn­carnatie van Johannes de Doper was.

Het is best mogelijk dat dit idee voor J.K. Huysmans (een aanhanger van de Zwar­te Madonna-cultus) de inspiratiebron vormde voor althans de naam 'dr. Johan­nes', een figuur waarvoor hij Boullan als voorbeeld gebruikte (deze naam was een van diens pseudoniemen), in zijn roman over satanisme in Parijs, La-Bas (Daar beneden Uit de Diepte) (1891). Het zou echter een vergissing zijn de voor de hand lig­gende conclusie te trekken - dr. Johannes werd afgeschilderd als een priester die magie beoefende om het satanisme tegen te werken en die verkeerd werd be­oordeeld door de Kerk, die natuurlijk alle magie afwees als ‘van de duivel’.

Huys­mans raakte bevriend met Boullan en verbleef bij hem in Lyon terwijl hij on­derzoek deed voor zijn roman. Hoewel hij duidelijk heel veel afwist van magie, althans theoretisch, bleef hij evenwel altijd een trouw zoon van de Kerk !

Là-Bas herinnert men zich in deze tijd voornamelijk nog om de erin voorko­mende huiveringwekkende beschrijving van een zwarte mis, die aandoet als  het verslag van een ooggetuige. De echte schurken van het verhaal zijn echter de Rozenkruisers vanwege de beruchte magische strijd tussen Boullan en leden van bepaalde Rozenkruisersorden die in die tijd in Frankrijk floreerden. Mis­schien lijkt het ongerijmd dat nota bene de Rozenkruisers zich zo vijandig op­stelden tegen Boullan en tegen alles waarvoor hij scheen te staan. Natuurlijk kan het conflict louter een van die botsingen van karakters zijn geweest die zo kenmerkend zijn voor dergelijke bewegingen - al is het ook mogelijk dat be­paalde Rozenkruisers verontrust waren over Boullans openhartigheid over hun geheimen.

 

--------------------------

(Commentaar onzerzijds)

Zoals tevens nu nog doorgaans het geval is, wordt er binnen veel mysterietradities duidelijk de nadruk gelegd op geheimhouding.

Vaak geschiedt dit om te voorkomen dat leden van zo’n traditie schade zouden kunnen ondervinden in hun persoonlijk leven als zekere rituele handelingen publieke bekendheid zouden krijgen. Natuurlijk komt het echter evenwel voor dat men de nadruk legt op geheimhouding enkel uit een soort van ‘interessantdoenerij’.

--------------------------

 

Frankrijk was het domein geworden van een aantal occulte loges. Uit de melan­ge van tempeliers-, vrijmetselaars- en Rozenkruisersbewegingen die in het zui­den van Frankrijk was te vinden, hadden zich diverse Rozenkruisersorden ont­wikkeld. Hoewel het hierbij strikt genomen niet om vrijmetselaarsorden ging, waren ze met zekerheid verbonden met occulte vrijmetselaarssystemen als de ‘Herziene Schotse Ritus’ en de ‘Egyptische Riten’.

Zowel de vrijmetselaars- als de Rozenkruisersgroepen hingen de martinistische filosofie aan - de occulte le­ringen van Louis Claude de Saint-Martin. In feite valt het belang van het marti­nisme ook nu nog nauwelijks te onderschatten, want de moderne vrijmetse-laars van de Herziene Schotse Ritus rekruteren hun leden uitsluitend onder de martinisten.

De eerste van deze Rozenkruiserorganisaties lijkt een afsplitsing te zijn ge­weest van een enigszins irreguliere vrij metselaarsloge in Toulouse die bekend stond als La Sagesse (Wijsheid of Sophia). Rond 1850 stichtte een van haar leden, de Vicomte de Lapasse (1792-1867), een hooggeëerde doctor en alchemist, de Ordre de la Rose-Croix, du Temple et du Graal  (de Orde van het Rozenkruis, de Tem­pel en de Graal). Een later hoofd van deze orde was Joséphin Péladan (1859-1918), die ook uit Toulouse kwam en de, wat je zou kunnen noemen, ‘peetvader’ werd van de Franse Rozenkruisersgenootschappen van die tijd. Péladan was een belangrijk expert op occult gebied en was geïnspireerd door de Franse schrijver Éliphas Lévi  (werkelijke naam Alphonse Louis Constant, 1810-1875). Hij ontwikkelde een magisch systeem dat wel is beschreven als 'erotisch katholicisme plus magie' en zette de populaire Salon de la Rose + Croix op. (Opmerkelijk is dat op een poster waarop een van de bijeenkomsten van deze sa­lon werd aangekondigd Dante staat afgebeeld als Hugues de Payens, de eerste grootmeester van de tempeliers, en Da Vinci als de bewaker van de graal. Péladan geloofde dat de katholieke kerk een schatkamer was van ken­nis die zijzelf was vergeten, en hij was vooral geïnteresseerd in het Evangelie naar Johannes.

 

------------------------------------------------------

 

( Aanvulling onzerzijds)

Het evangelie volgens Johannes, het vierde evangelie,  is het enige gnostische evangelie wat men in het Nieuwe Testament zou plaatsen nadat men het concilie te Nicae (AD 325)  had gehouden. De reden dat men dit evangelie toch tot het credo besloot te gaan rekenen, ondanks de gnostische inhoud, was omdat het erg veel details bevatte die waar leken  te maken wat het beweerde te zijn, namelijk het verslag van een ooggetuige. Toch heeft men inmiddels, dankzij gevonden brieven van eerdere kerkvaders (door oa  Morton Smith, the lost gospel), aan kunnen tonen dat het evangelie volgens Johannes  wel zou worden aangepast en dat men er zekere passages bewust uit zou laten. Voorts is er enige twijfel terecht over het mogelijke auteurschap van Johannes. Want de schrijver noemt zelf nergens zijn naam en beschrijft zich hooguit als degene die Jezus lief had. Maar elders kan men tevens een naam vinden bij een persoon die werd beschreven als degene die Jezus lief had en dat was niet Johannes maar uitdrukkelijk Lazarus, de broer van Maria (de Magdaleense)  en Martha.  

Men besloot op later datum echter de schrijver van het vierde evanglie als dezelfde te beschouwen als degene die tevens het boek Openbaringen had geschreven. Mogelijk om  lastige vragen over Jezus’  verhouding tot Lazarus (die hij uit de dood herrees)  en diens zusters (waarvan Jezus er hoogstwaarschijnlijk met eentje was getrouwd)  te voorkomen.

------------------------------------------------------

 

Ook was hij de moderne wetenschap voor omdat hij de fidele d'amore zag als een esoterisch genootschap dat hij met name in verband bracht met de zeventiende-eeuwse Rozenkruisers.  Péladan ontmoette een andere occultist, Stanislas de Guaïta (1861-1898), en in 1888 vormden beiden de Ordre Kabbalistique de la Rose-Croix (Kabbalistische Orde van het Rozenkruis).

Guaïta infiltreerde in Boullans Kerk van Carmel en schreef samen met Oswald Wirth, een teleurgesteld lid van die cultus, het boek ‘De tempel van Satan’, waarin de beweging aan de kaak werd gesteld als duivels. Dit leidde tot de magische strijd waarin Boullan en Guaïta elkaar ervan beschul­digden magische middelen te gebruiken om de ander te vermoorden. Hoewel Boullan een natuurlijke dood lijkt te zijn gestorven, leidde het conflict even on­vermijdelijk tot twee duels tussen mensen van vlees en bloed, het ene tussen Guaïta en Jules Bois, een van Boullans volgelingen, en het andere tussen laatst­genoemde en Gérard Encausse (beter bekend als Papus), een van de Rozenkruisers. Beide duels eindigden onbeslist.

Deze episode is een geliefkoosd thema onder schrijvers over het occulte, maar zij is nooit genoegzaam verklaard. Waarom zouden Guaïta en de Parijse Rozen-kruisers een vendetta tegen Boullan ondernemen? (Bedenk in deze context dat we alleen het woord van Guaïta en Wirth hebben voor de corrupte daden die Boullan en zijn volgelingen zouden hebben gepleegd.) Op het oog bestond er geen echte connectie en waren er evenmin redenen tot twist tussen de occulte loges en de in wezen religieuze orde van Boullan.

Een beetje meer graafwerk onthult echter de ware reden: Guaïta en een tribu­naal van Rozenkruisers hadden Boullan aanvankelijk veroordeeld voor het 'ontheiligen' en onthullen van 'kabbalistische geheimen' - dat wil zeggen, de leringen die als het domein van de Rozenkruisers werden beschouwd. (En die veroordeling vond plaats op 23 mei 1887, voordat Guaïta infiltreerde in Boullans groep.).  Dit was de echte reden waarom Boullan naar hun gevoel moest worden tegengehouden.

Andere commentators lijken de consequenties hiervan niet te hebben opge­merkt, namelijk dat als de rituelen van Boullan werden geacht te behoren tot de Rozenkruisers, ook dezen seksuele rituelen moeten hebben uitgevoerd! 

In hun ogen maakte Boullan de fout deze rituelen openbaar te maken.

 

Het Parijs van de late negentiende eeuw was het domein van vele vormen van wetenschappelijk occultisme en filosofie - waarin zich misschien de ‘fin de siècle’-zoektocht weerspiegelde naar een diepere zin van het leven. Het trok allerlei denkers en kunstenaars aan, zoals Oscar Wilde, Debussy en W.B. Yeats. (Zoals al­tijd was de ware Europese Unie eerder een soort van  occulte broederschap.) De salons waren vol beroemde persoonlijkheden die even gretig magische formules oppakten als roddelverhalen aanhoorden. Onder hen waren Marcel Proust, Maurice Maeterlinck en de operazangeres Emma Calvé (1858-1942). De beroemde schoonheid hield uiteindelijk haar eigen soirees voor iedereen die iets interessants had mee te delen - bij voorkeur een belangrijk occult geheim. Tot deze kringen behoor den onder anderen Joséphin Péladan, Papus en Jules Bois (een van de vele min­naars van Emma Calvé).

Van degenen die in deze kringen een hoofdrol speelden, waren velen afkomstig uit de Languedoc, onder wie Emma Calvé zelf.

Zij was niet onbekend met mys­tiek: een familielid van haar, Melanie Calvet, had het beroemde visioen in La Salette gehad. En opmerkelijk genoeg was Adèle Chevalier, de non die door Boullan was verleid en zijn partner werd, een van Melanies vriendinnen.

Emma Calvé zou ook een belangrijke rol spelen in het verwarrende verhaal van Abbé Saunière, de pastoor van het dorp Rennes-le-Chateau in de Languedoc, dat we la­ter zullen bespreken. (elders in de kronieken is hier meer over te vinden)

Opmerkelijk is dat zij in 1894 het chateau van Cabrières (Aveyron) kocht, vlak bij haar geboorteplaats Millau, waarover werd gezegd dat daar in de zeventiende eeuw het lang gezochte Boek van Abraham de Jood verborgen was, dat door Flamel was gebruikt om het Grote Werk te volbrengen. In haar autobiografie ver­meldt Calvé dat het chateau 'het toevluchtsoord was van een bepaalde groep tempelridders', maar jammer genoeg gaat zij daar niet verder op in.

 

---------------------------------------------------------------------------------------------

 

(Aanvulling onzerzijds)

                                                       

Daar dit niet verder in dit hoofdstuk ter sprake komt lijkt het ons zinnig zelf dan één en ander aan te vullen over deze uiterst belangrijke dame ten tijde van de welig tierende occulte genootschapjes van  de 19e eeuw. Emma Calvé  scheen zeer te zijn geïnteresseerd in occulte zaken en maakte dan ook deel uit van diverse séances waar zij veel van haar minnaars vandaan wist te halen. Zij stond bekend als een vrouw  met opmerkelijke vrije opvattingen over zedelijk gedrag in die tijd en nadat zij meerdere malen in het zuid Franse dorp Rennes-le-Chateau zou zijn geweest, op bezoek bij die priester die plotseling zo vermogend was  deed dan ook al snel het gerucht de ronde dat zij en de priester minnaars waren.

                                                           

Ons inziens is dit helemaal niet zo ondenkbaar, daar we toch reeds vast hadden mogen stellen  dat niet iedere Rooms-Katholieke priester het celibaat met de persoonlijke religieuze overtuigingen kon verenigen wat dan niet specifiek inhield dat zo’n persoon daarbij specifiek afstand deed van de Rooms-Katholicisme als geloofsrichting.

In ieder geval schetst één en ander wel een redelijk goed beeld in hoeverre het Rooms-katholieke geloof verweven was geraakt met zekere occulte stromingen aan het einde van de negentiende eeuw in Frankrijk. Dit alles in een krampachtige poging zekere godsdienstige hervormingen voor elkaar te krijgen waarin de gnosis en het ‘Vrouwelijk Principe’  weer de plaats terug zouden krijgen die ze bij de eerste-eeuwse christenen ooit moeten hebben gehad.

---------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Vervolg

 

In de Languedoc waren bepaalde andere belangrijke occulte groepen ontstaan en deze verbonden zich met de Rozenkruisersgenootschappen. Deze werden beïnvloed door de vrijmetselarij van de Strikte Tempeliersobservantie van ba­ron von Hund, hoewel de veelgesmade figuur graaf Cagliostro (1743-1795) de grootste invloed op hen had.

Deze figuur, die een natuurlijke hang naar publiciteit had en die in brede kring als een charlatan werd beschouwd, was een echte zoeker naar occulte kennis. Geboren als Giuseppe Balsamo kreeg hij van zijn peetmoeder de titel van graaf Alessandro Cagliostro. Hij maakte kennis met het occulte toen hij op 23-jarige leeftijd een bezoek bracht aan Malta, waar hij de grootmeester van de Maltezer ridders ontmoette - een alchemist en Rozenkruiser. Cagliostro zelf raakte ge heel in de ban van het occulte en werd alchemist en vrijmetselaar, waarbij hij sterk werd beïnvloed door de Strikte Tempeliersobservantie van Von Hund. Zijn kennismaking met de vrijmetselarij volgde in Gerrard Street in het Londense Soho, waar hij in april 1777 werd ingewijd in een loge van de Strikte Tempe-liersobervantie. Hij reisde heel Europa door, maar bracht het grootste deel van zijn tijd door in Duitsland, waar hij vooral op zoek ging naar de verloren kennis van de tempeliers. Ook maakte hij naam als genezer.

Na van de paus in 1789 toestemming te hebben verkregen Rome te bezoeken, werd hij bij aankomst aldaar prompt overgeleverd aan de inquisitie op beschul­diging van ketterij en politieke samenzwering - op bevel van de paus - en tot le­venslang veroordeeld. In 1795 stierf hij in de kerkers van de vesting San Leo. Cagliostro vestigde het systeem van 'Egyptische' vrijmetselarij (de moederloge werd in 1782 in Lyon opgericht) dat zowel mannelijke als vrouwelijke loges omvatte, waarvan de laatste werden geleid door zijn vrouw Serafina.  Eliphas Lévi om­schreef dit als een poging 'de mysterieuze verering van Isis weer tot leven te wekken'.

De vrucht van Cagliostro's onderzoek naar de occulte genootschappen van Eu­ropa was een grote verzameling kennis die bekend is als het Arcana Arcanorum (Geheim der Geheimen) ofwel AA. Hij ontleende deze term aan de oorspronke­lijke Rozenkruisersbeweging van de zeventiende eeuw, maar zijn verzameling bestond uit beschrijvingen van magische praktijken waarin de nadruk vooral viel op 'innerlijke alchemie'. Zoals we reeds zagen, gaat het hierbij in wezen om seksuele technieken die verwant zijn aan het tantrisme - hoewel Cagliostro ze in Duitsland onder Rozenkruisersgroepen had geleerd!

Onder Cagliostro's gezag werd in 1788 in Venetië de Ritus der Mitzraïm (He­breeuws voor 'Egyptenaren') gecreëerd. Rond 1810 brachten de drie gebroeders Bédarride dit systeem naar Frankrijk, waar het werd opgenomen in de Herziene Schotse Ritus van de vrijmetselarij.

De Ritus der Mitzraïm was de directe voorloper van de Ritus van Memphis - die, zoals we reeds zagen, werd gesticht door Jacques Étienne Marconis de Nègre en waarmee de Priorij van Sion zichzelf heeft verbonden.

Deze Jacques Etienne Marconis  De Nègre was overigens weer familie van de laatste adel die te Rennes-le-Chateau zou hebben gewoond, voordat abbé Saunière daar priester zou worden. Saunière zou vooral veel interesse gaan tonen in het graf van een vrouwelijk familielid van genoemde persoon.

                                                               

 (Beide systemen sloten zich in 1899 aaneen tot de Ritus van Memphis-Mitzraïm onder het grootmees­terschap van Papus, die tot zijn dood in 1918 de leiding hield.) De Ritus van Memphis was ook nauw verbonden met een geheim genootschap dat zich de Philadelphiërs noemde en dat in 1780 was opgericht door de markies de Chef-debien.

En hierin komt dan weer het geval  ‘Saunière’  ter sprake, want de broer van de priester van Rennes-le-Chateau, Alfred die eveneens priester was, was een eprsoonlijke secretaris binnen deze familie en zou er alter van beschuldigd worden zekere geheimen te hebben verraden na inzage in bepaalde geheime documenten. Deze Alfred Saunière was overigens ook de contactpersoon van pater Louis de Coma.

 

Dit genootschap was eveneens een loot van de Strikte Tempeliersobservantie van Von Hund, hoewel het vooral werd gevormd om geheime kennis te vergaren- Marconis de Nègre benadrukte de nauwe banden met de Philadel­phiërs en noemde een van de graden van zijn beweging 'de Philadelphen'. Geen van beide riten - noch die van Memphis noch die der Mitzraïm - was op zichzelf bijzonder invloedrijk, maar samen, als Memphis-Mitzraïm, vormden zij een macht om rekening mee te houden en hun invloed verspreidde zich als een vloedgolf door de occulte ondergrondse bewegingen van Europa. Onder hun le­den bevonden zich obscure beroemdheden als Aleister Crowley (!!)  en mystieke als Rudolf Steiner. En ook was er Karl Kellner, die later samen met Theodor Reuss de ‘Orde van de Tempeliers van de Oriënt’ zou oprichten, beter bekend als de OTO.

(Waarmee we ons langzamerhand in kringen beginnen te begeven die later ook een zekere invloed uit zouden oefenen in  de beginjaren van de Wicca.)

 In deze organisatie ging het - en gaat het - uitdrukkelijk om seksuele magie. En hoewel men algemeen meent dat zij de verwesterlijking van het tantrisme ver­tegenwoordigt, was zij ook in zeer grote mate het logische uitvloeisel van ge­heimen die in de orde van Memphis-Mitzraïm werden geleerd - geheimen die zelf dan weer wa­ren ontleend aan de kennis die Cagliostro had verkregen bij de alchemistische Rozenkruisersgroepen in Duitsland en bij de loges van de Strikte Tempeliersobservantie.

Aleister Crowley verliet Memphis-Mitzraïm om zich bij de OTO te voegen en werd ver­volgens haar grootmeester, en een tweede invloedrijke figuur die van eerstge­noemde organisatie overstapte naar de OTO was Rudolf Steiner. Hij is vooral be­faamd om zijn 'zuivere' vorm van mystiek - de antroposofie - en bagatelliseerde welbewust zijn banden met de OTO. Dat deed hij met zoveel succes dat velen van zijn vurigste moderne volgelingen daar niets van weten. Toen hij stierf werd hij evenwel begraven in zijn OTO-regalia.

Veelzeggend is dat Theodor Reuss schreef dat de seksuele magie van de OTO 'de SLEUTEL tot alle maconnieke en hermetische geheimen' was.79 Ook zei hij rond­uit dat seksuele magie het geheim van de tempelridders was. Een andere loot van de Memphis/Mitzraïm-beweging kreeg tegen het einde van de negentiende eeuw vorm in Engeland. Dat was de Hermetische Orde van de Gouden Dageraad. Zij telde onder haar leden Bram Stoker, de theaterdirecteur die beroemd is geworden als auteur van Dracula, Meister Crowley, de Ierse dich­ter, patriot en mysticus W.B. Yeats, en de vriendelijke Constance Wilde, de vrouw van de gedoemde Oscar. In 1888 opgericht door Macgregor Mathers en W. Wynn Westcott was zij rechtstreeks terug te voeren op het Gouden en Rozenkruis, de orde van de Strikte Tempeliersobservantie uit Duitsland waarover we in het vorige hoofdstuk spraken, net als vele van haar graadaanduidingen en rituelen. De Gouden Dageraad maakte ook gebruik van aan Memphis/Mitz-raïm ontleende riten. Uiteindelijk heeft de orde haar geboorterecht echter te danken aan baron von Hund, want zowel de Duitse als de Franse invloed is terug te voeren op hem en zijn tempeliersriten.

De Orde van de Gouden Dageraad is in de Engelssprekende wereld veel beter be­kend dan die andere, exotischer Europese groepen. Zij heeft de naam uiterst in­teger te zijn en doet op het eerste gezicht denken aan een gezelschap van esoterici die er dol op waren zich uit te dossen in prachtige gewaden en bezweringsformules uit te spreken, maar in feite weinig meer waren dan gelegenheidsoccultisten met hoge idealen. Onder Franse occulte wetenschappers heeft de Gouden Dageraad echter een slechtere reputatie; toen de orde in 1891 haar Parijse afdeling opende, accepteerde zij velen van de dubieuze figuren over wie we hiervoor spraken, onder wie ook de ogenschijnlijk alomtegenwoordige Jules Bois.

In feite had zelfs de Engelse Orde van de Gouden Dageraad een weinig bekend, dieper aspect. Zij bestond eigenlijk uit twee afzonderlijke orden: enerzijds had zij een welbekend, respectabel publiek gezicht, maar anderzijds bestond er nog een orde binnen de orde die de Roos van Robijn en het Kruis van Goud heette en waarin men alleen op uitnodiging werd ingewijd. Het lijkt erop dat de buitenorde fungeerde als rekruteringsbron voor de binnenste, geheime kring die on­der haar praktijken ook seksuele riten telde.

In elk geval bewaakte de Orde van de Gouden Dageraad haar innerlijke gehei­men goed. Jarenlang konden zelfs schrijvers als Katan Shu'al die zelf deel uit­maakten van de occulte wereld, alleen maar speculeren over seksuele riten in die orde. Het lijkt er echter wel op dat zij voorkwamen, hoewel het bewijs ervoor schaars is. Waarschijnlijk waren er al vanaf de stichting van de orde seksuele elementen aanwezig. De Orde van de Gouden Dageraad kwam namelijk voort uit een ander genootschap, de Societas Rosicruciana in Anglia, tot welks op­richters ene Hargrave Jennings (1817-1890) behoorde, en diens geschriften wa­ren even openhartig over het onderwerp van seksuele magie als die van een Vic­toriaanse gentleman maar konden zijn. In zijn omvangrijke werk The Rosicrudans: Their Rites and Mysteries (1870) 'gaf Jennings, in de woorden van schrijver Peter Tompkins, 'zo duidelijk als maar kon aan dat deze riten en mys­teriën een fundamenteel seksueel karakter droegen'. . Zo voegt Jennings, na te hebben gesproken over de seksuele symboliek van de onderling verbonden drie­hoeken die het zegel van Salomo (of de ster van David) vormen, daar nadrukke­lijk aan toe:

... De piramide geeft het met het vrouwelijke corresponderende vermogen tot opzwel­len of oprijzen aan - niet in onderworpenheid maar als reactie op een prikkel en ge­synchroniseerd in de anatomische clitoris... dat zonderlinge nietige object dat alles betekent in de Rozenkruisersanatomie.

Op 18 juli 1921 schreef Moina Mathers - een van de oprichtsters van de Orde van de Gouden Dageraad (en zuster van de filosoof Henri Bergsson) - aan Paul Foster Case, die mentor was van de New Yorkse afdeling van de orde, na te hebben vernomen dat hij seksuele rituelen onderwees:

Ik betreur het dat in dit stadium al iets van het seksuele vraagstuk in de tempel wordt geïntroduceerd, want wij zijn nog maar net begonnen de seksuele zaken rechtstreeks te behandelen, en dan nog alleen in de hogere graden...

Toen vervolgens de occulte schrijfster en het Gouden Dageraad-lid Dion Fortune (echte naam Violet Firth) artikelen over seks begon te schrijven, wilde Moina haar laten royeren omdat zij de geheimen van de orde had verraden. Maar uit­eindelijk moest zij erkennen dat Dion Fortune er onmogelijk van op de hoogte had kunnen zijn, omdat zij de noodzakelijke graden nog niet had bereikt. .Commentators als Mary K. Greer accepteren tegenwoordig dat er aanwijzin­gen zijn die het idee ondersteunen dat de Orde van de Gouden Dageraad inder­daad seksuele magie beoefende, die zij duidelijk beschouwde als te effectief en te waardevol om te verspillen aan haar nieuwste leden en laagste graden.

Aanwijzingen over de innerlijke geheimen van de Gouden Dageraad zijn ook te vinden in de beschrijving van een gezamenlijk visioen dat Florence Farr en Elai­ne Simpson, twee aanhangsters van dat systeem, in de jaren negentig van de vo­rige eeuw hadden. Eerstgenoemde, een beroemde Londense toneelspeelster, was ook befaamd om haar affaires met een aantal mannen, onder wie George Bernard Shaw en broeder-occultist W.B. Yeats. Florence en haar magische colle­ga Elaine ondernamen samen een astrale reis - een soort tweelingavontuur op innerlijk niveau of een gedeelde hallucinatie. Dit verschijnsel is een maar al te gebruikelijk onderdeel van de magische training en maakt gewoonlijk deel uit van het kabbalistische 'pad werken', een soort mentale projectie of associatie van beelden die in het klassieke kader van de 'Levensboom' wordt geplaatst. Florence en Elaine namen zich voor een bezoek te brengen aan de 'sfeer van Venus' in hun gemeenschappelijk geestesoog. De climax van hun astrale reis had de vorm van een ontmoeting met een opvallend vrouwelijk archetype dat glim­lachend zei:

Ik ben de machtige moeder Isis; het machtigst van heel de wereld. Ik ben zij die niet vecht, maar altijd overwint. Ik ben de Slapende Schoonheid die men altijd heeft ge­zocht. De wegen die naar mijn kasteel leiden zijn vol gevaren en illusies. Zij die mij niet vinden, slapen; of j agen misschien altijd achter het fata morgana aan dat allen die die illusoire invloed ondergaan op een dwaalspoor brengt. Ik ben ten hemel gevaren en trek rrlensen tot mij. Ik ben het verlangen van de wereld, maar weinigen daar vin­den mij. Wanneer mijn geheim wordt verteld, is het het geheim van de heilige graal... Ik heb de wereld mijn hart geschonken, dat is mijn kracht. Liefde is de moeder van de Mens-God die het beste van haar leven geeft om de mensheid te redden van de onder­gang en de weg naar het eeuwige leven te tonen. Liefde is de moeder van de Christus-Geest, en deze Christus is de hoogste liefde. Christus is het hart van de liefde, het hart van de grote moeder Isis, de Isis van de natuur. Hij is de uitdrukking van haar macht. Zij is de heilige graal en Hij is het levensbloed van de Geest dat te vinden is in de be­ker.

 

Deze woorden gingen vergezeld van levendige beelden van een beker met daar­in een robijnkleurig vocht en van een kruis met drie armen. Op het eerste gezicht lijkt dit misschien een nogal 'New Age'-achtig allegaartje, waarin Jezus en de Egyptische godin Isis alleen maar worden verbonden met het idee van de heilige graal omdat het zo geheimzinnig en mystiek klinkt. Er vallen hier echter, zoals wijlen de expert op occult gebied Francis X. King schreef, twee belangrijke punten op: 'Het eerste is de vereenzelviging van de Heilige Maagd, "de moeder van de Mens-God", met Venus, de godin van de lief­de - dat wil zeggen, de seksuele liefde, eros en niet agape. Het tweede is de vereenzelviging van de graal... met Venus, het archetypische yoni of vrouwelijke voortplantingsorgaan.'

Moderne lezers zouden het visioen van deze vrouwen cynisch kunnen interpre­teren als een soort wensvervulling, een gemeenschappelijke seksuele fantasie -vooral wanneer rekening wordt gehouden met Florence Farrs kleurrijke repu­tatie als de Britse tegenhangster van Emma Calvé. Men dacht echter dat het vi­sioen een geheim onthulde dat in overeenstemming was met de filosofie van de Gouden Dageraad, en zeker Francis X. King gaf uitdrukking aan zijn onzeker­heid over de vraag waar de vrouwen deze beelden wel vandaan konden hebben, aangezien het genootschap niet werd geacht enig soort seksueel ritueel te prak­tiseren. Dit visioen wekt echter sterk de indruk dat het dat wel deed, hoewel, op­nieuw, de desbetreffende riten alleen bestemd leken te zijn voor leden van de hoogste graden, de kring van ingewijden.

Het is veelzeggend dat het visioen Isis verbindt met de graal en met seksualiteit, wat alchemisten, gnostici of troubadours niet vreemd zouden hebben gevon­den. Dat de graal - hier gezien als de traditionele beker of kelk - een vrouwelijk symbool is, valt voor onze post-freudiaanse wereld gemakkelijk te begrijpen, maar voor mensen van toen was het nog altijd een openbaring. Hier is echter Isis de graal die het rode vocht, het bloed bevat...

Interessant genoeg speelt het thema van de Slapende Schoonheid, dat in de be­schrijving van het visioen van de vrouwen wordt genoemd, ook een grote rol in Ie serpent rouge, de sleuteltekst van de Priorij van Sion. De zoektocht naar de Sla­pende Schoonheid is een motief dat steeds weer terugkeert en dat verweven is met dat van de zoektocht naar de koningin van een verdwenen koninkrijk. Zo­als we reeds zagen, blijkt uit dat document ook een intense interesse in Maria Magdalena en Isis die erin kenmerkend genoeg tot één figuur zijn gecombi­neerd.

Omdat de zoektocht naar een koningin alchemistische beeldspraak is, moet het ons niet verbazen dat we als object ervan genoemde belichamingen van seksu­aliteit - Maria Magdalena en Isis - aantreffen. Hoewel vreemd genoeg zelfs te­genwoordig de rol van de seksualiteit in ketterse en occulte bewegingen nog nauwelijks wordt ingezien of erkend, valt het belang van die rol nauwelijks te overschatten. Seks is nooit een neventhema of louter een zaak van persoonlijke zwakheid geweest, maar heeft altijd een hoofdrol gespeeld in de meeste invloed­rijke ondergrondse organisaties.

De traditie die ons het meest interesseert en die achter dit onderzoek staat kan zelfs niet bestaan zonder het idee van gewijde seksualiteit. Zoals we reeds za­gen, lijkt die traditie te worden gekenmerkt door twee hoofdlijnen - die van eer­bied voor Maria Magdalena en die van eerbied voor Johannes de Doper. In dit stadium van ons onderzoek zagen we de mogelijkheid onder ogen dat Maria  Magdalena gewoon een symbolische figuur was die het idee van gewijde seksu­aliteit representeerde en dat het beeld dat men van haar had in geen enkel ver­band stond met een werkelijke historische figuur. In elk geval is de connectie tussen Maria Magdalena en seks niet moeilijk te begrijpen en lijkt zij volkomen natuurlijk.

Dit is natuurlijk niet zo wanneer we naar de Johannes de Doper-lijn en het idee van gewijde seksualiteit kijken. Het bijbelverhaal en de christelijke traditie heb­ben een dwingend en blijvend beeld gecreëerd van een man die een asceet tot in het extreme was - een soort John Knox-figuur - met een onwrikbare moraal en resoluut celibatair. Hoe ter wereld kon uitgerekend hij belangrijk zijn geweest voor een cultus gebaseerd op seksuele praktijken? Oppervlakkig bezien leek er nooit een dergelijke connectie te hebben bestaan - ofte hebben kunnen bestaan - maar toch wees ons onderzoek steeds weer uit dat generatie na generatie oc­cultisten althans geloofde dat zij wel bestond. En, zoals we hebben gezien in het geval van de Gouden Dageraad, eerste indrukken 'zelfs van occulte groepen' kunnen bijzonder misleidend zijn. Hun ware bestaansreden kan verrassende consequenties hebben.

Florence Farr en haar collega's in de Gouden Dageraad behoorden tot een brede kring van internationale occultisten waarvan ook Péladan en Emma Calvé deel uitmaakten. De genootschappen waartoe zij behoorden waren uiterst invloed­rijk, en het was dat netwerk van genootschappen dat het kader vormde voor een van Frankrijks beroemdste mysteries, een mysterie waarbij de Prorij van Sion nauw is betrokken.

Het brandpunt van alle Dossiers secrets en van al het ermee samenhangende ma­teriaal dat afkomstig is van de Priorij van Sion is het mysterie van Rennes-le-Chateau. Zo wordt in Ie serpent rouge herhaaldelijk gezinspeeld op plaatsen in en rond dat dorp. Wij konden er moeilijk aan ontkomen onze aandacht op Rennes-le-Chateau te richten en dus bevonden we ons opnieuw in de Languedoc - de ba­kermat van ketterij.

============================================================

Einde Hoofdstuk 7  van het Geheime boek der Grootmeesters van Lynn Picknett en Clive Prince.

We doen met onze bespreking van enkel dit ene hoofdstuk dit bijzonder informatieve boek natuurlijk geen recht en kunnen de lezer daarom enkel maar adviseren het zelf ook eens helemaal te gaan lezen. Want er staat nog veel meer interessants in wat in bovengenoemd hoofdstuk helemaal niet aan de orde is geweest maar wat toch gerust als eye-opener mag worden beschouwd.

ISBN10: 9043907545 | ISBN13: 9789043907545   ( Bol.com )

 

==============================================================


=============================================================

 

In ieder geval heeft men dan nu een idee uit welk gedeelte van  het Geheime Boek der Grootmeesters Dan Brown voor het grootste deel  de stof van zijn verhaal uit de Da Vinci code vandaan zou halen.

Wat er in de Da Vinci code wordt omschreven blijkt dus helemaal niet zo vergezocht te zijn als zekere critici het ons het liefste zouden doen geloven. We hopen met de  door ons bij elkaar gesprokkelde informatie  toch wat meer inzicht in één en ander te hebben kunnen geven.

Vooral in het door ons geciteerde hoofdstuk hierboven zijn vele occulte stromingen nader toegelicht en zoals men heeft kunnen vaststellen zouden velen van deze stromingen in Frankrijk ontstaan en in het bijzonder in het ‘ketterse’  zuiden, de Languedoc.

Deze stromingen zouden de bron vormen van diverse mysterie-tradities die later zouden ontstaan, waarvan de sinds de wisseling van het millennium bijzonder populaire Wicca-traditie  er één zou zijn.

Het lijkt ons nu aardig om hier eens wat nader op in te gaan om uit te vinden waar de bron van deze traditie zich mogelijk bevindt.

                                               

Laten wij hiervoor dan weer even terugkeren naar de in bovenstaand stuk reeds genoemde occultist Aleister Crowley. Over wie eveneens iets terug is te vinden in de kroniek ‘Het Juweel in de Lotus’

De in de Languedoc sterk vertegenwoordigde  vormen van occulte  Vrijmetselarij ( beïnvloed door de Rozenkruisers dus) zijn  de eerder hierboven genoemde loges die zich de 'Ritus van Memphis'  en de 'Ritus van Mizraïm'   noemen,  en deze twee loges zouden zich uiteindelijk gaan verenigen.

Maar nadat de illustere  magiër  Aleister Crowley deel uit ging maken van hun gelederen kregen zij steeds meer bekendheid over de grens en zo kwamen hun ‘neo-paganistische’ overtuigingen met ‘judeo-christelijke’ invloeden uiteindelijk weer in Engeland terecht.

In dat land  had dat een hernieuwde opleving van esoterische culten tot gevolg wat onder andere resulteerde  in de oprichting van de Golden Dawn.

Maar ook de stichter van Wicca zou er mee in aanraking gaan komen. 

                                                                                                         

Want Gerald Gardner had eveneens oorspronkelijk grote interesse in een vorm van ‘esoterisch christendom’, en hij zou in het Engelse  Christchurch reeds in aanraking zijn gekomen met een zekere groep van Engelse Rozenkruisers, de Societas Rosicruciana in Anglia.

Doordat Gardner grote bewondering had voor de 'magus' Crowley  probeerde hij eerst als het ware in diens voetsporen te treden, hij blies zelfs tijdelijk de Ordre Templis Orientis (O.T.O.)  weer nieuw leven in.  Natuurlijk met de toestemming van Crowley hiervoor.

 Crowley zelf was echter  nooit zo'n fan geweest van een prominente rol van vrouwen binnen het occultisme en had dan ook eigenlijk maar weinig begrip voor Gardners verdere bezigheden en interesses. Wat dat aangaand mag men concluderen dat  bij Crowley eigenlijk reeds de verloochening van het oorspronkelijke gedachtegoed der zuid Franse occulte Vrijmetselaarsloges begon, waarin men de vrouwen juist een belangrijker plaats had toegekend. Want anders dan gebruikelijk waren deze  ‘Occitaanse’ Vrijmetselaarsloges juist gemengd!!

Misschien was  Crowley's  houding aangaande de rol van vrouwen  tevens  wel één van de redenen waarom Gardner de O.T.O. periode snel achter zich zou laten en zou besluiten een geheel nieuwe, eigen, religie te scheppen waarin hij zijn ideeën gestalte kon geven.  Dit is de beweging die hij Wicca zou gaan noemen.

Nadat  dit idee steeds meer een vaste gestalte had gekregen, en hij zich op de uitwerking ervan was gaan richten, greep Gardner terug naar alle bruikbare spreuken en handelingen die hij zoal om zich heen waar had genomen binnen occulte stromingen.  Natuurlijk maakte hij gebruik van Aleister Crowley en diens O.T.O.  waaruit hij zekere rituele handelingen kon overnemen die hem wel wat leken. En die dus eigenlijk  binnen de occulte Vrijmetselarij in Frankrijk waren ontstaan!

Zekere 'gedragsregels'  die hun bron van herkomst in Frankrijk hadden boeiden hem eveneens  zeer. Al is het ons niet bekend of hij daadwerkelijk af heeft geweten van geheime occulte vrijmetselaars loges zoals de 'Ritus van Memphis-Mizraïm'  en dergelijke.

Wat daarentegen dan wel  weer opvalt zijn die zinnen, gedragsregels,  die men tegenwoordig kent als de ‘Wiccan Rede’.

 

Doe wat gij wilt….

 `Doe wat je wilt, zolang het niemand schaadt'.

Dat zou eigenlijk  wel de ethische code genoemd kunnen worden waarnaar de meeste wicca's behoren te leven.
De vroegste variant van die Rede is echter niet in Engeland terug te vinden maar in het Frankrijk van de zestiende eeuw. In 1535 schreef namelijk een Franse priester - die zowel Franciscaan als Benedictijn was geweest - een gedurfde analyse over het kloosterleven. Hij creëerde in zijn roman Gargantua een utopische abdij, Thelema, waarin mannen en vrouwen de Hemel uitdaagden door samen te leven onder het motto: 'Doe zoals je wilt'.
Daarmee had Francois Rabelais (1494-1553) - want over deze priester-schrijver hebben we het nu - de aanzet gegeven voor een lange traditie van verzet tegen een opgelegde, georganiseerde, religie, die in die hoedanigheid eeuwenlang slachtoffers had gemaakt in West Europa. Want wie niet tot deze zelf uitgeroepen 'goeden' behoorde, moest wel des duivels zijn.

Onder dit motto hadden vertegenwoordigers van deze denkwijze, ketters en verraders van de goede zaak – let wel, hun goede zaak – meedogenloos vervolgd.
François Rabelais geloofde, misschien wat naïef, in de intrinsieke goedheid van de mens. De leuze van de abdij van Thelema kwam voor in de volgende passage van dat boek Gargantua:

"Doe zoals gij wilt, want mensen die vrij zijn, van goede afkomst, goed opgevoed en in ontwikkeld gezelschap verkeren, beschikken over een natuurlijk instinct dat hen aanspoort tot deugdzaamheid en hen behoedt voor de ondeugd. Dit instinct noemen ze hun eer."

Daarmee ligt Rabelais min of meer aan de basis van de huidige ethische code van de Wicca,.  Alhoewel hij niet de directe inspiratiebron van Gerald Gardner , die oprichter van de Wicca, was.

In Gardners laatste boek Witchcraft Today uit 1959 vermeldt hij voor het eerst iets wat op die Wiccan Rede lijkt:

"Doe zoals je wil. zolang het niemand schaadt."
Volgens Gardner zelf was dat de leuze van de "goede koning Pausol", een verwijzing naar de roman van wederom een Franse schrijver Pierre Louys (1870-1925):  `les Aventures Du Roi Pausole' uit 1901. In die roman is er sprake van de zogenaamde 'Code de Tryphéme' die stelt:

"Val je buren niet lastig" en "als dit duidelijk is, doe dan wat je leuk vindt".

Het komt bij moderne Wicca’s nogal eens voor dat zij denken dat de hele Wicca traditie van puur Engelse makelij zou zijn met hooguit enkele Duitse invloeden.

In ieder geval is er wel één specifieke Engelsman die grote invloed op devader van Wicca’, Gerald Gardner, zou hebben gehad. En dat is dan weer de zojuist genoemde Aleister Crowley (1875-1947].
Gardner lijkt de basis van die Wiccan Rede bij Aleister Crowley hebben gehaald, die in Liber AL vel Legis (1904) schreef:

"Doe wat je wilt, zal de hele wet behelzen."
Hoewel Gardner Crowley en zijn werk kende, lijkt het velen toch aannemelijker dat hij zich in eerste instantie inspireerde op de hierboven genoemde Fransman Louys.
Daarnaast is het dan ook weer aardig om te weten dat Crowley eveneens zeer door Franse occulte groeperingen zou zijn beïnvloed (binnen de Vrijmetselarij daar), Crowley was zelfs degene die op een gegeven moment de naamThelema' opnieuw doen herleven!!
Afgezien van het gegeven dat de hierboven beschreven Pierre Louys zelf  mogelijk geïnspireerd zou kunnen zijn  geweest door de reeds eerder hierboven genoemde priester Rabelais is het tevens waarschijnlijk dat hij er hoogte van had gekregen dat deze spreuk was gaan herleven in de vorm van:

"Aime et faites ce que tu veux" ( "Heb lief en doe wat gij wilt")

Want in de achttiende eeuw zou een variant hiervan namelijk het motto worden van een bibliothecaris uit het zuid Franse Carcassonne, die net een neo-Kathaarse stroming had opgericht met zeer gnostische kenmerken, ene Jules Doinel.

                                                   

Doinel  wist altijd enigszins op de achtergrond te blijven, deze archivaris die eerst in Loiret zou werken, daarna in Orléans om uiteindelijk in  het zuid Franse Carcassonne te belanden waar hij vrijwel zeker abbé Boudet moet hebben getroffen, een belangrijke collega van de priester van Rennes-le-Chateau die in de ‘zusterstad’ hiervan woonde, namelijk het enkele kilometers verderop gelegen Rennes-les-Bains.

Vooral de gnostiek en de hermetische symboliek hadden Doinels interesse en hij zou dan ook, na de Schotse Vrijmetselaars te hebben verlaten, de oprichter worden van een neo-kathaarse, gnostische sekte die, volgens zeggen (zekere critici),  het midden hield tussen spiritualiteit en puur ‘Satanisme’. Dit deed hij  in het jaar 1889.

Deze sekte zou de naam Valentinus II hebben gedragen, wat eerder een uiterst gnostische insteek doet vermoeden dan een Satanische als men de woorden van de gnosticus met de naam Valentinus (I?) in ogenschouw neemt.

Laten we  hiervoor de Egyptenaar Valentinus eens even aan het woord komen, wat hij de mensheid te zeggen had lijkt goed aan te sluiten bij wat we verder naar boven reeds hebben behandeld:

“Wie in de wereld is, maar niet van deze wereld, moet een vrouw liefhebben om samen de eenwording te kunnen beleven; anders handelt hij geestelijk niet juist en kan hij niet tot de Waarheid komen.Maar een man van deze wereld ,die met een vrouw gemeenschap heeft, zal op die manier de Waarheid niet ontdekken, omdat zijn geslachtsleven uit louter begeerlijkheid bestaat.”

 

Maar dan nu terug naar de figuur die zijn beweging  naar deze gnosticus  zou vernoemen, Jules Doinel.  Er was namelijk één  zinnetje wat deze man uit zou gaan spreken in die tijd wat later een echo zou gaan vinden in andere mysterie-culten die zouden verschijnen, en dat is het eerder genoemde:

Aime et fais ce que tu veux.”   (Heb lief en doe wat ge wilt)

De overeenkomst met de latere Wiccan Rede moet dan toch wel op gaan vallen.

 

De definitieve vorm waarin die Wiccan Rede  echter verscheen werd geschreven door Gardners hogepriesteres Doreen Valiente, die tijdens een speech op         3 oktober 1964, op een heksendiner georganiseerd door het tijdschrift Pentagram, de Wiccan Rede uitsprak:


"Eight words the Wiccan Rede fulfil, An' it harm none, do wbat ye will."


Vertaald klinkt dat dan  zo: "Met acht woorden is de heksenraad gebaat, doe wat gij wilt, zolang het niemand schaadt."


Pas in de loop van de jaren ''70 werd de Rede langzaamaan geïntroduceerd in Wiccakringen, en in de jaren `80 verscheen ze in verschillende publicaties over moderne hekserij.

Men zegt dat die Wiccan Rede uitnodigt om zelf die verantwoordelijkheid voor de daden die men verricht ten volle te dragen. Men is dus vrij om te doen wat men wil, maar men moet er rekening mee houden niemand te schaden.
Critici vinden die Rede vaag en te veralgemenend want wat is precies ‘schade berokkenen’, en kun je zomaar je zin doen? Ethische codes hebben echter meestal de neiging vaag te zijn en voor interpretatie vatbaar. Het  'Gij zult niet doden' uit de 10 Geboden, lijkt duidelijk, maar is eigenlijk ook wel vaag te noemen.

Als men de tien geboden,  die Mozes op de ‘Berg van God’ van Deze zou hebben ontvangen, goed doorneemt dan merkt men gelijk op dat deze geboden tevens voor een deel cultureel bepaald zijn.

Laten we eens hiernaar gaan kijken.


1) Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.
2) Gij zult geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is.
3) Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.
4)
Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Here zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt.
5) Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de Here, uw God, u geven zal.
6) Gij zult niet doodslaan.
7) Gij zult niet echtbreken.
8) Gij zult niet stelen.
9) Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
10) Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uw naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.

Als men bovenstaande regels doorneemt dan valt meteen op dat de eerste vier regels het instandhouden van de religie zelf betreft, een vorm van protectionisme van de geloofsstroming dus die eigenlijk helemaal niet bovenaan zouden behoren te staan.

Maar zoals we aan het begin van deze kroniek  met onze beschrijving van de geschiedenis van Mozes al duidelijk maakten diende hij zich tevens  zorgen te maken over het leiderschap.

Om dan nu weer terug te komen op die ‘geboden’ van de Wicca, namelijk de Wiccan Rede, die veronderstelt dus een voortdurend soort van zelfonderzoek.  Oftewel een kritische houding die elke Wicca aan zou moeten nemen ten opzichte van het pad dat hij of zij wil bewandelen.. Eigenlijk is dit  een zeer gnostische insteek.
"Doe.wat je wilt..."
Doen impliceert dat er risico's aan verbonden zijn en dat het fout kan lopen…. maar dat er ten minste iets ondernomen wordt.

Doen wat zijn of haar Wil is. Het individu is vrij zijn of haar eigen doelen actief na te streven, en niet die van anderen. Maar, daar men nu eenmaal deel uitmaakt van een wereld waarin ook anderen leven zit er wel een clausule aan vast.
"Zolang het niemand schaadt".
Deze zinsnede is niets anders dan een variante op de oeroude gulden regel, een universeel gebod dat in nagenoeg alle religies voorkomt.

De Brahmaanse hindoes zeiden drieduizend jaar geleden al dat je "niemand mag aandoen, wat - als het jou werd aangedaan - schade zou berokkenen." (Mahahharata)

De gulden regel komt eveneens  in het Nieuwe Testament verschillende keren voor,  onder meer in Mattheus 7:12 waar hij zo klinkt:

"Alle dan. die gij wilt, dat u de mensen zouden doen, doet gij hun ook alzo."

Aldus resumerend over de bronnen van de (wiccan) Rede kunnen we enkel maar vaststellen dat niet iedere aanpassing/verandering per definitie een verbetering behoeft te zijn. Want in dat ene zinnetje van die bibliothecaris uit Carcassonne begon het `gebod' met:" Heb lief", oftewel "Aime".
En als men liefheeft, dan heeft men het over het algemeen  niet voor degene die men liefheeft schade te berokkenen. Dus eigenlijk behoort iedere aanvulling dan overbodig te zijn.


Het stemt dan toch eigenlijk wel weer  tot nadenken waarom de 'uitvinders' van de `Wiccan Rede' een verandering en aanvulling van het oorspronkelijke zinnetje als zinvol achtten. Dat zegt toch wel iets over het onbegrip dat men dan heeft voor de draagkracht van dat ene `gebod':
`Heb lief'.


Of is dat soms naïef van ons?

 

(bronnen van de bovenstaande verhandeling:

‘Rennes-le-Chateau’  v Gérard de Sède; ‘Sacred Feminine and the treasure of Rennes-le-Chateau’  v. Jean Markale; ‘Rennes-le-Chateau, la colline envoûtée’ v. J.Robin; ‘The Templar revelations’ v. Picknett and Prince;  ‘the Rosicrucian Enlightenment’ v. Frances Yates; ‘Eko,Eko’ v. Jan de Zutter , ‘The Jezus scroll’ v. Donovan Joyce,  ‘Langs het pad van Mozes’ v. Graham Phillips, ‘Het Heilige Bloed en de Heilige Graal’ v. Baigent, Leigh en Lincoln, ‘Het Spiegelbeeld van God’ v. J. Pamijer en natuurlijk de ‘Da Vinci code’  van Dan Brown.

                                               Fin

    


 

 


 


Chaoskronieken: Home-Kronieken-Bron v Da Vinci-code

Vreemde ervaringen Kronieken: Het Jezus testament