Kronieken · Genealogie · Orakel
Vrouwelijk principe  · Rhedae  · Vreemde ervaringen  · Bron v Da Vinci-code  · Het Jezus testament  · Juweel in de Lotus
1/ 15e rol · 2/ De evangeliën · 3/ Nazareth · 4/ Familieschandaal · 5/ 1ste echtscheing · 6/ Jezus' vader · 7/ Het kruisteken · 8/ Herodes · 9/ Vergeten Koning · 10/ Rivalen · 11/ Jezus getrouwd · 12/ Maria, sloerie? · 13/ Zondags uitje · 14/ Laatste maaltyd · 15/ Het plan · 16/ Judas · 17/ Dood in tuin · 18/Mysterieuze Jozef · 19/ Uit het graf · 20/ Skeletten · 21/ Oplossing enigma · Appendix

 

        Het Jezus testament

 

 

 

Jezus zei:
Laat hij die zoekt
niet ophouden met zoeken
totdat hij vindt
en als hij vindt
zal hij verontrust worden
en als hij verontrust is
zal hij zich verwonderen

en hij zal over het Al heersen

(citaat uit het evangelie volgens Thomas waarvan men in 1945 een exemplaar zou vinden in de woestijn in Egypte bij Nag Hamadi)

 

                                         

Inleiding                                   

Velen die zich deze dagen in de eenentwintigste eeuw bezighouden met religie en esoterie  zijn geheel in de ban van boeken zoals de ‘de Da Vinci code’,  van de schrijver Dan Brown, waarin een aantal gewaagde theses voorkomen. Eentje daarvan is dat Jezus Christus  getrouwd was met Maria Magdalena en dat zij kinderen hadden.
Dan Brown was zeker niet de eerste die zoiets opperde,  sterker nog, hij kreeg een aanklacht wegens plagiaat aan zijn broek omdat anderen meenden dat hij hun idee had gestolen. Waarschijnlijk was dit echter slechts een publiciteitsstunt, want zij hadden dat idee uiteindelijk ook weer ontleend aan andere schrijvers-onderzoekers voor hen die soortgelijke ideeën  naar buiten hadden gebracht.

Wij houden ons nu alweer zo’n 14 jaar met dit zelfde specifieke onderwerp bezig. Voor ons zou die zoektocht beginnen bij de Dode Zee rollen, gevonden in de droge woestijnen bij de Dode Zee in grotten, rond het jaar 1947.
Voor die tijd hadden we ons al wel bezig gehouden met geschiedenis en religie maar toen we puur bij toeval de verslagen van enkele  wetenschappers te lezen kregen en daaruit vernamen hoeveel moeite er bleek te bestaan om de inhoud van deze Dode Zee rollen  openbaar te krijgen intrigeerde dat ons enorm. Waarom kostte het zoveel moeite? Kwam dat door datgene wat er mogelijk in zou  kunnen staan over het geloof in God in het algemeen en dat van de Christenen in het bijzonder? Uiteindelijk is de Bijbel ook uit zulk soort manuscripten was opgebouwd.
We moeten eerlijk toegeven dat een boek van de inmiddels overleden schrijver Robert Ludlum mede verantwoordelijk zou zijn voor onze interesse in dit specifieke gegeven.
Eén van de eerste bestsellers van deze schrijver zou de naam ‘de Fontini-strijders’   dragen en dit boek ging  over een geheim manuscript wat dateerde uit de beginjaren van onze jaartelling, het werd door een zekere familie beheerd en kerken zouden er de uiterste moeite voor  gaan doen het in handen te krijgen.

Natuurlijk was dit pure fictie maar  wel geïnspireerd door wat er in de jaren veertig van de 20ste eeuw   werkelijk was gebeurd, de vondst van vele 1ste eeuwse documenten op twee verschillende plaatsen. Want naast de zojuist genoemde Dode Zeerollen had men daarvoor nog, in 1945,  in de Egyptische woestijn bij Nag Hammadi kruiken gevonden met schriftrollen daarin die dateerden uit die eerste eeuw. En van deze geschriften wist men zeker dat het Christelijke geschriften waren die daar moesten zijn verstopt door de Christenen van een nabijgelegen klooster toen zij vernamen dat de paus  en de Romeinse keizer de inhoud van deze  geschriften ‘verboden’  hadden verklaard  en daarbij gelijk de opdracht hadden gegeven alle bestaande exemplaren ervan  te vernietigen.
Er zijn vele boeken gewijd aan de vondst midden vorige eeuw van deze  schriftrollen en als er één ding is wat in die boeken  telkens weer aan de orde  komt dan is het wel dat de Christelijke kerken, en het Vaticaan in het bijzonder,  er alles aan hadden gedaan om de verantwoording voor de vertaling op zich te mogen nemen en zo die schriftrollen min of meer in beheer te krijgen..
Wat betreft de vondst te Nag Hammadi zou ze dat niet lukken, doch  bij die van de Dode Zeerollen wel voor erg lange tijd….
En dit had tot gevolg dat het heel erg lang zou duren voordat er ook maar iets van de inhoud van deze rollen in de openbaarheid zou komen. (plusminus 1992)
Uiteindelijk ontstond er wel zulke onvrede en onenigheid over de handelswijze der vertalers, en hun bazen, dat steeds meer van de inhoud uit zou lekken en de Israëlische regering het heft in handen zou nemen  met tot gevolg dat er nu een volledige vertaling beschikbaar is voor iedereen die daar interesse mocht hebben

.(Meer hierover is te vinden in ‘de Dode Zeerollen, de Verzwegen waarheid’  van Baigent/Leigh)

Wat blijft is de vraag waarom de vertegenwoordigers van de Christendom zo bang leken te zijn voor de inhoud van al die 1ste eeuwse documenten?
Men zou toch juist eerder mogen verwachten dat men blij zou zijn mogelijke getuigenverklaringen te hebben gevonden van die geschiedenis aan het begin van onze jaartelling waar een geheel nieuwe religie aan zou worden gewijd? 
Maar als men wat  afweet over de ontstaansgeschiedenis van deze religie dan weet men dat er vele politieke kuiperijen mee gemoeid zouden zijn geweest die nog maar bar weinig te maken hadden met de oorspronkelijke boodschap van een zekere 1ste eeuwse profeet naar wie  die nieuwe religie zou worden vernoemd, Jezus Christus.

Alvorens verder te gaan met dit relaas is het misschien aardig wel eerst even duidelijk te stellen  dat wij  beiden Rooms-katholiek zijn. Niets van al datgene wat nu nog gaat volgen in dit verhaal   zou ons van ons geloof af gaan brengen. En dat terwijl  het Rooms-katholieke credo en de Rooms-katholieke dogma’s  in enkele opzichten volledig onderuit gehaald lijken te worden. Maar voor ons bestaat het katholieke geloof, katholiek betekent zoveel als  ‘algemeen’,  niet enkel maar vanwege---en uit---deze dogma’s  en leerstellingen, maar eerder uit de religieuze boodschap van die zojuist genoemde profeet uit de eerste eeuw van onze huidige jaartelling. Wij gaan er gewoon van uit dat die allereerste Christenen, die zich weliswaar nog niet zo zouden noemen, zichzelf reeds ‘algemeen’  Christelijk beschouwden.
Maar wij zouden wel ontdekken dat die allereerste Christenen een overtuiging hadden die niet in ieder opzicht overeenstemt  met wat de Rooms-katholieke kerk later als ‘verplichte wijze van geloven’  zou gaan stellen.
We zijn dus wat dat betreft EIGEN wijs.
Maar waren die Christenen in de eerste eeuw dat eigenlijk ook al niet, in tegenstelling tot al die andere mensen die Joods waren of ‘gewoon’ heidens?

Onze zoektocht naar mogelijke waarheden betreffende het Christendom noopte ons vele boeken te lezen uit een grote verscheidenheid aan bronnen die over deze materie gaan.Uiteindelijk waren we niet de eersten, en zullen zeker ook niet de laatsten zijn, die zich hiermee bezighouden.  Dus lazen we de wat meer ‘officieel erkende’  en de meer ‘esoterische’, maar daarnaast lazen we  ook die boeken die men bijna  fictie zou kunnen noemen. Want elk gezichtspunt zou mogelijk aanwijzingen kunnen bevatten en ideeën waar we eventueel mee verder zouden kunnen op onze zoektocht. Allemaal stukjes van één grote puzzel die, als ze op een zekere manier aan elkaar zouden worden gepast, misschien een plaatje zichtbaar zouden kunnen maken van wat er zich nu werkelijk had afgespeeld  zo’n slordige 2000 jaar geleden. Iets wat in ieder geval volgens velen belangrijk genoeg was geweest om er een jaartelling mee te laten beginnen.

Natuurlijk komt men er niet alleen met het lezen van boeken, soms moet men toch ook wel op reis gaan naar die plaatsen waar zich belangrijke gebeurtenissen hebben afgespeeld die te maken hebben met het voorwerp van het onderzoek. En daarom zouden we dan ook in de zomer van  2001 naar Israël gaan,  het land waar zich vele van die belangrijke gebeurtenissen  hadden afgespeeld waar het ‘Boek der Boeken’, oftewel de Bijbel,   over vertelt.
Natuurlijk gingen we wel met een zekere voorkennis op pad.  Daarom hadden we ons voorgenomen om niet enkel maar die ‘standaard’ plaatsen te bezoeken die een Christelijke pelgrim  in het ‘Heilige Land’   aan zou doen, maar ook juist andere plaatsen die mogelijk te maken zouden kunnen hebben met het Christelijke verhaal maar die men geen status zou geven. Omdat men er mogelijk door in verlegenheid zou kunnen worden gebracht als die plaatsen teveel aandacht zouden krijgen.
Door  datgene wat we veel later nog allemaal op diverse andere plaatsen zouden gaan ontdekken is ons nu wel duidelijk dat we nog een keertje terug zullen moeten gaan naar dit land.   Er blijken daar nog een aantal plaatsen te zijn die we toen niet hebben bezocht omdat we toen het belang ervan nog niet zouden kennen, maar die eveneens met het verhaal te maken kunnen hebben.

Maar één plaats bezochten we wel  die zomer in 2001, en dat was de berg Masada aan de Dode Zee.
We hadden één specifieke reden om die plaats te bezoeken. En dat was nu eens niet waarom de meeste toeristen er een bezoek aan brengen, namelijk puur omdat het een symbool zou worden van Joodse onverzettelijkheid ten tijde van de Romeinse bezetting van Palestina, maar eerder vanwege een boek wat we toen nog niet hadden gelezen!
Een boek waarnaar zijdelings werd verwezen in een bestseller die ‘Het Heilige Bloed en de Heilige Graal’ heet (hoofdstuk 12, De Priester-Koning die nooit regeerde) en wat slechts  een heel klein deeltje van de inhoud van dit bewuste boek verraadt.
En dan is het nog niet eens in het hoofdstuk zelf dat er wat over die inhoud wordt gezegd  maar  in de voetnoten achter in het boek.

Toch bleek die informatie reeds voldoende te zijn om het voor ons waardevol te maken Masada te gaan bezoeken. Want we neigden ernaar de these, waaraan dus maar zo heel kort wordt gerefereerd, te GELOVEN. Soms ‘voel’ je zoiets gewoon.
De beste vergelijking voor zoiets is nog wel het weer. Het KNMI in de Bilt heeft uiterst geavanceerde apparatuur om daarmee  een weersverwachting te kunnen geven. Alles wordt nagemeten en vanuit een satelliet heeft men zelfs een beeld van hoe Hoge en Lage drukgebieden zich verplaatsen en aan de hand van die gegevens  doet men dan voorspellingen. Die kunnen mogelijk correct zijn. Maar dan is er ook die boer die op zijn land staat en omhoog kijkt en dan ineens zegt:”Het gaat regenen.” Terwijl het zonnetje nog schijnt en er hooguit in de verte wat wolken zichtbaar zijn. En vaak heeft die boer gelijk. Waarom? Omdat ie het gewoon ‘voelde’.

Doch, de werkelijke inhoud van dat ene boek kenden we dus niet. En we waren op dat moment ook niet bij machte  om aan een exemplaar ervan te komen. Waant het boek  leek als het ware verdwenen te zijn. Geen enkele bibliotheek  leek het te hebben, en geen enkele boekhandel  kon het bestellen.
Veel later zouden we ervaren dat er via het internet nu en dan nog wel eens een tweedehands exemplaar  te koop  werd aangeboden (tegenwoordig, op het moment van dit schrijven in 2006, schijnen die exemplaren voor hoge bedragen van eigenaar te wisselen)  maar in 2001  wisten we dat nog niet.
We gingen dus in de zomer van 2001 naar Masada met dat kleine stukje informatie uit die these die ons zo aansprak en konden die op de plek zelf enkel maar bevestigd krijgen, wederom puur op ‘gevoel’. Als een indiaan die op een hoge rots staat en in de oneindige  verte tuurt voelde het gewoon zo aan.
Maar zoiets ‘vaags’ volstaat natuurlijk niet in deze tijd, waarin men zo bezeten lijkt te zijn van ‘harde’  bewijzen. Voor ons was het echter op dat moment voldoende en we gingen verder op onze zoektocht, we konden nu zelf wat ‘gerichter’  gaan verder zoeken..

Op die zoektocht leek dat ene boek echter wel steeds belangrijker te gaan worden. En we gingen er dan ook steeds meer  moeite voor doen om eraan te zien te  komen. Al was het enkel maar de volledige informatie uit dat boek. Regelmatig tikten we in zoekprogramma’s  van het Internet (Google)  de titel van het boek in en de naam van de schrijver maar doorgaans kregen we enkel maar aanwijzingen dat het bestond en soms een deel van de these die we al kenden maar verder niets.
Tot op een dag, als we ons niet vergissen in 2003,  dat de gehele inhoud van dat boek ineens online te vinden was en dus zo te downloaden viel!!
Wat een geluk zeg!!  We maakten hier natuurlijk meteen gebruik van, we printten het uit en een goede vriend van ons ‘bond’ het voor ons met wat moderne middelen daartoe.
Er stond een uitgebreid voorwoord in het document van degene die het boek via een programma had om weten te zetten in een Worddocument, daarin werd verteld  dat ook hij het boek nergens meer had kunnen vinden in eerste instantie en toen hij  de uitgever  van het boek ernaar had gevraagd had deze hem verteld het nooit te hebben uitgegeven!!
Dus vermeldde diegene, die dat ‘monnikenwerk’ op zich had genomen een exemplaar van het boek, wat hij schijnbaar toch op een gegeven moment had weten te bemachtigen, bladzijde voor bladzijde te scannen en om te zetten in Word. Hij vond dat de tekst ervan voor iedereen die er maar interesse in mocht hebben beschikbaar moest zijn en adviseerde om het te verspreiden.

Enige tijd later, we weten zo gauw niet meer hoeveel later, was het boek echter weer verdwenen. Het stond ook niet meer op het internet. Maar wij hadden nu tenminste een exemplaar ervan!
En na het te hebben gelezen, en te hebben herlezen, en het nog een keer te hebben herlezen kunnen we enkel maar zeggen dat het mogelijk wel eens zoveel waarheid zou kunnen bevatten dat een kerk die erop lijkt te staan zekere regels  die ze zelf ooit eens hebben vervaardigd letterlijk in stand te houden, om zeer menselijke en weinig Goddelijke redenen,  er behoorlijk nerveus   van zou kunnen worden. Door de, in onze ogen,  onterechte angst  om gelovigen te verliezen. En dat in een tijd dat die kerk juist steeds meer gelovigen begint kwijt te raken, voor een groot deel door juist die rigide regels.
Maar de reden van die angst zou wel eens heel goed kunnen komen doordat zij bewijsbaar weten dat een flink deel van wat er juist in dit ene boek staat waar is.
Bewijsbaar omdat zij het mogelijk al heel lang wisten en de bewijzen daarvan goed hadden verborgen, slechts toegankelijk voor enkelingen in de bibliotheek van het Vaticaan..  Maar het zou natuurlijk  ook nog eens kunnen dat zij dat ene specifieke onderwerp waarover dat boek vertelt in hun bezit hadden weten te krijgen, om het dan alsnog in die bibliotheek achter slot en grendel te bewaren.

Maar dan nu dat boek. We bezitten de volledige tekst daaruit inmiddels  alweer verscheidene jaren en hebben  nu  toch maar eens besloten om het te gaan vertalen, het is namelijk in het Engels geschreven en al is dat onze tweede taal, het leek ons toch praktischer om er ook een exemplaar van in het Nederlands te bezitten. Dat werkt namelijk toch net ietsje makkelijker als we er uit willen putten als in een ‘naslagwerk’. Het boek is overigens nooit eerder in het Nederlands vertaald..
We schreven het al, iets verder naar boven, we zijn behoorlijk eigenwijs en al is de informatie in het boek behoorlijk waardevol voor ons als uitgangspunt, soms leek enige verduidelijking hier en daar  toch wel op z’n plaats. De schrijver haalt namelijk regelmatig passages uit de Bijbel aan, meestal uit het Nieuwe Testament, maar noemt ze slechts onvolledig of refereert eraan  zonder ze te citeren. Daar we meenden dat dit ten koste kon gaan van de bewijskracht hebben we de citaten opgezocht in een Nederlandse Bijbel en ze in de meeste gevallen er in het geheel ingezet.. Dit leken ons zinvolle aanpassingen.
Zonder voor de rest ook maar iets van de volgorde der zinnen en hun inhoud  van het boek verloren te laten gaan hoor!
Daarnaast is het dan onze intentie om het  aan te gaan vullen  met meer recente informatie, want sinds het boek is geschreven, is er alweer erg veel  nieuwe informatie ontdekt die de inhoud enkel nog maar  overtuigender  kan maken volgens ons. Veel van die info is in het rood in onderstaand document terug te vinden.
Het boek zelf is tussen 1967 en 1972  geschreven en is gebaseerd op ervaringen van de schrijver die begonnen in 1964.

Dan was er nog wel iets anders wat ons stoorde en dat betrof de opbouw van het boek, we vonden de volgorde, hier en daar verwarrend  en niet altijd even logisch en daarom hebben we er eveneens toe besloten een deel van de oorspronkelijke appendix aan het einde van het boek  in een proloog op te nemen. Want in het eerste deel van deze appendix, die zich aan het einde van het oorspronkelijke boek bevindt, beschrijft de auteur wat hij precies in Israël mee had gemaakt en wat voor hem de aanleiding zou zijn uitgebreid onderzoek te gaan verrichten. Om er uiteindelijk dat boek over te schrijven. Tijdens die gebeurtenissen en gesprekken had hij doorlopend snelle  aantekeningen gemaakt en aan de hand hiervan, en doordat hij het zich zo beter kon herinneren,  had hij dat verslagje opgesteld.  Doordat we deze volgorde hebben veranderd begint het dus nu met de ervaringen van de schrijver en daarna komt het resultaat van zijn research die hij zou beginnen naar aanleiding van deze ervaringen.
Door dit zo opnieuw te rangschikken  werd het naar onze opinie meer één sluitend geheel, meer een begrijpelijk verhaal. Maar dat mag men natuurlijk met ons oneens zijn.

Al deze werkzaamheden doen we niet om te kunnen profiteren van de huidige hype die veroorzaakt lijkt door  boeken als de Da Vinci code,  om er bijvoorbeeld fijn aan te kunnen verdienen, want ons doel is het in eerste instantie niet eens om al wat nu gaat volgen  persé  uit te kunnen geven en eraan te verdienen.  De zoektocht, waarvan we reeds vertelden dat we die maken,  is ons leven.  We willen enkel  maar, voor zover mogelijk, de puzzel volledig ingevuld zien te krijgen met al die afzonderlijke stukjes die  op de meest onwaarschijnlijke plaatsen te vinden zijn. Omdat het plaatje wat daaruit dan zou kunnen ontstaan wel eens de werkelijke boodschap  zou kunnen zijn van die 1ste eeuwse profeet, die in een ander ‘verboden’  manuscript wat men te Nag Hammadi zou vinden zou zeggen:

“Heer er zijn velen rond de bron
maar niemand is in de bron’

(Evangelie volgens Thomas)

We zullen in dit stuk wel ons uiterste best doen om een ieder de eer te geven die hij of zij verdient als er sprake is van conclusies en andere informatie die wij uit zijn/haar persoonlijke onderzoek  hebben ontleend voor ons eigen onderzoek en indien  dit ter sprake komt in dit stuk..
We zullen om die reden dan ook de inleiding van het document wat we van het internet haalden in ongewijzigde toestand (in het Engels dus) in dit verhaal opnemen zodat men kan lezen wat de omstandigheden waren op het moment dat het op het internet verscheen.

Daarnaast wensen we nogmaals te benadrukken, ook al waren er andere verhalen die we eerder hadden gelezen, toch zou juist dit boek door wat erin staat de basis gaan vormen van ons verdere onderzoek.

Fauressa en Cronos (Razès 14-07-2006)

==================================================

The Jesus Scroll, excoriated by Timemagazine's devout reviewer when published, has been out of print for many years. It is almost impossible to find in libraries. For a while, its publisher even denied ever publishing it. Was Donovan Joyce an imaginative hoaxster or an honest seeker after truth? We don't know. We do know, however, that his book raises many legitimate questions about the central history of the Christian faith. Much of the less-speculative content of Joyce's book validly shakes that faith to its core.
Thanks to the wonders of Macintosh® technology, one man was able to scan the entirety of this book in only a week's worth of spare time, bringing the entire text to light once again. While technically we've committed a violation of copyright, we feel that it is unlikely that anyone will defend this copyright except in an effort to suppress these ideas, and, in any case, we feel the ideas are too important to keep under wraps. If you disagree with these rationalisations, then, please, destroy this copy of the book. You might like to print out a few pages and burn them.
This new edition has had several typographical errors corrected. Where this has been done, a footnote clearly marks the change and informs the reader of the original text. In addition, where appropriate, the text has been annotated with quotations from a modern translation of the New Testament (the New English Bible ). In some cases, these quotations corroborate Joyce's interpretation of older translations; other times, we find that Joyce barked up the wrong tree, perhaps through no fault of his own. One particular note: the ellipsis ("...") in this book denotes not an omission, but is rather Joyce's style of creating suspense.
All we ask is that you propagate this file or make a photocopy of your printout, and pass it along. And think about the ideas.

This is not a book of theology written to be understood only by members of the arcane brotherhood, nor is it an academic's forced publication in order to hold his job; it is a plain man's effort to present facts and opinions in plain language and try to unravel the implications arising from a strange experience in Israel during 1964.
Also it is not a book for the bigoted or the ignorant; most of all, I think, it is intended for and will be most valuable to those who are willing to winnow all 'truths' in order to discover the one grain of the real truth which must exist, even though it be rarer than a navel on Adam.
It has required almost eight years of research, consideration and evaluation, and conscience-weighing, guilt inherited from my forebears, writing and rewriting and considerable sacrifice by all in my family to bring to publication. The facts, such as they are, are true; the conclusions drawn might well be wrong or unjustified but, after all, they are only one man's--as were St. Paul's--and have been honestly arrived at from the available evidence.
One's book is an intensely personal thing, even though hawked in the marketplace. Thank you for wanting to read it; in return, though I might earn either your fury or your contempt, all that I really offer you is a lighted match to the dry tinder of your mind.

====================================

    Donovan Joyce
      Copyright © 1972 by Donovan Joyce.

    Inhoud
        . Introductie
           . Proloog
            Smokkelen als een kunst
1)  De vijftiende rol
2)  Zijn de Evangeliën waar?
3)  De ‘spookstad’ Nazareth   
4)  Een schandaal in de familie
5)  De eerste echtscheiding binnen het geloof.
6)  Jezus’ werkelijke vader
7)  Het originele kruisteken
8)  Herodes, het monster met een kwaal.
9)   De vergeten Koning
10)  Rivalen voor de troon van Israël
11)  Was Jezus getrouwd?
12)  Maria, sloerie of echtgenote?
13)  Een zondags uitje naar de Tempel
14)  Dat vreemde  laatste avondmaal
15)   Het plan om het kruis te bedonderen
16)  Was Judas wel zo’n Judas?
17)  De dood in de tuin
18)  De mysterieuze Jozef
19)  De vlucht uit het graf
20)  Skeletten in een grot
21)  De schokkende oplossing van het enigma

.   Appendix
     De geloofwaardigheid van Grosset’s  beweringen
.     Bibliografie

==========================================

Introductie

Dit is wat men een detectiveverhaal zou kunnen noemen!!
Als men kritisch al het oude bewijs in ogenschouw neemt wat men recent heeft mogen ontdekken in de woestenij van Judea, en die het Nieuwe Testament lijkt te betreffen, dan heeft het er alle schijn van dat een  populair mysterie waarvan men al zo’n slordige 2000 jaar dacht dat het was opgelost,  en dus afgesloten leek, opnieuw is geopend. Een mysterie waarover mensen hebben  gediscussieerd, gevochten en voor hebben geleden sinds het ontstaan ervan: “Heeft God Jezus van Nazareth letterlijk uit de dood doen herrijzen?”

Volgens velen is het zo dat het bestaan van God--ongeacht hoe zeker dat dan wel niet mag zijn-eigenlijk niets meer is dan een theologische en filosofische speculatie wat  niet op echt bewijs kan worden gebaseerd en dat er daarom voldoende  reden bestaat  voor gerechte twijfel in datgene wat door Zijne Heiligheid Paus Leo X  ‘de fabel van Christus’   zou zijn genoemd.

Geloof in de wederopstanding betreft eigenlijk het ‘hart’   van het hele Christelijke geloof, want het gaat ervan uit  dat dit een heuse historische gebeurtenis is geweest. Vastgelegd in de tijd en niet slechts zomaar een hersenspinsel.
Zeg maar zo’n 80 generaties van Christelijke gelovigen  zijn gestorven met de rotsvaste overtuiging  dat er geen enkele reden tot twijfel bestond omtrent dit gegeven; 25 %  van de huidige wereldpopulatie zou in staat zijn om dit kunststukje ooit te herhalen.
Maar nu bestaat er het enorme gevaar dat zij het fout hadden, en dat dit nog kan worden bewezen ook!

Vreemd genoeg ligt het meeste bewijs hiervoor in de ‘oude’ getuigenissen  van het Nieuwe Testament die de ‘sleutel’ hiervoor bevatten. Ondanks het belang van nieuw archeologisch bewijs, en de adembenemende gevolgtrekkingen hierdoor wat betreft de zogeheten schrijvers der evangeliën, bestaat het desalniettemin meer uit bevestigingen dan werkelijke openbaringen.
Onafhankelijke wetenschappers hebben al enige tijd weten vast te stellen  dat de evangeliën twee  verschillende verhalen vertellen die niet overeenkomstig zijn, eerder tegengesteld. Want aan de ene kant  is er sprake van een schimmige  Jezus--de geliefde leraar, deemoedig en mild-die uitspraken doet waarvan men claimt dat het zijn eigen woorden betreft, maar wat louter herhalingen van woorden betreft die voorgangers van hem reeds hadden gedaan. En aan de andere kant is er sprake van een ‘stoere’ Jezus-- slinks en sluw-die op listige wijze aan een complot deelneemt om de Romeinse bezetter ten val te brengen en zo hun  overheersing  plaats wil laten maken voor het ‘Koninkrijk van God’.
Het is verontrustend om uit te vinden---zoals wij zullen doen----wat Jezus hiervoor moest zien te bewerkstelligen.  Wat dat in werkelijkheid inhield  voor 1ste eeuwse Joodse religieuze politici, wat in die tijd geen onderscheid kende.

Het schijnbaar onmogelijke om deze twee ‘portretten’  met elkaar in overeenstemming te brengen  maakt het onwaarschijnlijk dat beiden dan correct zijn.  Toch bestaan ze en het Christendom zit er mooi mee opgezadeld.  Hoe beide stellingen in de evangeliën zouden belanden kan het beste beantwoord worden, misschien, met de suggestie dat het de ‘stoere’  Jezus was die  de werkelijke historische mens was en  wiens dramatische verhaal----inclusief de kruisiging----uiteindelijk werd ingehaald door de spirituele  Jezus zoals  de theologie hem zou gaan zien nadat de twee beelden bij elkaar samen kwamen  aan het kruis.

Het verhaal over wat er nu in werkelijkheid gebeurde, die week lang geleden in Jeruzalem is -in tegenstelling tot wat men werkelijk wenste te geloven wat er toen gebeurde-voor iedereen  die bij machte is de evangeliën volledig objectief te lezen, en niet door een ‘gekleurde’ bril,  gelijk zichtbaar.
Spijtig genoeg  schijnt er een zekere moed voor nodig te zijn om dit te kunnen doen, vergelijkbaar met het zich publiekelijk uitkleden wat men eveneens als niet oorbaar beschouwt.
Daarnaast zijn er dan ook nog eens de bovennatuurlijke  verschrikkingen,  de angst om naar de hel te gaan of wat er nog resteert van de angst gegrepen te worden door de zwartbemantelde vertegenwoordigers van de Inquisitie met als aanklacht ‘ketterij’  en blasfemie. 
Gelukkig zijn deze monsterlijke ‘mannen van God’ verleden tijd-----voorgoed verdwenen mag men hopen-----al is het wel zo dat dit slechts anderhalve eeuw geleden gebeurde.

Pas als men de evangeliën heeft ontdaan van alle bovennatuurlijke zaken, theologische stellingen en ijdelheden, filosofische speculaties en historische en procedurele fouten die ze ondoorzichtig lijken te maken-----waarmee ze de onwetenden wisten te imponeren en ze vol bijgelovige angst wisten te houden-----komen de ware feiten  van dit tragische drama  kristalhelder naar voren.

De drie meest belangrijke onthullingen zijn dan:
1) de historische Jezus  ondernam iets ----- waarop de doodstraf stond------wat heel anders was dan zijn eigenlijk nooit zo duidelijk omschreven ‘missie’. Wat uit niets anders leek te bestaan dan aan het kruis genageld te worden.
2) Jezus werd niet verraden maar gaf zichzelf vrijwillig aan de Romeinse autoriteiten  over  volgens een gemaakte afspraak die een tussenpersoon voor hem had weten te regelen----waarvoor Pilatus een ‘beruchte’  gevangene met de naam Barabbas in vrijheid stelde in ruil voor Jezus.
3) De buitengewoon verdachte omstandigheden  waarin  de gehele executieprocedure plaatsvond  moest ervoor zorgen dat een levende Jezus de graftombe kon verlaten, dat was een vereiste!!! Eigenlijk, onder de gegeven omstandigheden, ------waaruit duidelijk een samenzwering blijkt-----zou het  nog veel verbazingwekkender zijn geweest  als hij niet uit het graf was opgestaan dan het feit dat hij het wel deed!

Het lijkt in die tijd nooit bij iemand te zijn opgekomen dat de meest aannemelijke verklaring  voor een man die levend een graf verlaat, is dat hij leefde toen  hij dat graf in ging.  Zelfs Pilatus had niet bijster veel meer moeite gedaan  dan enkel maar een soldaat even laten kijken of Jezus wel dood was en, als men zijn mogelijke betrokkenheid in het complot meerekent, zal dit hooguit een formaliteit zijn geweest om te bevestigen dat hij het had geverifieerd. Want keizer Tiberius had een lange arm in die dagen.

En zo kwam het Christendom aan zijn kern.

Het is niet algemeen bekend bij Christenen  dat de evangeliën  oorspronkelijk helemaal niets van doen hadden met het ontstaan van hun religie; hun rol zou pas veel later komen. Eigenlijk bloeide  hun geloof op zijn minst al in tientallen centra  in de wereld der heidenen voordat het allereerste evangelie op schrift werd gezet en Paulus-die voorheen Saulus heette--  reeds lang overleden was.

Evenmin was het louter  omdat Jezus uit het graf was herrezen dat het Christelijke geloof was ontstaan. Dat was eerder te danken aan de interpretatie daarvan, enkele jaren nadien  door Saul (Paulus) , de wrede vervolger van een tweede groep volgelingen van Jezus, vreemd genoeg niet eens  die eerste groep van directe discipelen.
Natuurlijk vraagt ook dit weer om opheldering.

( Hiervoor dient men Paulus en zijn geschiedenis te bestuderen. Zie A.N.Wilson: Paulus, de geest van de apostel )

Het lijkt schier onmogelijk dat  Saul geen van de geruchten had  gehoord over wat er zoal had plaatsgevonden  bij het ‘heilige’  graf, als is wel duidelijk dat hij er in eerste instantie geen barst van moet hebben geloofd. .
Net als dat de discipelen er ogenschijnlijk niets van hadden geloofd, want het gegeven dat zij niet vervolgd werden lijkt dat aan te geven.
Daar hij echter een intellectueel was  die kennis had genomen van vele heidense tradities  en aldus was opgezadeld met het enigma van wat er nu eigenlijk precies was gebeurd bij het graf van Jezus bleef één en ander hem bezig houden op zijn reizen  als premiejager in dienst van de Tempel,  waarvoor hij zijn beroep als tentenmaker had laten schieten.. Op een dag was hij op weg naar Damascus op zoek naar nieuwe slachtoffers ---- zonder enige twijfel ziek van een mysterieuze aandoening----toen hij ineens  in staat was het raadsel op te lossen  van hoe een dode man in een graf werd gelegd en een levende het weer verliet. Voor Saul was er maar één irrationeel antwoord op deze vraag, de Hand van God!  Jezus was een Hemelse Herrijzenis ten deel gevallen!  Direct erna had hij een visioen waarin hij Jezus zag….en voerde zelfs een gesprek met Hem… waarna hij verblind en duizelig neerviel   door Hemels Licht. Vier dagen later, zoals hij zelf vertelt, was hij gedoopt.

Vanaf dat moment werd Saul dus Paulus en het Christendom  begon aan zijn opmars, opgebouwd uit een synthese van heidense doctrines die zeer wel bekend waren in de Mediterrane wereld van die dagen. Want deze regio was al lang vertrouwd met ‘Verlossers  die hadden moeten lijden’  en Paulus’ nieuwe rol voor Jezus was dus eigenlijk helemaal niet zo nieuw.  In feite kon Jezus in het Hemelse Pantheon  enkel maar aansluiten bij de daar aanwezige Mithras en Soter en nog enkele andere  goden --  die ieder elk jaar opnieuw stierven en herrezen--  en konden ze elkaar daar een handje geven.

Daar de evangeliën allemaal zo’n beetje een halve eeuw na de dood van Paulus  zouden ontstaan, reflecteerden deze niet enkel dat wat men zich kon herinneren over de historische Jezus maar ook datgene waar men in de kerk van die dagen in geloofde wat Jezus betrof. In die tijd was Jezus al de ‘Christus’ geworden, de lijdende Verlosser en Redder van de mensheid en de Zoon van God. Men mag er gerust van uitgaan dat alles in het verhaal van de historische Jezus wat niet helemaal overeenkwam  met deze ideeën gewoon werd genegeerd. Zoals  we al gauw zullen ontdekken was het vermogen om de waarheid te verdraaien en te verminken----zelfs het elimineren of scheppen ervan----in het belang van Theologische doelmatigheid niet slechts een hulpmiddel wat door de auteurs der evangeliën zou worden gebruikt, want latere redacteuren zouden niet slechts  met een door censuur gekleurde pen zekere aanpassingen gaan maken, diezelfde pen bleek ook nog eens over zeer creatieve en fantasierijke krachten te beschikken. Al moet men zich wel realiseren dat het niet in de bedoeling lag om te bedriegen, hooguit om te huldigen!

Dankzij de  neigingen van de vroege kerk om in de eerste drie eeuwen na haar ontstaan uiterst  creatief  met de waarheid om te gaan, louter vanwege ‘de goede zaak’ en om  een huldeblijk te geven,  zouden de erfgenamen van het geloof tot op de dag van vandaag  regelmatig behoorlijk in verlegenheid worden gebracht. Het is de kennis over hoe  historisch onzeker de stichting van de Christelijke doctrine  in werkelijkheid is,  en hoe  kwetsbaar het daardoor is voor bewijzen uit het verleden,  dat het hele kerkelijke ‘establishment’. zich regelmatig tamelijk nerveus gedraagt als het  in oog komt te staan met de nijvere werktuigen die de geschiedenis ten goede komen , de spades  en beitels  der archeologen.
De ontdekking van de verrassende Dode Zeerollen, slechts een generatie geleden,  lieten een siddering van  ongerustheid  door de Christelijke gelederen gaan.  Want  als zij al niets anders konden bewijzen----waarover te redetwisten valt-----demonstreerden ze in elk geval al wel dat het voor documenten mogelijk was, zelfs van  een eeuw voor het begin van de jaartelling, om een ongelooflijke reis door de tijd te maken.
Gelijk zouden diverse invloedrijke Christelijke wetenschappers-----waarvan  enkel de meest naïeve de waarheid boven de doctrine durfde te stellen-----  zich neerbuigend uitlaten over  deze vondst en zo bloedde een mogelijke belang  van deze vondst voor  het Christelijke geloof al snel dood.
Vandaag de dag lijken het slechts  weinig meer te betreffen dan antieke literaire curiositeiten.  Edoch, ze bestaan nog steeds en door hun mogelijkheid aan te sluiten bij  eventuele toekomstige vondsten  schijnen ze een constant gevaar te vormen voor  de Christelijke claim op  historische waarheid  en originaliteit.

En die bedreiging is niet zo onbeduidend of  onschadelijk als het misschien lijkt.  Er zijn meer dan 1200  vervallen ruïnesteden en dorpen in Israël en Jordanië-----vroeger deel van Palestina-----en meer dan de helft ervan bevinden zich aan de oevers van de rivier de Jordaan, waar zowel Jezus als zijn neef Johannes de Doper destijds actief waren.  Het was zelfs in dit gebied waar zij een bittere strijd zouden hebben--  wat men in de evangeliën terug kan vinden.--  met tot gevolg  de dood van Johannes en Jezus’  triomf en inhuldiging.
Slechts 10 % van al deze ruïnes   zijn al met  de werktuigen der archeologie  onderzocht  dus wie weet wat voor in verlegenheid brengende bewijzen voor het Christendom er nog tevoorschijn kunnen komen? Zaken die de als waarheid verkondigde doctrines mogelijk kunnen vernietigen.  Stel u enkel maar eens voor wat voor ontluistering het tot gevolg zou hebben als bewezen zou kunnen worden  dat de strijd tussen de twee neven  in werkelijkheid een strijd om de macht betrof, een strijd om rijkdommen en de troon van Israël.
Of, meer waarschijnlijk nog, een overtuigend bewijs dat ‘Jezus van Nazareth’ nooit onder die naam bekendheid had, voor de uitmuntende reden, zou men zo denken,   dat Nazareth toen nog helemaal niet bestond.

Zich welbewust van het mogelijke gevaar dat de spade der archeologen symboliseert kon het Kerkelijk gezag de gelovige al voorbereiden  op de dag waarop de rots van historie   ingeruild zou moeten worden  voor het drijfzand van pure theologie. Begin jaren zestig zou de  toenmalige deken van de St. Paul kathedraal in Londen een wonderbaarlijke uitspraak doen: “Ik zie geen aanleiding ervan uit te moeten gaan dat een volledig  achter zich laten van de historische basis  van Christendom  gelijk het einde zou betekenen   van de Christelijke religie.”  Niet alle Christenen zijn het echter met deze stelling eens, tenzij er geen andere keuze meer zou zijn. En terwijl de optimistische Deken deze woorden uit zou spreken maakte de geschiedenis zich op om het gelijk eens te gaan testen of hij er ook achter kon blijven staan.
Want een document wat de historische juistheid van de  Hemelvaart belachelijk kan maken-----waarvan de kerk, ondanks Newton, nog steeds beweert dat deze werkelijk, lichamelijk, plaatsvond---- bevond zich onder een lading antiek gruis in een ruïne in de woestijn van Judea , waar het al gelegen had sinds 15 april  AD. 73.
De wijze waarop het de Hemelvaartmythe onderuit zou  kunnen halen zou eveneens tot gevolg hebben dat die andere zuil van het Christelijke geloof,  de Herrijzenis, een zelfde lot te wachten  staat. En in dat geval betreft het een tijdbom voor het Christendom waarvan het klokje al zo’n 19 eeuwen aan het aftellen  zou zijn geweest

Op een dag in November, drie jaren later,   zou deze tijdbom exploderen……en dit boek is dan de ‘fall-out’ .

Melbourne 1972

Donovan  Maxwell  Joyce

=====================================

Proloog

De  dialoog die in het eerste deel van dit hoofdstuk voor zal  komen, en die in 1964  werd gevoerd, heeft niet specifiek woordelijk zo plaatsgevonden maar stamt van aantekeningen die ik binnen een week nadat één en ander plaatsvond had gemaakt.   Het benadert de werkelijkheid zoals ik het me kan herinneren zo accuraat mogelijk en, zelfs indien het niet de exacte dialoog betreft dan geeft het in ieder geval wel de teneur van de conversaties weer gedurende de momenten waarop ze plaatsvonden.

Smokkelen als een kunst

Met de bedoeling om een historisch werk te schrijven over gebeurtenissen  aan het einde van de 1ste eeuw in Judea-----met natuurlijk de nadruk op Masada-----schreef ik vroeg in November 1964 aan Generaal Yigael Yadin een brief waarin ik hem om toestemming verzocht (indien nodig)  om de opgravingen te mogen bezoeken. Ik ging ervan uit  dat dit een standaard beleefdheidsvorm was  waarvoor iedere schrijver toestemming zou worden verleend en zodoende ging ik naar New York om een toekomstige publicatie  te regelen bij William Morrow & Company.   Na dit te hebben gedaan arriveerde ik in de nacht van donderdag 3 december  op vliegveld Lod (tegenwoordig Ben Gurion)   te Tel Aviv en binnen een uur zat ik in de hotel lobby  van het Dan Hotel waar ik van een drankje zou genieten samen met ene ‘Professor Max Grosset’.

Tot op dat moment waren we vreemden voor elkaar geweest, we hadden ons aan elkaar voorgesteld op het moment dat ik aan zijn tafel was komen zitten, zonder enige drukte. Om de stilte te doorbreken vertelde hij me uit zichzelf dat hij een leerstoel had van Semitische talen en studies aan de…..mompel…….Universiteit in de Verenigde Staten van Amerika.
Hij wist iemand direct te intrigeren omdat, terwijl hij blijkbaar werkte in  Amerika, hij toch eerder leek op een normale goed opgevoede Engelsman.  Geheel in een tweed kostuum gestoken, met een warrige bos bruin haar, een borstelige baard  en dikke brillenglazen. Al met al een soort van kruising tussen een uil en een teddybeer.
Toen hij vernam dat ik een schrijver was vroeg hij me naar mijn interesse voor Israël en ik moet eerlijk bekennen dat ik gelijk enthousiast losbarstte over  de geschiedenis van Masada.  Hij liet me zo een tijdje mijn gang gaan voordat hij me besloot te laten weten dat hij, eerder dat jaar,  deel had uitgemaakt van de Yigael Yadin expeditie.
Toen hij van mijj hoorde dat  ik nog geen toestemming had ontvangen om de ruïnes te bezoeken werd hij een soort van onheilsprofeet door me te voorspellen dat ik geen toestemming zou krijgen om ook maar een voet  te Masada te mogen zetten.
“Daar zijn twee redenen voor”, zei hij, nadat ik hem gelijk vroeg waarom, “maar de eerste is al voldoende om je ter plaatse te laten neerschieten, je bent een schrijver!” Hij voegde daar nog even aan toe dat ik mijn hersens moest gebruiken, Masada   moest vergeten en het eerste het beste vliegtuig terug naar huis moest pakken en wandelde toen naar de goudkleurige liften toe, mij volledig perplex achterlatend.

Minder dan vierentachtig uur later zou zijn voorspelling met een harde klap uitkomen!  Door zijn vrouw, en tevens zijn secretaresse,  liet generaal Yadin mij schriftelijk weten dat hij mijn aanvraag pas  had ontvangen-----die ik via luchtpost een maand eerder had verstuurd-----op de dag van mijn aankomst.  Omdat het personeel het veel  ‘te druk heeft om u rond te leiden’, vertelde men mij dat ik daarom geen toestemming zou krijgen. In plaats daarvan,  was het advies,  kon ik beter de   uitgave van 31 oktober   (35 cent) kopen van  het ‘Illustrated London News’  wat mij ‘alle informatie kon verstrekken die ik maar mocht verlangen’.
Laaiend vertrok ik de volgende dag naar Jeruzalem en  belde naar mevrouw Yadin.  Zij sprak uitstekend Engels maar scheen gespannen.  Haar smekend om met haar man te gaan praten opdat hij een andere beslissing zou nemen, verklaarde ik dat geen enkel blad voor de prijs van 35 cent vergelijkbaar was met wat werkelijke vormen uit kunnen drukken, wat de geur van  de grond uit kan drukken, of welk deel van de atmosfeer van Masada dan ook voor indruk na zou kunnen laten, en dat ik enkel als ik ‘ondergedompeld’  zou worden in al deze zaken een getrouw beeld van het fort in mijn boek gestalte zou kunnen geven.  Als deze beslissing  niet wordt teruggedraaid, zei ik, kon ik mijn bezoek net zo goed beëindigen en het boek wat ik wou schrijven opgeven.  Oftewel, mijn tijd en-----zelfs nog belangrijker----  mijn geld zouden volledig verspild zijn geweest.
“Dat is dan pech voor u”, zei de dame ijzig: “ Maar u bent toch een schrijver, waarom gebruikt u niet uw fantasie?”

Volledig uit mijn doen hierdoor en achterdochtig of er soms nog iets anders meespeelde dan pure vijandigheid wat haar houding zou kunnen verklaren, suggereerde ik venijnig of ze soms iets belangrijks hadden gevonden waarvan ze niet wilden dat een schrijver ervan vernam en ik maakte haar tegelijk duidelijk dat ik geen journalist was.  Ik kon geen andere reden bedenken dus ik nam gewoon aan dat hier wel iets van waarheid in moest zitten.  Mijn opmerking werd echter allerminst gewaardeerd en  had een wonderlijke uitwerking. Door de telefoon schreeuwend dat ik moest stoppen haar nog langer lastig te vallen smeet de vrouw van de generaal de hoorn op de haak.

Later die dag had ik een afspraak op de Knesset-----dat is het parlement van Israël-----met Dhr. Menachem Begin, de heroïsche  voormalige leider van de ‘Irgun’, wat één van Israëls ondergrondse bewegingen was geweest gedurende de onafhankelijkheidsoorlog.  Op dit moment is hij, dacht ik, de leider van de Gahal Partij en een minister zonder specifieke portefeuille in het kabinet van minister-presidente Golda Meir.  Door een vreemd toeval  was meneer Begin al op de hoogte van de Masada impasse op het moment dat ik hem ontmoette, hoe dat zo kwam zou teveel tijd in beslag nemen om dat nu te noemen.
Hij vond het ongelooflijk dat ik geen toestemming kon krijgen om het fort te bezoeken. “Iedereen kan naar Masada gaan”, tierde hij, “Iedereen!”  Hij bonkte op de tafel: “U bent hier gekomen om een boek te schrijven over Israël  wat enkel maar ten voordele van Israël kan zijn, en de Yadins zeggen…!”  Hierna sommeerde hij andere M.P.’s  (??) naar zijn tafel  en legde hen snel de situatie uit. Zij werden het erover eens dat  een interventie van de eerste minister, en dat was de inmiddels overleden meneer Levi Eshkol, de snelste wijze zou zijn om de bureaucratische rompslomp van 47 Rambanstraat  te omzeilen..
Gelijk hierna spoedde Menachem Begin zich naar een telefoon. Eenmaal terug, met een brede lach op zijn gezicht, kondigde hij aan dat de secretaris van de eerste minister-Teddy nog wat--  hem had verzekerd dat alles wel in orde zou komen.
“We zullen er waarschijnlijk wel een taak voor het leger van maken”, lachte Begin: “U zal waarschijnlijk door een legerhelikopter worden opgepikt, door de Negev-woestijn vliegen (de zuidelijke woestijn) en recht op de top van Masada landen. U kunt nu met een gerust hart teruggaan naar tel Aviv en wacht maar op een telefoontje van me!”
Vreugdevol en uitzonderlijk dankbaar reed ik terug naar het Dan Hotel en wachtte ik getrouw op het mij beloofde telefoontje. Wat nooit gepleegd zou worden, niet de volgende dag, helemaal nooit!

Dan komt er nu een gedeelte wat zo uit een 007 verhaal lijkt te stammen. De volgende dag vroeg in de morgen bleek de afvoer van mijn toilet te zijn volgepropt met een uitgave van de Jerusalem Post. Hoe, door wie en wanneer daar kan ik slechts naar raden maar het moet gewoon wel zijn gebeurd terwijl ik nog te slapen. Nadat ik dit aan de receptie had doorgegeven en ik me opmaakte om  naar Jeruzalem  te gaan kreeg ik nog de garantie dat men de verstopping  terstond ongedaan zou maken.  Toen ik die nacht echter terugkeerde was er nog niets aan gedaan… en zij hadden al mijn spullen reeds naar een andere kamer toegebracht waarvan de sleutel gelijk uitnodigend over  het bureau van de receptie naar mij toe werd geschoven. Er niets achter zoekend, stak ik de sleutel gelijk in  mijn zak en ging ik op zoek naar iets te eten.  In de lobby ontmoette ik Grosset. En het was toen dat ik uitvond dat ik, reeds zes nachten eerder,  vanaf de allereerste minuut van onze ontmoeting op de dag van mijn aankomst,  waarschijnlijk al in de gaten was gehouden.  Of door de officiële Shin Beth  (de Israëlische geheime dienst)  of de één of andere minder romantische organisatie voor staatsveiligheid,  dat is mij niet bekend. Van wat er sindsdien allemaal tot aan het jaar 1970 door zou weten te dringen tot in Australië gok ik op de Shin Beth!

De archeoloog babbelde wat met mij over mijn vergunning om Masada te mogen bezoeken dus ik beschreef hem de gebeurtenissen van die bewuste dag  en mijn aanvaring met mevrouw Yadin.. Grosset kreeg een dreigende blik maar liet mij wel uitspreken zonder mij te onderbreken. En toen  begon hij te praten. Wat hij zei was dermate vreemd dat ik het ’t beste kan weergeven in dialoogvorm…..

“Ik wou dat u dat niet tegen mevrouw Yadin had gezegd” begon hij: “En daarmee bedoel ik dat deel over dat zij wat zouden hebben gevonden.”
“Waarom niet?” daagde ik hem uit:”Hoe in godsnaam zou u dan moeten weten dat dit eventueel niet zo zou kunnen zijn? Er moet toch een reden voor zijn dat men mij daar niet wenst te hebben…en wat ik zou hebben gezegd of gedaan kan daar geen aanleiding voor zijn geweest. Ik ben niet politiek geëngageerd en evenmin antisemitisch… dus waarom dan? Menachem Begin vertelde mij dat iedereen daar naartoe kan gaan… waarom mag ik daar dan niet komen? De enige reden daarvoor kan dan enkel maar zijn omdat ik een schrijver ben… zoals u  mij reeds vertelde.”, en ik herinnerde hem daaraan,”afgelopen donderdagnacht! Waarom  zouden zij daar geen schrijver willen ontvangen  terwijl zij schijnbaar wel al hun informatie met de ‘Illustrated London News’ konden delen?  En nu, ineens,  worden ze schuchter. Waarom? Het moet gewoon wel zo zijn dat zij in de tussentijd iets hebben gevonden waarvan zij niet willen dat de wereld er kennis van neemt.  Eigenlijk,” besloot ik,”hoe meer ik erover nadenk des te meer ik ervan overtuigd raak dat mijn opmerking tegen mevrouw ‘de hoorn op de haaksmijter’  wel eens raak zou kunnen zijn geweest!”

“En toch wenste ik dat u dat niet had gedaan”, sputterde hij.

“En waarom dan wel niet?”

Grosset zat daar op zijn lip te bijten, zijn ogen zaten mij gewiekst op te nemen, haast als een kleermaker…of als een begrafenisondernemer,”Omdat zij nu denken dat ik het u heb verteld”, zei hij uiteindelijk.

Dat was een verbazingwekkende opmerking die veel leek te impliceren.”Mij wat heeft verteld? Wat valt er dan te vertellen en hoe zou u nu iets kunnen weten over wat er gaande is te Masada als u er al zes maanden niet meer bent geweest?”

Zijn antwoord legde me het zwijgen op. “Ik was daar zo’n drie weken geleden.”, zei hij,” en bij God, ik wou dat ik er nooit naar toe was gegaan!”

Een schrijver voelt doorgaans  meteen als hij iets op het spoor is, dus ik zei niks…zat enkel wat te spelen met een leeg glas…en wachtte. Toen hij uiteindelijk zijn mond open deed wist ik dat er een bekentenis aan zat te komen, ik WIST  het gewoon!

U hebt gelijk, meneer Joyce…en ik vind het knap uitgekookt hoe u dat uit heeft weten te vogelen…want men heeft daar namelijk iets gevonden, al zit u verkeerd als u denkt dat de Yadins weten wat het precies is.”

“En waarom zouden ze dat dan niet weten?”

“Omdat ik het hen niet heb verteld.”, antwoordde  hij koeltjes,“ want, ziet u, ik ben degene die het gevonden heeft! Het liep tegen het einde van het seizoen, het was zelfs de laatste dag. Ik was alleen aan het werk en…wel, laten we het er op houden dat ik toen iets vond wat ik besloot niet te  rapporteren.”

“ Zoals wat?”
Hij richtte enkele seconden een harde blik op me voordat hij zei:” Het was een aardewerken kruik…heel erg oud en mogelijk zeer waardevol. Ik besloot die voor mezelf te houden!”

“U wilde een lege aardewerken kruik stelen?”

Grosset snoof briesend.  ”:Stelen, mijn hoela”, zei hij, op niet al te elegante wijze,” Stelen is het als je iets meeneemt wat eigenlijk van iemand anders is. Die kruik behoorde niemand toe, het had daar in de aarde van Masada gelegen  voor een verdomde 2000 jaar,  en wat die Yadins ook mogen zeggen-----of die vervloekte afdeling van antiquiteiten voor mijn part-----het behoorde helemaal niemand toe totdat ik het zou vinden…en vanaf dat moment was het dus van mij!”

Terwijl ik me intussen een beetje als een Openbare Aanklager begon te voelen vroeg ik hem, waarom, als generaal Yadin helemaal niets van die kruik afwist, dat er nu zo’n toestand om zou zijn? Hoe kon hij dan iets van die diefstal afweten?

“Natuurlijk ben ik er niet zeker van dat hij ervan afweet,” zei Grosset, “Ik kan enkel mijn hersens gebruiken en vermoeden dat hij het weet…..want u moet weten,”  zei hij  quasi terloops,” Ik nam die kruik pas een paar weken geleden mee.  Dat was de reden dat ik terugkeerde naar Israël, om me dat  verdomde ding toe te eigenen. Ik had er namelijk geen tijd voor tijdens die laatste opgraving, die verrekte laatste bus  stond op het punt te gaan toeteren om me te vragen waar ik bleef. Dus ik verstopte dat ding  en liet het daar achter omdat ik weg moest, tot het moment dat ik terug zou kunnen komen…..op een moment dat er vrijwel niemand meer te Masada zou zijn.”

“En heeft u het nu?”

Hij knikte:”Ik heb het!”

Ik bleef er over doorzeuren:”Hoe kunnen zij er dan van afweten….”

“Waarom luistert u niet verdomme? Ik heb u al verteld  dat ik  er niet zeker van ben of ze het al dan  niet weten, ik kan er enkel maar van uit gaan dat ze het weten…want, moet  u weten, ik had natuurlijk een enorme haast, er waren werklieden overal en ik hoorde iemand roepen, of het naar mij was of naar iemand anders  wilde ik niet gaan afwachten. Dus greep ik de kruik en smeerde hem. Het was pas op de weg naar beneden dat ik me realiseerde  dat ik een duidelijke afdruk van die kruik in de aarde waar ik hem vond achter had gelaten, die ze zo konden ontdekken. En dat is dus wat ik denk dat ze hebben ontdekt te Masada. Ze hebben die afdruk teruggevonden en ze weten dat er niets over is gerapporteerd en ingeleverd…!” Hij liet de rest van die zin---en dat was zo veel niet meer---aan mijn fantasie over.

“En waarom zouden ze dan u specifiek van die diefstal moeten verdenken?”

“Met het systeem dat men te Masada gebruikt,” verklaarde hij,”weten ze verrekte  zeker  dat niemand die daar aan het werk was in staat zou zijn geweest het mee te nemen…en zij weten dat ik hier nu ben, op mijn luie reet in Tel Aviv.  De Israëli’s  zouden hun land echt niet onafhankelijk hebben gekregen als ze achterlijk waren geweest, Joyce.  Ze kunnen één en één beter bij elkaar optellen, en sneller,  dan de meeste dat kunnen. Dus als ze die afdruk in de aarde hebben gevonden-----en ik ben er vrijwel zeker van dat ze dat gedaan hebben-----dan wijst dat duidelijk in maar één richting, de mijne! ……En dat alles enkel maar door die stomme opmerking die u tegen Carmella Yadin afgelopen ochtend hebt gemaakt. Dat is zeker doorgegeven, en tenzij ik me nu vergis  houdt men u nu op dit moment in de gaten…als men dat al niet een tijdje doet!”

Ik pareerde:”Wat bedoelt u daar nu weer mee?”

Grosset grijnsde,” Ik weet verdomde zeker dat men al bijna twee weken een mannetje op mij heeft staan en, toen we dat gezellige lange praatje maakten op de dag van uw aankomst, kon men u ervan gaan verdenken met mij onder één hoedje te steken. Wat dacht u daarvan, broeder Joyce?”

Ik voelde hoe mijn huid begon te kriebelen. Wij geïsoleerde, Australische, eilandbewoners lezen dan wel boeken erover en kijken naar films maar beschouwen dat allemaal als de ‘ver van mijn bed show’. Spionnen en geheime agenten beschouwen we als een amusante fantasiewereld. We vergeten daarbij dat, al behoort James Bond dan wel daartoe, de smoezelige kleine mannetjes met die vettige regenjassen uit de verhalen van John le Carré  net zo goed naast ons in de bus kunnen zitten.

Maar er was nog een reden waarom ik kippenvel  kreeg. Slechts twee dagen geleden had iemand in mijn privé-papieren gesnuffeld die in de hotelkamer lagen. Nu zou dat natuurlijk slechts een nieuwsgierig kamermeisje kunnen zijn geweest maar dat lijkt onwaarschijnlijk omdat ze dan ook nog eens  mijn cassetterecorder had afgespeeld  Aan de andere kant lijkt het me eveneens tamelijk onwaarschijnlijk dat een getrainde ‘spion’ vergeten zou het bandje terug te spoelen naar het begin.  Maar misschien had diegene die dat deed, net als Grosset toen ie die kruik ophaalde, gewoon de tijd daar niet meer voor.
Wel was er nog iets wat de uilachtige archeoloog zojuist  tegen me had gezegd wat aan me leek te trekken.

“Waarom wenste u dat u bij God nooit naar Masada was gegaan?” vroeg ik. Hij gaapte me aan maar zei niets dus gooide ik het over een andere boeg,” U kunt dan wel spijt hebben van het feit dat u hebt gestolen,” zei ik,” maar waarom nu zo van streek raken om een lege kruik?”

Hij nam een teug uit zijn glas, wat al leeg was, en stond terwijl hij zijn jas dichtknoopte op. Terwijl hij naar me omlaag keek zei hij me recht in mijn gezicht:”Omdat dat verrekte ding helemaal niet leeg was, dat is de reden!”  
Nadat hij deze voltreffer had geplaatst draaide hij zich om en liep naar de goudkleurige liften, een prima afgang!
Enkele minuten later, aan iedere tafel spionnen vermoedend, volgde ik.

Het was de volgende dag in de namiddag dat ik erachter kwam dat men microfoontjes in mijn  nieuwe kamer had geplaatst, wat enkel maar kon betekenen dat men de toilet in mijn eerdere kamer met opzet had verstopt om de verwisseling van kamers te kunnen rechtvaardigen. Al zou ik het microfoontje nooit vinden kreeg ik desalniettemin bewijs dat het zijn werk perfect zou doen…..

Ervan uitgaand dat het dagen zou duren voordat Menachem Begin alles zou hebben geregeld, was ik begonnen andere mogelijkheden te onderzoeken  om naar Masada te kunnen gaan. Ik hield er namelijk rekening mee dat B.O.A.C  mijn vlucht mogelijk niet kon verschuiven naar later datum. Zoals het nu geregeld was zou de vlucht terug naar huis de komende maandagnacht plaats gaan vinden. Ik vond uit dat ‘Arkia Inland Airlines’ vluchten had naar Masada  en boekte daarom bij de receptionist van het hotel een retourvlucht daar naartoe voor de volgende dag.  Nadat ik eerst werd opgebeld met de informatie dat die boeking was bevestigd en dat ik op die vlucht mee kon  belde hij mij later terug om me te vertellen dat de boeking was komen te vervallen,‘omdat de start en landingsbaan gerepareerd moest worden’.
En dat tijdens de drukte van het toeristenseizoen?
Ik ging tegen hem tekeer omdat hij me had gezegd dat hij reeds een ticket had en stormde naar beneden om verder tegen hem uit te razen. Bij de liften ontmoette ik toen  één van die ontzettend charmante  tweelingzusters   die me al vanaf mijn allereerste dag in Israël  achterna leken te hebben gezeten.
Het leek er op dat hun reisprogramma exact overeen kwam met dat van mij, en dat was merkwaardig want ik had helemaal geen reisprogramma! Waar ik ook naartoe ging-----vaak op de plek zelf pas bepalend waar ik als volgende naartoe zou gaan------zag ik hen ook steeds opnieuw opduiken.
Toen zij ook de lift instapte, en de deuren sissend sloten, riep zij uit: ” Wat een pech zeg, van dat vliegtuig!” 
Er was maar één manier waarop ze dat had kunnen weten!

Vrijdagmiddag had ik nog steeds niets van Menachem Begin gehoord en alle pogingen met hem in contact te komen, thuis en op zijn kantoor-zelfs via zijn zaakgelastigde die mij zou ‘afhandelen’-liepen op niets uit. Ik begon tijd te kort te komen en het leek noodzakelijk te gaan worden dat ik mijn vertrek uit zou moeten stellen als ik Masada nog zou willen bezoeken.
Echter, B.O.A.C.  gaaf mij weinig hoop op de kans voor nog een andere vlucht vlak voor kerst---een onmogelijke datum---dus was ik gedwongen bij mijn oorspronkelijke boeking te blijven. Dit zou betekenen dat, tenzij Begin alsnog over de brug zou komen, ik op eigen gelegenheid maar naar Masada  moest zien te komen, of ik nu wel of niet toestemming daarvoor had. Op dit moment zag het ernaar uit dat die ‘eigen gelegenheid’  bestond  uit de betrouwbare Dodge Taxi van mijn gids, filosoof en goede vriend-----die zichzelf de beste gids van geheel Israël noemde-------Mordechai Zakai.
Zaterdag kwam en ging, en daar ik nog steeds niets had vernomen gaf ik het op en regelde met Morrdechai om de volgende ochtend (zondag) naar Masada te rijden, en vertelde dit aan Menachem Begin’s zaakgelastigde, mevrouw Livsha Jameson.
Tot mijn grote verbazing dook deze dame toen op bij mijn hotel, juist op het moment dat de taxi arriveerde die ochtend, en zij had een uiterst ongewoon verzoek. Daar, en op dat moment, vroeg ze mij mee te gaan naar het ‘Irgun museum’, en dat terwijl ze wist dat mijn tijd kostbaar was als ik diezelfde  dag nog heen en terug naar Masada wenste te gaan..
Als lokmiddel gebruikte ze dat ik een laatste vertwijfelde poging zou kunnen ondernemen om misschien  nog met haar baas in contact te komen, dus ik gaf toe en verspilde een uur---helemaal voor niets---voordat ik uiteindelijk vrij was en de mogelijkheid had om uiteindelijk naar het legendarische Masada te gaan.

We reden naar het zuiden richting Beersheba en reden zo de Negev in over een in een uitstekende staat verkerende weg, die ons voerde langs Bedoeïenen die met scherpgemaakte, door kamelen voortgetrokken,  takken aan het ploegen waren op vele hectaren van geïrrigeerde ondergrond  in het hart van de woestijn.  Israëls Atoomstad  was zichtbaar aan de horizon, waarvan de hekken het bekende  klavergroene symbool lieten zien voor stralingsgevaar. Toen we uiteindelijk bij Sedom kwamen (Sodom)  maakten we een scherpe bocht naar links  bij de ‘vrouw van Lot’  (een zoutpilaar)

 

                                                                      

 

en spoedden we ons langs meer dan  vijftien meter hoge  en gevaarlijke kliffen die bestonden uit smerig groen zout. Uiteindelijk, zo vanuit een plaatselijke regenbui opdoemend en veel weg hebbende van de stomp van  een rotte kies, zagen we Masada.  

 

                                                     

 

Enkele minuten later hadden we geparkeerd bij een complex van nieuwe stenen gebouwen, al was er nergens een teken van de bruine legertenten waar de vijfhonderd en nog wat leden van de expeditie in zouden verblijven. 

Hierdoor in de war gebracht, vroeg ik naar Generaal Yadin en men vertelde mij dat we op de verkeerde plek waren, dat de expeditie zich op hetzelfde plateau bevond vanwaar de Romeinse generaal Silva Masada had aangevallen, zo’n  1900 jaar geleden. Dit bevond zich zo’n 350 meter hoger  en heel wat kilometers verder volledig aan de andere zijde van de berg. Het was op dat moment-------mede dankzij mevrouw Jameson------om15:30 uur, dat alle hoop  om ooit een voet op Masada  te kunnen zetten  volledig verdween.
Boos haalde ik mijn portefeuille te voorschijn  en haalde daaruit de brief  van mevrouw Yadin waarin stond dat mij de toegang was geweigerd, en bepaalde daaruit waar zij mij naartoe had uitgenodigd te gaan en hoe daar te komen… en, enkel te laat, realiseerde ik me  dat dit alles vooropgezet was geweest; dat de plaats die zij voor me had uitgekozen aan de voet van de berg was en heel ver weg van het kamp.  Het  was duidelijk dat ik nooit de gelegenheid zou hebben gekregen om de generaal ‘lastig te vallen’.
Pas op dat moment, terwijl ik de brief herlas, viel mij nog een vreemd ding op. Mevrouw Yadin’s  weigering was gedateerd de 30ste november---en het was ontvangen in Tel Aviv, zo’n 45 km verderop---door mevrouw Jameson een week later…dat zei men tenminste. Er leek echt iets ernstig fout wat betreft de postbezorging in Israël…of er was iets anders helemaal fout.
Terwijl de taximeter wegtikte  reden wij de hele weg van zo’n slordige 250 km terug naar Tel Aviv. Wie het dan ook mocht zijn eventueel, de Yadins, Menachem Begin, of zelfs de geesten van Masada , er was in ieder geval iemand die mij zeer zeker niet op die berg wenste te hebben…..en het zag ernaar uit dat ze hadden gewonnen. Tja, we zijn niet allemaal Romeinen!

Die maandag moest er gepakt worden in een grote haast, laatste telefoontjes moesten worden gepleegd, er werd nog wat gedronken en dergelijke, en rond 18:30 uur was alles in gereedheid om het Dan Hotel te verlaten en naar het vliegveld te gaan, behalve dan nog de formaliteit van het betalen van de rekening. Het was een  drukte bij de receptie waarin  ik Grosset gewaar werd, die ogenschijnlijk hetzelfde daar kwam doen als ik….dat was op zich al merkwaardig want de receptionist had mij eerder nog verteld dat er geen ‘Professor Grosset’   was geregistreerd op dat moment.  Ik had verder niet meer zo daarbij stilgestaan in de veronderstelling dat hij----zoals zoveel anderen------ergens in een pension  dichtbij had gelogeerd en de publieke ruimte van dit hotel  als basis had gebruikt. En toch stond hij daar, uit te checken!  Toen ik mijn eigen zaken had geregeld en in de gelegenheid verkeerde  om hem op dit mysterie aan te spreken was hij reeds verdwenen.

Eén van die aantrekkelijke tweeling was echter wel daar, in gesprek met een man in een zwarte nylon regenjas met gouden stiksels naar de laatste mode, en  leek behoorlijk amicaal met hem te zijn. Zij en ik zeiden elkaar vaarwel en ik ging op weg, klaar om het stof van die stad van Israël van mijn voeten te schudden…zoals Jezus ooit aan zijn discipelen had geadviseerd  wat ze moesten doen in het geval dat de één of andere stad bleek te weigeren een reiziger te helpen. Wat voor mysterie het ook dan mocht zijn geweest wat ervoor gezorgd had dat mijn  poging om Masada te bereiken vruchteloos was gebleven, het deed er niet langer toe en het was nu eindelijk voorbij. Grosset en die kruik vol fraais  die hij had gestolen, en dat hele andere zootje konden van mij het heen en weer krijgen, ik had mij ervan verlost.
Dat dacht ik tenminste!

Tien minuten nadat ik op vliegveld Lod aankwam met de trouwe Mordechai------wiens  gast ik was geweest om vrij mee door het hele land te rijden----dook hij plotseling op uit de menigte als een Sint Bernardshond en werd ik aldus geconfronteerd met …Menachem Begin.
Een brede lach, een handdruk en verontschuldigingen.  ”Het spijt me werkelijk dat ik u niet naar Masada wist te krijgen,” glimlachte de politicus, “ ik heb echt mijn uiterste best gedaan…maar mijn handen waren gebonden!” 
Die laatste zin staat nog steeds in mijn geheugen gegrift  in letters van ijs. Waar had die man het  in Godsnaam over? Voordat ik in de gelegenheid kwam hem dat te vragen marcheerde hij al naar een vliegtuig wat hem op een speciale vlucht naar Jeruzalem  zou brengen zodat hij één of andere belangrijke parlementaire crisis  bij kon wonen.
“Misschien als u nog eens terugkomt, meneer Joyce---wat ik zeker van plan ben---zullen de dingen wel anders zijn!”
Alhoewel ik iets terugmompelde in de vorm van “Dat is je maar geraden ook”, zat ik onderwijl nog steeds na te denken over die sensationele opmerking die hij in de gauwigheid had gemaakt. De man sprak in raadselen, en  zijn lach en zijn handdruk hadden aangegeven dat hij  niet op zijn gemak was geweest. Terwijl de luidsprekers van het vliegveld zijn naam riepen was hij vertrokken……zijn zangerige ‘Shalooooom’  dreef achter hem als de geur van een goede sigaar.

Vrij veel later hierna, toen ik de  bevestiging nodig had van zijn aandeel in deze bizarre zaak, schreef ik naar Menachem Begin en vroeg ik hem of hij kon bevestigen wat ik zojuist hierboven heb verteld wat hij mij had gezegd.  Ik zou echter nooit antwoord hierop krijgen.

Alles wat er nu resteert aan bewijs dat wij elkaar ooit hebben ontmoet is een uitgave van zijn boek The Revolt, die hij zo vriendelijk was te signeren voor mij met een persoonlijke noot erbij.  Dat kan ik nu enkel maar koesteren en hopen dat hij zich DAT wel  weet te herinneren.

Na dit spannende moment gingen Mordechai en ik naar de bar en enkele drankjes later namen we afscheid van elkaar. Opnieuw alleen wandelde ik terug naar de vertrekhal terwijl ik zijn achterlichten zag knipperen voor de bocht die hij moest maken, en weg was hij.  Juist  bij de ingang trok een grote glazen vitrine mijn aandacht. Goud, zilver en bronzen medailles herinnerden hier aan de opgraving te Masada en het Joodse heldendom wat hierdoor werd aangeduid sprak duidelijk de woorden:”Masada zal nooit opnieuw vallen.”. Nou, als ze mij daarmee bedoelden dan hadden ze nog gelijk ook.
Waarom dachten ze dat ik naar Israël was gekomen, om het soms te stelen? Ik liep dus terug de vertrekhal in. koos een lege bank en zette  mijn handbagage bij mijn voeten  neer, volledig bekaf.
Hoe lang ik daar precies had gezeten voordat ik me bewust werd van een man die nerveus heen en weer liep, weet ik echt niet meer. Een vluchtige blik zei me dat het een totale vreemde betrof maar toch leek hij me nu en dan aan te kijken alsof  ik hem ergens van zou moeten kennen. Plotseling, alsof ie er zojuist toe had besloten, bewoog hij zich richting  bank en ging zitten, hij plofte zijn handbagage neer op de zitplaats achter hem. Exact dezelfde koffer als die van mij.

Pas op  dat moment herkende ik Professor Grosset. De grote bruine baard en het rommelige haar waren foetsie, de bril met de dikke jampotglazen ook. De enigszins excentrieke tweedkleren die hij normaal had gedragen waren nu vervangen door een keurig passend grijs flanellen pak. Hij zag eruit zoals iedere andere teveel verdienende ambtenaar eruit zou zien tijdens zijn  bezigheden op de internationale markt.  De verandering was onthutsend…. vooral omdat hij nog slechts enkele uren eerder  er uit had gezien als de oude.mij welbekende Grosset toen  ik hem zijn hotelrekening had zien betalen.
En dat herinnerde mij eraan dat ik hem nog eens uit wou horen over wie ie nu eigenlijk in werkelijkheid was.

“Mijn God,” begon ik, “Wat heeft u met uzelf uitgespookt? En waarom?”

“Ik hoopte dat u me niet zou herkennen,”zei hij met een gemaakt lachje,” Eigenlijk dacht ik, doordat het zo lang leek te duren,  dat het me wel zou lukken onherkenbaar te blijven.”

“Maar wat is bedoeling hiervan? En wat doet u hier?  Gaat u soms ergens naartoe?”

De vragen kwamen  achter elkaar mijn mond uit.  Hij haalde uit een binnenzak een B.O.A.C. instapkaart en vouwde die open met een haast beledigende nonchalance.
“Vlucht 710,”  las hij voor. “Van Tel Aviv naar Delhi….vertrek om 21:30 uur maandag 14 december in het jaar des Heeres.”

“Dat is mijn vlucht!”, schreeuwde ik.

Grosset gaapte. “Is het soms een privé vliegtuig?”

Ik haalde mijn schouders op en mompelde iets van dat ik er geen idee van had gehad dat hij van plan was geweest Israël zo snel te verlaten. “Daarnaast,” besloot ik, waarom naar Delhi? Ik dacht dan eerder dat u wel naar de die goeie oude U.S.A.   terug zou keren naar uw leerstoel daar!”

“Vanuit Delhi,” sputterde hij, en hij keek net zo triest als dat het klonk, “kan men overal naar toe.”

Daat vond ik een rare opmerking. Voor mijn part kon ie naar de duvel toe wat dat aangaand. Ik kwam terug op zijn valse identiteit. Maar dat bracht hem in het geheel niet uit balans.
“Een valse naam? Laten we nu eens even praktisch blijven Joyce. In mijn positie, en met de dingen waar ik mij zoal mee bezig houdt, had u in mijn positie evengoed een valse naam gebruikt.”

“Maar wat is dan uw echte naam?”, hield ik aan, “Is dat nu Grosset of is dat juist de alias?”

“Als ik u nu eens voorstel  dat we dat laten rusten totdat we veilig in het vliegtuig zijn.”

Het was iets in de manier waarop hij het woord ‘veilig’  zei dat me hem nog eens nauwgezet aan deed kijken.
“Wat bedoelt u met ‘veilig’?”

Hij legde een arm op de gevulde tas naast hem.” Laat ik  het zo zeggen, er is een tamelijk grote kans dat ik het niet zal redden!”

En eindelijk viel het kwartje. Doordat ik zo bezig was geweest met mijn eigen problemen, had ik geen moment meer stil gestaan bij de kruik van Grosset, en de inhoud daarvan, sinds ons gesprek de afgelopen woensdag maar ineens begreep ik het!
Enkele jaren geleden had ik de paperback van de overleden Edmund Wilson had gelezen, The scrolls from the Dead Sea, maar ik was dat helemaal vergeten tot dit moment. Eigenlijk was mijn interesse in oude schriftrollen dermate klein dat ik een hele namiddag had gespendeerd in het King David hotel in Jeruzalem met het lezen van een boek van Menachem Begin terwijl ik ze toen in het museum van de Dode Zeerollen uitgebreid had kunnen bewonderen  want dat museum was maar enkele meters verderop.

Dus had Grosset een kruik gevonden die achteraf niet leeg bleek te zijn----en er zal vast geen pindakaas in hebben gezeten----en was hij bezig die het land uit te smokkelen, de  gladjakker.

“Als u daar in die tas hebt zitten wat ik denk dat het is,” zei ik,”dan kan ik u  precies vertellen hoeveel kans dat u maakt om er ongezien mee weg te komen. Nul komma nul niks. Uw kans van slagen is nihil!”

“Ik ben er mij bewust van hoe weinig kans dat ik heb,” gaf hij toe, “ Maar u maakt meer kans! Daarom heb ik uw hulp nodig!”

Ik zat daar met mijn mond open van verbazing dat hij het lef daartoe had, hij zei zomaar het meest ondenkbare.

“Ziet het zo, ik verlang niet van u iets illegaals te doen. Denkt u dat alstublieft niet.”

“Welnee,” snoof ik, “slechts vijfentwintig jaar illegaal, dat is alles.  U bent niet goed bij uw hoofd, Professor. Dit is diefstal op grote schaal.” Daarna, waarmee ik doelde op de schriftrol of wat het dan ook mocht zijn wat er in die kruik zat, voegde ik er nog even aan toe:: ” Wat is het eigenlijk waard?”

“Oh, zo’n 5000 Amerikaanse dollars .”

“Grote God,” ontplofte ik. “U riskeert naar de bajes te moeten, voor een armzalige rol die maar zo weinig waard is?”

“Niet die rol, sukkel, ik geef u $5000  als u me die dienst wil bewijzen!.”

“Maar dat bedoelde ik niet,” reageerde ik,”en dat weet u verdomde goed! Wat is dat ‘ding’ waard op de markt?”

“Voor dit specifieke ding,” zei de namaak Professor Grosset, “bestaat er geen markt.  Daar zijn geen markten voor behalve zeer twijfelachtige…en zelfs daar kan ik niet zeker van zijn  tot het moment dat ik me in die kringen begeef om dat uit te vissen. Dus zoals het er nu voorstaat neem ik een enorm financieel risico om u er zoveel voor aan te bieden!”

Ik vertelde hem dat hij zijn geld op een zekere plaats kon steken  en dat ik niet geïnteresseerd was….dus probeerde hij nu iets anders.

“Luister Joyce,”fleemde hij, “Vind je niet dat de Israëli’s je iets verschuldigd zijn? Ze hadden je toch makkelijk naar Masada kunnen laten gaan om materiaal te verzamelen voor het boek wat je wil schrijven, dat was slechts een kleine beleefdheid geweest en…”

“En wie,” viel ik hem bitter in de rede,”is er voor verantwoordelijk dat zij mij niet toe zouden laten?”

Grosset ging echter zonder mededogen door, “En hier zit u nu….u hebt er de halve wereld voor afgereisd om aan uw verhaal te komen----of zult dat hebben gedaan tegen de tijd dat u thuis bent morgen-----en wat heeft u teruggekregen voor al dat geld wat het u heeft gekost? Wat kleurenplaatjes? Waarom teruggaan zonder er ook maar iets voor terug te hebben gekregen terwijl dat eigenlijk  niet nodig is?”

Op die manier gebracht leek dat natuurlijk een redelijk argument….tot ik aan de Israëlische gevangenis moest denken. Wat ik eigenlijk op dat moment had moeten doen was opstaan en weglopen…maar dat deed ik niet….en zo ging die kans weer voorbij.

“Als men mij zo onbeschoft had behandeld op de wijze waarop men het u deed,” drong hij aan, “Dan had ik de kans op ze met gelijke munt terug te betalen met beide handen aangegrepen…En dat kunt u nu doen door mij die kleine dienst te bewijzen.”

“Welke kleine dienst?”

Zijn ogen bleven op de mijne gericht toen hij zei:” Het enige wat u hoeft te doen is mijn handtas op te pakken in plaats van die van u als we aan boord kunnen gaan van het vliegtuig, u loopt langs die twee ‘sukkels’  die bij de deur op weg naar het vliegtuig staan  ….en u gaat aan boord. Ik draag dan uw tas en we ruilen ze weer  om als we in het vliegtuig zijn. Het gebeurt zo vaak dat bagage per ongeluk wordt verwisseld. Wel, wat vindt u daarvan?”

Het klonk heel simpel allemaal. Nonchalant----of zo nonchalant als maar mogelijk was----stond ik op en rekte me uit. Over de hoofden  van de menigte heen kon ik de twee mannen met elkaar zien praten bij de toegangsdeur die naar het vliegtuig voerden. Of deden ze maar alsof…terwijl hun ogen zich op de menigte richtten?
Voor mij was het duidelijk. Mannen van hun beroep zijn waar dan ook ter wereld overal hetzelfde, ongeacht hun nationaliteit. Als de slechte acteurs die het doorgaans zijn doen ze zich heel onschuldig voor  en verraden ze zo zichzelf. De hal van een vliegveld is geen plaats  voor die vorm van nonchalance.  Want hier gebeurt het allemaal, net gearriveerd, of vertrekkend,  spelen zich hier allerlei emotionele momenten af en zindert de lucht als boven een gras vol dauw  op een morgen net na zonsopgang.
En daar zouden dan twee ‘sukkels’ vieze verhaaltjes aan elkaar aan het vertellen zijn?
Daarnaast, als er nog iets anders nodig zou zijn om Grossets identificatie van die twee te bevestigen, ze droegen allebei zwarte regenjassen met die gouden opsmuk…en één van hen had ik eerder zien praten met die mooie tweelingzus in het Dan Hotel toen ik uitcheckte.

“Het zou mij nooit lukken,” zei ik Grosset en ik ging zitten. “Eén van die gasten kent me, hij heeft me reeds in de Dan gezien!”

“Mij kennen ze allebei,” antwoordde hij droogjes, “ maar enkel maar zoals ik er toen uitzag, niet zoals ik er nu uitzie. Dat is de reden dat ik me zelf zo heb vermomd nadat ik mijn rekening had betaald, want ik verwachtte hen.”

“Waarom bent u er zo zeker van dat ze naar u op zoek zijn?” 

“Ze kwamen naar het hotel juist op het moment dat ik vertrok…ik wachtte op de tweede verdieping op de lift. Toen die omhoog kwam stapten zij uit. Zonder op mij te letten liepen ze rechtstreeks naar de deur van mijn hotelkamer…ik hoorde hen kloppen op het moment dat ik op de liftknop drukte….heel erg hard, dat kan ik u wel vertellen!”

Ik vroeg hem toen waarom hij dacht dan niet nog een keer zonder herkend te worden langs hen heen te kunnen gaan?

“Misschien zou me dat lukken,”gaf hij toe, “maar  het punt is dat ik veels te bang ben en het zodoende zou kunnen verraden.”

Ik was nog steeds niet overtuigd en dat wist hij, dus haal de hij nu alles uit de kast.

“Luister nu eens goed ouwe jongen, vergeet nu even dat ik er zo uit zie. Het is niet slechts voor mijn eigen belang dat ik je dit nu vraag, het is die rol die uitermate belangrijk is. Ik moet die rol uit Israël  zien te krijgen vannacht, dat is van het allergrootste belang!”

“U heeft dat stomme ding  anders al wel  een aantal weken… en waarom is het nu ineens zo belangrijk geworden?”

“Omdat het zo’n soort schriftrol is,” antwoordde hij eenvoudig

Gek genoeg waren dat de eerste woorden die geloofwaardig op me overkwamen, dus liet ik hem verder praten.

“Ik vond afgelopen vrijdag pas uit dat ie echt authentiek was. Tot die tijd had ik enkel maar kunnen vertrouwen op mijn  eigen kennis van de materie dat het niet slechts  nep was. Het moment waarop ik uitvond dat dit niet het geval was, was ik binnen vijf minuten bij B.O.A.C.  om deze vlucht te boeken. Het was de eerste vlucht waar ik op terecht kon.  Nu ik weet wat dit in werkelijkheid is, kan ik niet riskeren het nog een uur langer in Israël te laten zijn.”

“Waarom?”

“Omdat die verrekte Israëli’s  het in de papierversnipperaar zouden stoppen als ze het in handen zouden krijgen, daarom!!”

Hij begon me nu uitgebreid uit te leggen hoe hij, net vanuit Masada terug in Tel Aviv met zijn  buit, hij de schriftrol uit de kruik had gehaald. Hij had het te droog en broos bevonden om ermee om te gaan. Twintig eeuwen van gortdroge woestijnhitte had alle natuurlijke vocht eruit weten te halen en voordat het opnieuw soepel genoeg zou zijn om het uit te rollen moest hij er eerst voor zorgen dat er wat van dat verloren vocht in terug zou komen.  Daarvoor had hij in de badkamer een soort van stoomapparaatje in elkaar gezet. Slechts daarna zou hij in staat zijn de ouderdom ervan te bepalen, waarvan hij al wel vermoedde  dat het ergens in de 1ste eeuw van de jaartelling moest zijn geweest. Later zou hij dan misschien in staat zijn de datum op de rol zelf te lezen, al was zelfs dat niet voldoende.
Hij vertelde me dat hij heel voorzichtig een klein stukje waar niet op was geschreven van het perkament af had gesneden en dat hij dat naar een discrete vriend had gestuurd die op het ‘Hebrew Technion’ werkte, het Israëlische instituut voor technologie te Haïfa, met de vraag of deze kon regelen er een C-14 test op uit te voeren.
Nu ben ik niet in de positie om te weten of de Technion de middelen ertoe heeft, of in staat is, zo’n test uit te voeren, dus herhaal ik slechts wat Grosset mij vertelde. In ieder geval,  die collega had het stukje voor zo’n test zelfs even naar een ander land  kunnen hebben gestuurd.
Hoe dan ook, Grosset vertelde me dit verhaal zeer ernstig. Het klonk plausibel op de één of andere manier!

“Luister eens,” zei ik, “Wat garandeert mij dat u dit niet allemaal uit uw duim zit te zuigen? Het enige waar ik zeker van kan zijn tot nu toe is dat die tas van u, waarvan u wilt dat ik die langs die twee ‘sukkels’  smokkel, net zo goed propvol Herodes de Grote’s gouden opsmuk kan zitten, of vol hasjiesj of geslepen diamanten, in plaats van die verrekte schriftrol waar u zo vol van bent. Dus, voordat we verder gaan over de vraag of ik wel of niet bereid zou zijn stel ik voor dat u me dat ding eerst laat zien. Enkel maar om op zeker te kunnen gaan dat het er werkelijk is!”

Hij zat daar even kort over na te denken en toen, terwijl hij zijn tas greep, stond hij op en liep naar de herentoilet. En ik volgde hem.
Gelukkig bleek er niemand daar te zijn op het moment dat wij daar binnenkwamen en we wrongen ons dus beiden in een toiletruimte en sloten de deur. Na een eindeloos gerommel met een niet meewerkende ritssluiting van zijn tas kreeg hij hem uiteindelijk open, terwijl ik het vasthield, en greep hij erin waarna hij er een voorwerp uithaalde dat in een gestolen handdoek van het Dan Hotel was gewikkeld. Het voelde enigszins vochtig aan en ik wilde weten waarom.

“Dit was het enige wat ik kon bedenken om het vochtgehalte op peil te houden tot ik in Delhi ben,” verklaarde Grosset. “Haalt u nu de handdoek er maar af terwijl ik de rol vasthoud…..voorzichtig!”

Zo voorzichtig als ik maar kon, verwijderde ik de handdoek en zag ik uiteindelijk het voorwerp waar het om ging.
Het bestond uit een rol van aanzienlijke lengte, opgebouwd uit diverse vellen van vies bruin perkament die aan de randen aan elkaar waren genaaid om er een rol van te kunnen maken die----voorzover ik dat in kan schatten-----zo’n vier meter lang was. Elke ‘pagina’ moet zo ongeveer het formaat hebben gehad van 25  bij 12,5  centimeter. Het was ongelijk opgerold, was hol aan de binnenkant en de hoeken waren omgekruld. Het zichtbare gedeelte---de buitenzijde van de rol--- was veel donkerder dan de rest en was verweerd en gehavend door een soort van schimmel. Ik kan  niet zeggen dat ik er erg van onder de indruk was, en dat zei ik dan ook.
                                                                                                 

“Ik zou het toch maar zijn. Kijk nu eens verdomde goed, Joyce, want je zult nooit meer een andere kans daartoe krijgen. Slechts drie mensen hebben dit ooit kunnen aanschouwen, en jij en ik zijn er daar dus twee van. De derde man---de man die het heeft geschreven--- stierf 1891 jaren geleden. Dat weet je toch wel te imponeren hè?”

Ik staarde ernaar. Het imponeerde me helemaal niet.

“Steek je handen eens uit, lelijke Filistijn, ik vereer je nu met een ervaring die je nooit meer zal vergeten.” Hij legde de rol in mijn uitgestoken handen. “Als je ‘m laat vallen zal ik je met plezier de nek omdraaien, schooier!” Met zeer voorzichtige vingers tilde hij de flap van het opgerolde perkament op en onthulde zo  keurige rijtjes van zwarte letters die mij zo leesbaar leken als op de dag dat ze moesten zijn geschreven..

“Is dat Hebreeuws?”

“Aramees,”  zei hij “Voor een leek ongeveer dezelfde taal. Aramees was…”   Hij brak de zin af op het moment dat er iemand de toiletruimte binnenkwam.  Wij stonden daar, geluidloos, tot de indringer zijn boodschap had gedaan en verdwenen was. Meteen toen het weer veilig was om te spreken zei Grosset:” U zal u dat wel niet realiseren natuurlijk, maar wat u nu in uw handen houdt is waarschijnlijk het meest ontstellende document dat ooit heeft bestaan!”

“En de Dode Zee rollen dan?”

Hij lachte zachtjes, “Vergeleken bij dit is het allerbeste van de Dode Zee rollen slechts onbelangrijk gekrabbel. Dit is een persoonlijk document…een brief….aan niemand in het bijzonder geadresseerd…en het draagt een naam, of handtekening zou u kunnen zeggen….van een man waarvan sommigen beweren dat hij nooit zou hebben bestaan. Het werd geschreven te Masada en beschrijft in feite de val van het fort. Het werd de nacht waarvoor dit zou gebeuren geschreven en wordt door de schrijver beschreven als ‘de nacht voor de Sabbath’…”.  Dus als men onze onbetrouwbare vriend Josephes mag geloven kunnen we deze rol met zekerheid dateren op de nacht van 15 april in het jaar 73. Wat dacht u daarvan? Zou er iemand zijn die uw laatste woorden een paar duizend jaar later nog zou lezen?  Ik waag het te betwijfelen!”

“Ach, dat weet ik eigenlijk niet! Wie schreef dat ding dan?”

Grosset hield de handdoek nu vlak. “Leg het zorgvuldig hier neer,” commandeerde hij. Ik keek toe hoe hij het uiterst teder weer inwikkelde en, zich bukkende, stopte hij het weer terug in de tas. “Deze keer was ik in de gelegenheid om te zien wat er nog meer in zat en Grosset wist dat.

“Die potscherven,”  verklaarde hij, “zijn de resten van de kruik. Ik had de pech om hem te laten vallen in de badkamer. Die andere dingen …..”

“…zijn klimijzers,” maakte ik zijn zin af. “ik vroeg me al af hoe u op de top van Masada  wist te komen zonder dat anderen u konden zien. U gebruikte geen van de paden, maar u ging rechtstreeks tegen de bergwand op, als een verrekte kat, met die alpinistenklimijzers aan uw voeten,  sluwe vos!”

Hij knikte en grijnsde. “Zoiets,” zei hij terwijl hij zijn tas dicht ritste en me gebaarde de deur te openen. Buiten begon ik de stof van de antieke oudheid van mijn handen af te wrijven…deed ik dat uit angst voor de één of andere Toet anch Amon-achtige vloek? Hij betrapte me terwijl ik naar hem door de spiegel keek, of betrapte ik hem?”

“Nou, wat gaat het worden ouwe jongen? Doe je het voor me?”

Waar schuilt het gevaar in, wacht ik. Uiteindelijk heeft hij het gevonden en er zijn leven voor geriskeerd….en  God weet wat ie nog moest riskeren om het te behouden.
“Ja,” zei ik driest, “Ik zal het doen maar niet voor het geld. Ik ben niet te huur. Vertel me wie het heeft geschreven en ik draag die verdomde tas van u aan boord van dat vliegtuig, enkel voor het belang van dat ding.”

Toen hij merkte dat ie zijn zin had gekregen leek de archeoloog wel een herboren mens. Zijn somberheid verdween. “Hierna, Joyce ouwe jongen….ben ik je vriend voor het leven. Vraag me wat je maar wil en je krijgt het, wat dan ook…”

“Wie schreef het?”

Toen hij bleef aarzelen zette ik meer druk achter mijn vraag.

“Kom op, Grosset. Wil je nu dat ik het doe of niet?”

“Wie het schreef?” Hij stond daar een moment met zijn ogen te knipperen voordat hij weer wat zou gaan zeggen. Uiteindelijk zei hij:” U zal dit niet willen geloven natuurlijk, niemand zal dat willen geloven.  Ze zullen allemaal zeggen dat het onmogelijk is en een vervalsing maar….hier, lees dit eens.”  Hij haalde uit zijn portefeuille en ontvouwde een beroerd geschreven notitie in het Engels, gedateerd vanuit Haïfa bijna een week geleden. Het stelde boud dat de C-14 test die  was verricht op het stukje perkament wat Grosset had opgestuurd  een ouderdom had opgeleverd die men kon stellen tussen 30 voor Christus en 170  na Christus. Rekening ermee houdend dat men er zo’n 100 jaar naast zou kunnen zitten was de meest waarschijnlijke datum waarop het dier was gedood waarvan de huid men als perkament had gediend, ergens rond het jaar 70 AD. Daarover nadenkend vouwde ik intussen het briefje op en gaf het terug aan Grosset.

“Dat komt dicht genoeg bij de dag waarop Masada zou vallen, denk je ook niet, ouwe jongen? En wat betreft de auteur….wel, hij was iemand die zichzelf al vele jaren uit het openbare leven had teruggetrokken, een man wiens zoon door de Romeinen zou worden opgepakt en die gekruisigd zou worden vlak voor zijn ogen. Met de dood van zijn zoon, en zijn eigen dood nog slechts een uur verwijderd, kondigt de schrijver van deze rol aan dat het is afgelopen met de Hogepriester-Koningen van Israël, waarvan hij beweert de laatste in leven zijnde directe  nazaat te zijn. Dit, Joyce, waren de Hasmoneese koningen of, zoals je ze waarschijnlijk beter zal kennen, de Maccabeeën. Dus, ouwe jongen, ga er maar aanstaan, de auteur was in feite de Koning van Israël!”

Ondanks mijn, op dat moment, gebrek aan kennis over de geschiedenis van Judea, rilde ik en mijn hoofdhuid prikkelde van opwinding, maar ik durfde niet te onderbreken, zelfs als ik iets te zeggen zou hebben gehad op dat moment.

“Maar deze man was meer dan zomaar een Koning”-en nu kreeg de stem van Grosset een haast poëtische ondertoon---“Hij was een oude man, of zoals hij het zelf zou zeggen, ‘een zoon van bijna tachtig jaar’…en aldus was hij al bijna twee keer zo lang in leven als zijn vader, Jacob. Hij zegt dat zijn eigen naam is… Jezus van Gennesareth!”

Het laatste woord niet goed horende,  explodeerde ik.

“Maar mijn God, Grosset, je bent gek!  Dat is onmogelijk!”

Hij stopte me door zijn hand op te houden. “Wat zo gek hieraan is, mijn vriend, is dat al zo’n tweeduizend jaar de wereld deze zelfde man kent als….Jezus van Nazareth!”

Het enige waar ik op dat moment slechts nog toe in staat bleek  was naar de man staren en iets brabbelen over dat de vader van Jezus Jozef had geheten.

“Diezelfde evangeliën claimen anders ook dat God zijn vader was, dus naar het schijnt was er sprake van enige verwarring!”

De eerste schok was voorbij, ik kreeg mezelf weer wat onder controle. “Maar in Godsnaam….als Jezus in het jaar 30  gekruisigd werd, of ongeveer om die tijd, hoe kan hij dan 40 jaar later nog in leven zijn geweest? Hoe dan, Grosset?”

“Wel, ouwe jongen, er was toch zoiets als de Wederopstanding, of niet soms?”  Hij bukte zich om zijn tas op te rapen toen twee mannen naar binnen kwamen met een grote haast. Hij hield de deur voor ons open zodat we terug de lobby in konden gaan. “Dat is iets om over na te denken, vindt u ook niet?”

Ik had juist een ander bezwaar gevonden toen de luidsprekers begonnen te schellen in snel Hebreeuws. Terwijl het in de hal nog na  aan het echoën was van het Joodse  gekreun schakelde de sprekers over op het Engels. Grossets gezicht zag lijkwit. Hij sprak natuurlijk Hebreeuws.

“Attentie alstublieft! Passagiers van de B.O.A.C. vlucht 710 van Londen naar Melbourne via Zürich, tel Aviv, Teheran, Delhi, Rangoon, Singapore, Darwin en Sydney worden meegedeeld dat deze vlucht te Zúrich een vertraging heeft opgelopen en acht uur later in Tel Aviv aan zal komen. De nieuwe tijd van aankomst zal 05:00 uur morgenochtend zijn. Dank u!”

Nu zonden de niet-Joden  hun gekreun en smeekbedes naar de Almachtige God.  Ik draaide me om naar Grosset om te protesteren dat dit wel een verrekt slechte manier was om een luchtvaartmaatschappij te runnen, en ik zag dat hij nu een rood gezicht had en woedend was. En, denk ik, ook doodsbenauwd.

“Dit betekent het einde van alles,” raasde hij. “Die rotzakken hebben me te pakken… ziet u  u wat ze hebben gedaan? Ze hebben aan wat touwtjes getrokken in Londen…zodat dat vliegtuig opzettelijk zou worden vertraagd in Zürich en zij meer de tijd zouden krijgen om me te vinden…!”

Ik adviseerde hem te stoppen met zich langer zo dom aan te stellen en te kalmeren, het hoefde helemaal niets van dien aard te betekenen. Ik vertelde hem dat er een behoorlijke sneeuwval was geweest in Zürich toen ik twee weken geleden daarlangs was gekomen.   Eventjes leek hij te kalmeren, maar toen de luidsprekers opnieuw begonnen te schallen, dat de passagiers die vertraging opliepen  een kamer toegewezen kregen in een hotel dichtbij op kosten van de luchtvaartmaatschappij, was hij op de grens van een paniekaanval. Hij draaide helemaal door toen hij hoorde:” De passagiers die accommodatie wensen worden verzocht in een rij bij de balie te gaan staan en hun tickets te laten zien!”

BAF !!

“Het is een verdomde truc, tierde hij. “Allemaal in de rij die een hotel willen en gelieve zich te identificeren!  Oh nee, ik niet! U mag doen waar u zin in hebt maar ik, ik smeer hem!”

En, de daad bij het woord voegend, daar ging ie!  Met die fantastische rol in zijn tas, draaide hij zich om en rende hij de straat op. Achter hem aan rennend zo snel als ik kon, was ik nog net op tijd om een taxi weg te zien rijden. Hij zwaaide me na….en was weg.

En nooit, voor zover men mij zou vragen er een eed op te doen, zou ik Professor Max Grosset ooit nog zien!

Na een nacht slaap  die bestond uit dutjes, draaien en woelen en broeien over het raadsel van Grosset, de schriftrol en de vreemde gebeurtenissen daarom heen waarin ik betrokken was geraakt en die me in de greep hadden gekregen de laatste twee weken, werd ik wreed wakker gemaakt door het door merg en been klinkende  gerinkel van de telefoon. Het vliegtuig had wat tijd weten in te halen en kon nu om 04:00 uur vertrekken. Wakker worden!!

Het was een door en door zielige troepje slaperige ogen die in de kleine bus klommen om ze terug te brengen naar het vliegveld wat ongewoon rustig was en praktisch verlaten vergeleken bij de drukte van eerder afgelopen nacht.
Er waren geen moeilijkheden of verdere drukte. Een snel kopje koffie en we lieten onze instapkaarten zien---die ons de vorige nacht waren verstrekt--- en klommen vermoeid de trap op die ons in  de ‘Comet’  bracht..

Zo ver als ik me kan herinneren zouden er totaal geen formaliteiten meer plaatsvinden Men vergeet nogal snel of paspoorten werden gestempeld met het woord ‘Departed’--- een onprettig woord voor luchtreizigers---op de ochtend van ons vertrek of de nacht ervoor, in ieder geval draagt  de mijne de datum van 15 december. Hoe dan ook, er was geen douanecontrole. De mannen in de zwarte nylon regenjassen waren foetsie---of nog niet wakker---en, onder deze omstandigheden, kon Grosset wel zo’n honderd schriftrollen het land uit smokkelen. Wat een buitenkansje was hij misgelopen. Of toch niet?
De deuren klapten dicht, de straalmotoren begonnen luid te bulderen wat ze  vol zouden houden tot het ver  verwijderde Teheran……………….en weg waren we.
Shalom, Israël!”
Terwijl de lichtjes van Lod blonken vol antieke geheimen onder onze omhooggetilde vleugels, viel ik in slaap, nu tenminste begrijpend dat ik een vreemdeling was geweest in een vreemd land.

Teheran kwam en verliet ons weer in de ochtend, enkel slechte een herinnering achterlatend  van vieze gele sneeuw, een toiletjuffrouw in de herentoilet, en honderden olijfgroene Sovjet Tanks die netjes geparkeerd stonden aan het einde van de start en landingsbaan.
Later, in een gouden namiddag,  joegen we een schaduw over het smaragdgroene India, waarin zich, als een kudde grazende olifanten, dozijnen antieke tempels bevonden, en gleden uiteindelijk  over de zwarte smeervlek die Palam Airport moest voorstellen. We waren in Delhi aangekomen!
Toen pas moest ik er weer aan denken dat Professor Grosset hier naartoe had willen vluchten met zijn rol, want dit was de plaats waarvandaan  ‘men overal naartoe kan gaan.’.  Die opmerking zou spoedig een vreemde extra betekenis gaan krijgen.
Emotioneel leeg en lichamelijk uitgeput door alle gebeurtenissen en de lange vlucht luisterde ik volkomen onverschillig naar aanwijzingen dat enkel passagiers die hun eindbestemming hadden bereikt het vliegtuig mochten verlaten. Veertig minuten bleven de overgeblevenen in hun stoel terwijl het vliegtuig bijtankte en werd schoongemaakt, terwijl douanebeambten delen van de beplating verwijderden, waarschijnlijk op een zoektocht naar gesmokkeld goud. .

Het meest merkwaardige van alles was echter dat ik hier te Delhi mogelijk een laatste blik op Professor Grosset mocht werpen met zijn zwarte tas. Natuurlijk was ik ervan uit gegaan dat, daar ik hem niet meer had gezien die volgende morgen op het vliegveld, hij of was gearresteerd of had besloten dat het toch te riskant was om per vliegtuig te gaan, dat hij op een andere manier zou proberen om Israël uit te komen. Hoe dan ook, ik kon er niet zeker van zijn, ik had hem zeker niet meer te Lod gezien of aan boord van het vliegtuig, maar hij kan zich heel erg goed half hebben verstopt in het eersteklasgedeelte, buiten het bereik van de minder welvarenden.
Puur bij toeval zouden Australische vrienden van me in Delhi uitstappen,  een reclamemagnaat die Leo Glick heet, en zijn vrouw en gezelschap, op weg om de Taj Mahal bij maanlicht te kunnen aanschouwen. Er mijn best voor doend om ze door het raampje na te kunnen wuiven, zag ik een bekende grijs geklede figuur beneden het vliegtuig voortschrijden terwijl hij een zwarte tas droeg. De man was slechts enkele seconden in mijn blikveld---misschien  vijf----maar dat was lang genoeg om er voor 90 % zeker van te zijn dat het Professor Grosset was die ik had gezien.
Als hij het was, dan is het onmogelijk om te verklaren hoe hij aan boord had weten te komen met uitzondering van wat ik daareven al als suggestie gaf, al is er natuurlijk nog wel een andere mogelijkheid. Vastbesloten als hij was om die rol Israël uit te krijgen---met of zonder mijn hulp---kan hij rondgedwaald hebben in de buurt van het vliegveld totdat het vliegtuig aankwam en, omdat hij zijn ticket en zijn instapkaart de vorige nacht al had laten checken-zoals wij allen al hadden gedaan----hoefde hij enkel maar eenvoudigweg aan te sluiten aan het einde van de rij die naar de trap toeging. En wie had hem tegen moeten houden? Het enige grote bezwaar tegen deze hypothese heb ik reeds genoemd, mijn paspoort is gestempeld de 15e december en men kan zich dan voorstellen dat Grosset zich toch ook moest presenteren om zijn paspoort afgestempeld te krijgen die morgen.
Misschien had hij besloten de gok er toch maar op te wagen op het vliegveld en had hij zich niet anders gedragen als de rest van ons. Dat er geen zichtbare beveiligingsmensen waren die ochtend kon wel eens helemaal te wijten zijn aan de één of andere blunder  van een klerk….die vergeten was om de beveiliging op de hoogte te stellen van  de nieuwe en eerdere  vertrektijd. Het zou wel eens Grosset’s  geluksdag hebben kunnen zijn.
Grosset of niet---en de daaropvolgende gebeurtenissen lossen de onzekerheid wel op----nog een blik op Palam Airport liet me niet enkel slechts zien wat hij mogelijk in Delhi te zoeken had maar gaf ook nog eens  extra pikante betekenis aan zijn ene opmerking:”Vanuit Delhi kun je overal heen!”, want het lijkt toch wel, een redelijke veronderstelling dat Delhi niet zijn eindbestemming was.

Op de parkeerbaan bijna vlak naast onze ‘Comet’  stond nog een ander passagierstoestel die een embleem met vreemde Cyrillische letters droeg. Het was natuurlijk een Aeroflot ‘Illyushin’ van de Sovjet Unie. De deur in het midden stond open en onderaan de trap stond wachtend om de passagiers te kunnen begeleiden stond, wezenloos voor zich uit starend, een in het wit geklede, in zijn neus peuterende Steward. Je zou haast de indruk krijgen  dat het vliegtuig op het punt stond om passagiers te ontvangen, of dat het dit al had gedaan, en hij daar stond te wachten op de laatste. Zou het kunnen dat hij had gewacht tot onze vlucht  was aangekomen met aan boord Professor Grosset?

-----------------------------------------------------------------------------------

Zoals eerder al werd verteld werden er gebeurtenissen gemeld in de wereldpers gedurende 1967, en daarna, die het vermoeden zouden kunnen versterken dat die ‘vijftiende rol’ mogelijk  de Sovjet Unie wist te bereiken. En als dat zo is dan is het Grosset die haar daar naartoe heeft gebracht. Te Lod had hij tegen me gezegd:”Er is helemaal geen markt voor die rol behalve een zeer twijfelachtige….en van het bestaan daarvan kan ik  zelfs niet al te zeker zijn!” Had hij hiermee soms de Sovjet Unie bedoeld? Waarom zou het ‘Goddeloze’ Rusland er interesse in kunnen hebben een document te bemachtigen wat mogelijk zou zijn geschreven door de Jezus van het Christendom?
Als kon worden bewezen dat ie authentiek was  dan kon de rol een zeer waardevol wapen vormen en eentje waaruit men veel politiek voordeel zou kunnen weten te halen.
Natuurlijk is het wel zo dat slechts weinig van de hierboven staande speculaties en verdenkingen, hoeveel  waarheid ze eventueel ook mogelijk zouden kunnen bevatten, ooit zouden kunnen worden bewezen.
In ieder geval zijn deze gebeurtenissen veel te recent om ze door de bril van geschiedenis te bekijken die, zoals men ons doorgaans zegt, alles zal onthullen….of alles waar de tijd  rijp voor lijkt  om te worden onthuld.
De geschiedenis zou er mogelijk toe kunnen besluiten dat het omstreeks de late zestiger jaren van de twintigste eeuw  was dat de Christelijke Kerk---die er al een aardig tijdje was, en vastbesloten er nog een hele tijd te zijn---als een bamboetak zou buigen voor de storm en , toen die eenmaal voorbij was, overeind zou veren….sterker dan ooit, maar toch niet meer helemaal hetzelfde als voorheen.

En dan zou er mogelijk ook nog even worden vermeld dat die storm oorspronkelijk was veroorzaakt door een vreemd document wat men de ‘Vijftiende rol’   noemde.

 

 


 

 


 


Chaoskronieken: Home-Kronieken-Het Jezus testament

Bron v Da Vinci-code Kronieken: Juweel in de Lotus

Genealogie: 1/ 15e rol 2/ De evangeliën 3/ Nazareth 4/ Familieschandaal 5/ 1ste echtscheing 6/ Jezus' vader 7/ Het kruisteken 8/ Herodes 9/ Vergeten Koning 10/ Rivalen 11/ Jezus getrouwd 12/ Maria, sloerie? 13/ Zondags uitje 14/ Laatste maaltyd 15/ Het plan 16/ Judas 17/ Dood in tuin 18/Mysterieuze Jozef 19/ Uit het graf 20/ Skeletten 21/ Oplossing enigma Appendix