2 / Zijn de Evangeliën
waar?
Het is een griezelige
gedachte dat, als de auteur dezes maar zo’n 150 jaar geleden in Spanje had
gewoond, dit boek nooit had kunnen worden geschreven zonder dat zijn
leven, letterlijk, gevaar had gelopen.
Al stond men in die
delen van de ‘beschaafde’ wereld waar de Inquisitie niet veel meer in te
brengen had al wel enigszins sceptisch tegenover de juistheid der
evangeliën, toch moest men nog wel uiterst voorzichtig zijn in het
uiten van opmerkingen hierover. Want in Spanje runden deze
monsterlijke mannen van God nog steeds martelkamers totdat, in 1816,
het gebruik van marteling om ketters te laten bekennen door de paus werd
verboden. Achttien jaar later----toegevend aan wat schier
onvermijdelijk bleek----- ontbond Zijne Heiligheid de Inquisitie en, na
zo’n zeshonderd jaar, kon men in Europa eindelijk reine lucht inademen in
plaats van een lucht. die vervuild was door brandende
lichamen.
Niet langer vol ontzag voor de sinistere vettige zwarte
vlekken op wel duizenden marktpleinen waar ketters op de brandstapel
hadden gestaan ter meerdere glorie van de Heer Jezus Christus, begonnen
nadenkende lieden over geheel Europa zich af te vragen of de Waarheid
zoals die in de evangeliën werd verkondigd ook de letterlijke
historische waarheid betrof.
Was het allemaal werkelijk zo
gebeurd? Of slechts een deel ervan? Of helemaal niets
ervan?
Als een troep bloedhonden die een spoor moesten volgen wat
stamde uit een tijd dat de inwoners van Brittannië nog huiden droegen en
hun gezichten met wede blauw schilderden, probeerden de twijfelaars en
diegenen die werkelijk sceptisch waren bij gebrek aan een ‘vast punt’ hun
man op te sporen door middel van sporen in het zand. Zo kregen ze
één voor één de door Whiston in het Engels vertaalde versie
van ‘De Joodse oorlog’ van Flavius Josephes in handen---voor die
tijd slechts summier in het Grieks beschikbaar---en werden meegevoerd naar
het oude Judea en kregen uiteindelijk enig inzicht in een tijd van
grote sociale, politieke en religieuze gisting waardoor het land was
veranderd in een van razernij wriemelende mierenhoop.
Het was
duidelijk tegen deze achtergrond dat de historische Jezus gezien moest
worden, en toch verwijzen de evangeliën op geen enkele wijze naar deze
opwindende tijden en lijkt het wel of alle menselijke gebeurtenissen die
zich vlak voor zijn neus afspeelden buiten hem om gingen. Echter, als de
nieuwsgierigen en degene die meer sceptisch zijn deze
achtergrondinformatie eenmaal hebben en zo de geschiedenis kunnen zien
zoals ie werkelijk plaatsvond op dat moment, dan wordt hun aanvankelijke
gemompel en gefluister pas daadwerkelijk een schreeuw van
twijfel.
Het is sindsdien dat er bittere strijd is gevoerd tussen
aan de ene kant orthodoxe, gedogmatiseerde, theologen en aan de andere
kant sceptische wetenschappers en historici die het waagden de
historische juistheid der gebeurtenissen in de evangeliën aan te
vechten…..en of die boeken wel authentiek waren. Die twijfel wist zich op
wel zulks een alarmerende wijze vanuit de colleges en universiteiten onder
de mensen te verspreiden dat---als slechts één voorbeeld
daarvan---in 1870 de ‘Christian Evidence Society’ werd opgericht als
verweer tegen de opdat moment overheersende vormen van ongeloof in
Engeland onder de meer geschoolde classes.. Er al vanuit
gaand dat de evangeliën----voor een groot deel----enkel
slechts een bij elkaar geraapt zootje van Messiaanse hysterie, mythe en
legende betrof met daar bovenop een dun laagje geschiedenis en
biografische herinneringen gingen de sceptici zelfs nog verder
door te beweren dat gebeurtenissen die werkelijk hadden plaatsgevonden zo
zouden worden verminkt, om aan de theologische en dogmatische vereisten te
kunnen voldoen, zodat zij nu slechts voor slechts een klein deel nog
geschiedkundig zijn.
In hoeverre is dat van die
veranderingen waar?
Tijdelijk de twee ‘ware’
genealogieën van Jezus en de onmogelijke, onverzoenlijke, date van
de geboorte van Jezus naarst ons neerleggend ---en het eveneens uiterst
verdachte wat geleend werd uit heidense religies, Joodse sekten en Griekse
mythologie en filosofie---- moeten we ons zien te verplaatsen naar datgene
waarvan er de mogelijkheid bestaat om het te bewijzen.
Het zal
misschien een traumatische ervaring zijn voor de diepgelovigen om nu
eindelijk te leren wat de kerk al eeuwen heeft geweten, namelijk dat
het laatste hoofdstuk van het evangelie van
Marcus nep is. Bijna even shockerend voor Christenen is de
kennis dat wetenschappers het er unaniem over eens zijn dat deze nepversie
nooit deel heeft uitgemaakt van het originele Marcus evangelie en
dat het niet meer betreft dan frauduleuze toevoegingen---om wat voor reden
dan ook----door een onbekende schrijver op een evenmin bekende
datum.
Hoe serieus deze openbaring is ligt in het feit dat
het deze verzen zijn die het allereerste evangelische verslag vormen van
de Wederopstanding en van het optreden van de herrezen
Jezus.
( Het gehele hoofdstuk 21 in het Johannes-evangelie over
de wederopstanding is eveneens er later aan toegevoegd. De tekst is van
een ‘andere’ Johannes nl de ‘Presbyter’.die men verkoos te
vereenzelvigen met de geliefde discipel. Zie hiervoor 'Het Jezus complot'
blz 260-288 Kersten-Gruber ) De alarmerende
consequenties beperken zich echter niet enkel tot Marcus, waarvan men over
het algemeen aanneemt dat het ’t allereerste evangelie betreft wat zou
worden geschreven. Want zowel Lucas als Matheus zouden dit evangelie
plunderen om zelf aan materiaal te komen--- de laatste stal zelfs hele
woordelijke delen---wat dan ook de mogelijkheid naar voren brengt dat
zij het Wederopstandingsverhaal stalen of dat hun verhalen over die
Wederopstanding eveneens latere redactionele toevoegingen
betreft.
Aldus lijkt, wat dit aangaand, het gelijk van de sceptici
bewezen en moeten we de uitspraak, waar hun medestanders het allen over
eens zijn, als beslissend beschouwen.
In dit geval dan-----met de
mogelijke uitzondering van Paulus’ verhaal in 1 Corinthiërs
15----hebben we geen overtuigend bewijs dat de historische Wederopstanding
ooit zou hebben plaatsgevonden en kunnen we enkel maar in deze gebeurtenis
geloven door geloof alleen. Nu mag dit natuurlijk wel datgene
zijn waar het in religie altijd om draait, het feit is wel zo dat
het juist deze, misschien nep, gebeurtenis is die de
basis vormt van het Christelijke geloof waarin men er prat op gaat
dat dit een bewijsbare historische gebeurtenis zou hebben betroffen. Maar
dat niet alleen, het onvermogen van de kerk zich ervan te verzekeren dat
alle aanhangers volledig begrepen wat de gevolgtrekkingen hiervan waren,
heeft de geloofwaardigheid van dit instituut behoorlijk weten te
beschadigen, en zo gelijk ook diens uitspraak de Waarheid te
verkondigen. Een ander voorbeeld van zelfde aard waarin sprake lijkt te
zijn van een ‘nep’ toevoeging die men zo quasi terloops toe wist te passen
vindt men in Johannes 8:1-11 waarin sprake is van Jezus en een vrouw die
van overspel wordt verdacht.( Dat
dit een latere toevoeging zou zijn is de vertaler vooralsnog niets
van bekend. Moet uitgezocht worden ) Het is al minstens een
eeuw bekend dat deze verzen ook nep zijn en later zijn toegevoegd en toch
wordt deze parabel nog steeds regelmatig vanaf duizenden preekstoelen aan
het publiek als voorbeeld gepresenteerd voor Jezus’ wijsheid,
naastenliefde en genade. Het verhaal is afwezig in alle oudste
geschriften, net als in die van de Syrische, Koptische en Armeense
versies. Het was onbekend bij elke Christelijke schrijver
tot---veelbetekenend---Ambrosius (340-397 AD). Daar komt dan nog bij,
wat enkel maar een extra aanleiding voor de kerk moest zijn om van
schaamte te blozen, sommige codices hebben het niet in het
evangelie volgens Johannes…om het weer wel in het evangelie volgens
Lucas te hebben! Misschien dat u nu, net als de auteur, enkel maar
verwonderd kan zijn hoe zoiets kon gebeuren met werken die door God waren
geïnspireerd. Nog een ander voorbeeld----wat de auteur misschien wel
voor het allereerst onder de aandacht brengt nu---is het bekende verhaal
van de Herrezen Jezus en de ongelovige Thomas in Johannes 20:19-31 (
of 21? )
Als men dit, overduidelijk
gekunstelde, verhaal over bovennatuurlijke zaken als waar wenst aan te
nemen dan moet men eigenlijk het verhaal in datzelfde
evangelie over de kruisiging verwerpen. Waarvan Johannes wel beweert de
ooggetuige te zijn geweest, terwijl men aan zijn accurate verslag van
juist deze gebeurtenis meer geloof lijkt te kunnen hechten dan aan zijn
veronderstelde getuigenis van Jezus die dwars door dikke muren heen
suist.
( Zie eerdere opmerking hierover. De identiteit van
de auteur van het vierde evangelie moet ook nog aan de orde komen, want
nergens wordt de naam van de auteur genoemd. Enkel dat hij de geliefde
discipel was. Men kan terecht vermoeden dat de auteur van het evangelie
Lazarus was, de jongeling die Jezus liefhad, net als hoe de auteur van het
vierde evangelie zich noemt. Lazarus was zeker getuige van de meeste
gebeurtenissen rondom de kruisiging en als de zwager van Jezus is het ook
het meest waarschijnlijk dat Jezus hem de zorg van zijn moeder
toevertrouwt. De reden waarom men dit evangelie later aan de auteur van de
Openbaringen zou toevertrouwen en waarom men er een stuk van
Johannes de Presbyter aan toe zou voegen is duidelijk, enkel zo kon
men het enige duidelijke ooggetuigenverslag in stand houden zonder bekend
te maken dat Jezus getrouwd was en dat de opwekking van Lazarus een
ritueel uit een mysteriecultus betrof die niets met de Joodse religie van
doen had maar wel met die der oude Israëlieten Zie hiervoor ook de
encyclopedie van de Bijbel ) Dat dit baarlijke nonsens is
die niet overeenstemt met de feiten is aan te tonen met een beschrijving
van hoe gruwelijk een kruisiging in werkelijkheid was. De Romeinen
gebruikten twee verschillenden methodes die nooit werden gecombineerd en
welke uitvoering werd gekozen hing af van hoe de gekruisigde moest
sterven, of de staat er nog een zekere bonus aan toe wenste te voegen in
de manier waarop. De manieren waarop één en ander kon geschieden
kunnen het beste worden omschreven als ‘snel’ en
‘langzaam’. Natuurlijk was de dood wel in beide gevallen het
uiteindelijke uitgangspunt, de ‘langzame’ manier was
ontworpen om dit ook nog eens vergezeld te lagen gaan van een
verschrikkelijk lijden, vooral voor diegenen die schuldig waren
bevonden aan hoogverraad. Deze zielige stumpers hadden dan 6 dagen in het
vooruitzicht waarin ze de laatste adem zouden blazen. Door een
hoorn, of een zadel zo tussen de benen ter hoogte van het kruis te
bevestigen dat het slachtoffer er ondersteuning aan had en het
lichaamsgewicht erdoor werd gedragen, spijkerden zij daarna zijn polsen
aan de dwarsbalk van het kruis en liet men hem achter, in shock, pijn,
beschamende naaktheid, honger, dorst en het getreiter van langs lopenden
om het karwei af te maken. De ‘snelle’ methode werd echter gebruikt
wanneer men er meer belang bij had een vonnis snel uit te voeren dan dat
de veroordeelde een lange weg van ondraaglijke pijnen diende gaan die het
onvermijdelijke resultaat nog lang uit konden stellen. Er werd dan een
klein platform gemaakt waarop het gedoemde slachtoffer zijn hielen kon
laten rusten. In plaats van nu zijn polsen vast te spijkeren werden
zij met lederen repen aan de dwarsbalk vastgebonden. ( Niet noodzakelijk, ook dan spijkerde men wel
eens ) Afgezien van de inspanning om zo te moeten blijven
staan, schaamte voor zijn naaktheid en de wetenschap dat de dood nog
slechts enkele uren verwijderd was, had hij niet overmatig veel pijn. Als
dan de tijd kwam om hem te doden pakte de beul de crucifragium, een
soort van gruwelijke ‘moker’ met welke dan de benen werden gebroken.
Op deze wijze beroofd van de ondersteuning zakte het lichaam omlaag
en hing het volledig aan de lederen riemen, waardoor men gelijk in
ademnood kwam en de bloedcirculatie stopte.. Binnen een uur, daar ging men
vanuit, traden dan verlammingsverschijnselen, verstikking en
hartstilstand, op waardoor de executie tot een genadig einde kwam. Uit
de beschrijving van wat er te Golgotha gebeurde-----zoals beschreven in
het evangelie volgens Johannes-----heeft het er alle schijn van dat Jezus
op de ‘snelle’ wijze was gekruisigd. (
Dat kan gemakkelijk weerlegd worden al doet
dat voor de rest geen afbreuk aan dit verhaal , neem enkel maar al de lijkwade van Turijn waarop
duidelijk sporen van spijkers door polsen en voeten te zien zijn.
) De benen van de twee ‘dieven’ aan weerszijden van
hem werden gebroken door de beul die, toen hij bij Jezus aankwam, verbaasd
was dat deze reeds dood was. Ander bewijs dat met zekerheid aantoont Jezus
op deze wijze terecht werd gesteld ligt in het feit dat de zon bezig was
onder te gaan en de Sabbath---in dit geval ook nog eens die van de Pasen
wat de dag dubbel heilig maakte----kan dus slechts zo’n 3 uur verwijderd
zijn geweest. Onder geen enkele omstandigheid zouden de
Romeinen---die wat dit aangaand de Joodse wetten en gebruiken voldoende
respecteerden---een gekruisigde man laten hangen terwijl de Sabbath
begon. Dus, dit in tegenstelling tot wat men zo lang heeft geloofd, was
Jezus aan het kruis gebonden in plaats van gespijkerd.( niet steekhoudend en ook niet noodzakelijk voor het
verdere verloop )
Edoch, in het verhaal van de
ongelovige Thomas worden wij geconfronteerd met de herrezen Jezus die niet
enkel spijkergaten in zijn ‘handen’ heeft maar ook nog
eens de sceptische discipel in de gelegenheid stelt er
een vinger in te steken…wat hij, volgens dat verhaal, nog doet ook!
Onder deze omstandigheden, als we het hele verhaal van de
‘ongelovige Thomas’ in ogenschouw nemen, kunnen we niets anders doen
dan ervan uitgaan dat ook deze episode het resultaat is van een grondige
vervalsing van het oorspronkelijke evangelie. Vreemd genoeg is het geheel
dankzij deze nep passage ( Johannes
Presbyter) in het evangelie volgens Johannes dat we tegenwoordig
algemeen geloven dat Jezus aan het kruis was genageld, terwijl ik
hierboven heb aangetoond dat dit wel eens niet het geval zou kunnen zijn
geweest.
Maar wat nu komt is nog veel
erger! De trieste waarheid is dat de vier evangeliën die we
tegenwoordig hebben mogelijk niet-----zeer waarschijnlijk
niet----exact dezelfde vier zijn met dezelfde naam die door de kerk werden
gebruikt in de eerste drie eeuwen van het Christelijke
tijdperk. Ondanks een gedegen zoektocht wat men al vele jaren maakt, en
waarvoor men honderden oude kerken, kloosters en andere soortgelijke
bewaarplaatsen helemaal overhoop heeft gehaald, blijft het een
onweerlegbaar feit dat er geen enkel evangelie manuscript is gevonden dat
ouder is dan ergens omstreeks de 4e eeuw. Zelfs het Vaticaan,
met zijn beweerde 40 kilometer aan documenten, heeft nooit een
uitgave kunnen overleggen die van eerder stamt, wat natuurlijk
niet per definitie inhoudt dat die niet zou bestaan. (
Morton Smith zou een afschrift van een ouder
evangelie van Marcus vinden wat dekerk echter wel weer in verlegenheid
weet te brengen vanwege de inhoud Dit komt later nog aan de orde
) We hebben dit alarmerende feit waarschijnlijk aan de Romeinse
keizer Constantijn te danken die, toen hij zich tot het Christendom
bekeerde, zijn nieuwe geloof tot de Staatsreligie van het Romeinse rijk
zou bombarderen
(
In
detail is dit weer niet helemaal juist, de Romeinse keizer zou
zelf altijd in de onoverwinnelijke zon blijven geloven. Hij
zou dus nooit zelf echt bekeerd worden), wat hij bestuurde vanuit Byzantium, vanaf dat moment
Constantinopel geheten. Aldus, omstreeks het jaar 320, verkreeg de kerk
niet enkel maar glorieuze macht maar verkeerde het eveneens in een
duidelijke door God geschonken gelegenheid zichzelf te revancheren
op de afstammelingen van diegenen die de kerk voor zo’n 300 jaar
hadden vervolgd. Zo werd er een terreurbewind ontketend op die
heidenen die koppig weigerden het nieuwe geloof aan te nemen.. Constantijn
en de kerk waadden diep in het bloed en genoten schijnbaar van die
ervaring, want leeuwen vonden heidenen even smakelijk als Christenen
en de kruisen droegen nu een ander soort slachtoffers. (
De
schrijver lijkt zich nu wat te laten meeslepen en hierdoor wijkt hij
enigszins af van wat er daadwerkelijk gebeurde, al doet dit geen
afbreuk aan wat er nog komen gaat)
In
die dagen waren de kerken autonoom onder hun Bisschoppen en hun
doctrine----en miscchien ook dogma’s---verschilden van kerk tot kerk
afhankelijk van de persoonlijke theologische ideeën van elke
Bisschop. ( Zoals veel later bij de
Katharen dus ook het geval zou zijn. Overigens waren er in die dagen ook
nog vrouwelijke bisschoppen, neem bijvoorbeeld de kwestie rond Episcopa
Theodora. Meer hierover is te vinden op deze site. http://www.womenpriests.org/nl/index.asp)
Deze gemeenschappen waren ontstaan dankzij de grote variëteit
aan verschillende evangeliën die er in die tijd in circulatie waren, van
welke Marcus, Matheus, Lucas en Johannes slechts een
belangrijk deel uitmaakten. Het was hun belang, of de aanvaarding
van hun inhoud, wat ervoor zorgde dat zij tot de Canon zouden worden
toegelaten, wat inhield dat men ervan uit wenste te gaan dat zij door God
waren geïnspireerd. Een tamelijk naïef gezichtspunt als men in ogenschouw
neemt wat men er later mee zou gaan doen
Afgezien
van deze vier Canonieke evangeliën bestond er nog een grotere hoeveelheid,
Apocrypha genoemd----wat ‘verborgen’ betekent-----wat de kerk
wel toestond in de Canon maar wat de zich later afscheidende
protestanten niet tot die van hen zouden toelaten. Een derde, zeer
intrigerende, grote hoeveelheid evangeliën werd helemaal niet
geclassificeerd behalve dan dat zij werden beschouwd als minder origineel,
leerzaam of authentiek dan de overigen. Terwijl juist sommige van
deze verachte evangeliën niet minder authentiek zijn dan de
uitverkorenen en, in verscheidene gevallen, zelfs juist meer authentiek
zijn. ( Neem bijvoorbeeld de
Nag Hammadigeschriften, zoals Thomas, Philippus, Maria Magdalena, Donder
Volmaakt Bewustzijn enz.
) Een daarvan werd zowaar nog lang door de kerk gebruikt voordat men
ertoe zou besluiten erover te gaan stilzwijgen ( welke hier wordt bedoeld is vertaler vooralsnog niet
duidelijk )
In de eerste jaren van haar bestaan gedroeg de kerk zich als
een pure aaseter wat betreft geschriften die een zeker doel leken te
kunnen dienen, ongeacht waar ze vandaan kwamen. Geen enkele
schrijver zou echter eenzelfde eminente waardigheid
weten te bereiken als Vergilius,---die zo’n vijftig jaar voor
het ontstaan van het Christendom overleed---die niet enkel werd beschouwd
als een der profeten maar wiens naam ook nog eens verweven werd in het
ritueel van de vroege kerk. Kopieën van zijn ‘Æneid'
werden zelfs in de meest antiheidense kloosters gebruikt als een boek van
profetie, en als kerkelijke toekomstvoorspelling. Op welke pagina men het
boek ook openslaat, de eerste zin waar men de ogen op richt is een
voorspelling van de toekomst. Als men al deze zaken in consideratie
neemt, is het geen wonder dat al die verschillende bisschoppen een
vreemde variëteit aan concepten ontwikkelden over de ‘ware’
natuur van Jezus. Sommigen zagen hem als ‘Goddelijk’ en de ‘Zoon van God’,
terwijl anderen hem eerder vanuit een heidens en blasfemisch standpunt
benaderden. Daarnaast waren er ook anderen die besluiteloos
vasthielden aan de hun bekende fragmenten.
Gealarmeerd door de grote verscheidenheid die de kerk dreigde
te verscheuren riep Constantijn op tot het concilie van Nicae te 325 AD en
verlangde hij van de verzamelde Bisschoppen hun onenigheid te beëindigen
en voor eens en altijd te besluiten wie en wat Jezus was geweest, en zijn
ware natuur. Hoe ongelooflijk dit ook moge klinken, er werd een geheime
stemming gehouden-----waarbij moet worden opgemerkt dat die overigens niet
unaniem was ( Waarbij
de monnik Arius boos weg zo lopen)--------waarbij werd besloten dat Jezus ‘Goddelijk’ was en
de ‘Zoon van God’. Hij is daarmee zeker de eerste God geweest
die via een democratisch proces op de Hemelse stoel terecht zou
komen! Al was het begrip ‘Zoon van God’ eigenlijk slechts een van
de uitdrukkingen voor de Joden om de functie van Messias te
omschrijven---wat op zijn beurt weer aanduiding was voor de ‘Koning
van Israël’----de Christelijke Bisschoppen namen deze Joodse historische
titel en verminkten het zodanig dat het een fysieke relatie met God zou
suggereren. Die hierdoor gelijk door de massa’s werd gezien
als een oude man met een lange grijze baard. Dit was dan wel niet de
oorspronkelijke bedoeling van het concilie maar zo zou het wel doorkomen
bij de ‘persoon in de kerkbank’ en sindsdien in die hoedanigheid
blijven bestaan als één van de grootste Christelijke complexen ooit.
En het is op dit punt dat een gewaagde, maar niet ondenkbare,
verklaring kan worden gegeven waarom er geen eerder evangelisch manuscript
bestaat van eerder dan de vierde eeuw, al zijn er wel een aantal
onsamenhangende fragmenten. Te 331 AD-----zes jaar na die ongelooflijke
stemming tijdens het concilie van Nicae------gaf Constantijn
de opdracht dat onder de supervisie van de gewaardeerde Kerkelijke
historicus Eusebius, vijftig kopiën van de evangeliën voor gebruik
in de kerken van Byzantium werden voorbereid. Dat er zich veel
meer moet hebben afgespeeld dan wordt gesuggereerd in slechts
enkele laconieke opmerkingen erover in de geschiedenisboekjes
mag men wel als vanzelfsprekend beschouwen, als men even wat verder
kijkt.. Ten eerste, waarom waren er vijftig kopieën
noodzakelijk? Waren er dan al zoveel kerken in de stad Byzantium? Men is
geneigd dat te betwijfelen, En nu we het daar toch over hebben, waarom
waren die kopieën noodzakelijk? Waren alle boeken met evangeliën die in
die tijd in gebruik waren ineens----gelijktijdig-----versleten?
Mogelijk maar tamelijk onwaarschijnlijk. Daar komt nog bij, als er slechts
nieuwe kopieën werden vereist, waarom moest dan de keizer van het Romeinse
rijk zich persoonlijk met een zaak bezighouden die eigenlijk toch niets
meer betrof dan een simpele boekbestelling? En als er enkel maar
facsimile’s in waren betrokken waarom dan was deze zaak van eenvoudig
kopiëren---wat doorgaans door schrijvers werd uitgevoerd die hiervoor
speciaal in dienst waren genomen----zo belangrijk dat een grote historicus
en wetenschapper, Eusebius, dit project onder zijn hoede had? En
wat precies moeten we verstaan onder het begrip ‘voorbereiden’?
We
kunnen enkel naar de evangeliën kijken zoals we ze
tegenwoordig kennen maar dienen ons dan wel te realiseren dat zelfs
ondanks dat de laatste ervan ,Johannes, altijd nog 200 jaar voordien
was opgeschreven, het concilie van Nicae er via een goocheltruc toe
besliste dat Jezus de Zoon van God was en dus Goddelijk. En dan blijkt dat
op de een of andere manier al deze boeken toevallig alle nieuwe
theologische concepten bevatten die zich 200 jaar later pas zouden
ontwikkelen. Is het mysterie van de verdwenen evangeliën soms op te
lossen door er Constantijns richtlijnen voor Eusebius bij te
betrekken? Het is toch wel uiterst merkwaardig dat alle kopieën van
de Evangeliën.---mogelijk honderden----die in de kerken werden gebruikt
tot het moment kwam dat Eusebius een nieuwe versie presenteerde, kwijt
zouden raken. Is het onredelijk om te suggereren dat, daar deze
gebeurtenis binnen zes jaar na het concilie van Nicae plaatsvond, de
oude evangeliën allemaal in moesten worden geleverd
…..en vernietigd werden om door de nieuwe te worden vervangen die,
natuurlijk, Jezus in een heel ander licht wisten te zetten? Met
hem nu als de Hemelse Zoon van God had het Christendom verder
niet zoveel belang meer bij de historische persoon die zojuist was
aangekleed in de glorieuze kledij van hemelse theologie. En zo kon
het gebeuren dat overbodige en ermee in conflict komende biografische
details werden verwijderd om te worden vervangen door gebeurtenissen die
speciaal waren ontworpen om de doctrine die naderhand was ontstaan te
ondersteunen. Hier leek duidelijk sprake van de kar die het paard
trok! ( Constantijn had daar als
keizer extra redenen voor daar het een Romeinse traditie was dat Romeinse
keizers reeds bij hun leven zelfs goden werden en een profeet als Jezus
daarvoor niet onder mocht doen dan Als Jezus geen Godenzoon kon zijn moest Constantijn nog
minder zijn dan dat en dat was geheel tegen de Romeinse traditie in
en zou zijn leiderschap aantasten.)
Het
moge duidelijk zijn dat de beweegreden van de religie was verplaatst van
de man naar de God. Hetgeen waar het om ging was niet langer de Aarde maar
de Hemel….. De Heilige stad, Golgotha en het lege graf waren slechts
treden op een glorieuze trap. Een trap die niet was gebouwd door een
nederige timmerman maar door een tentenmaker, die de hele trap omhoog zou
weten te gaan op weg naar de sterren. ( En nu zou men de trap van Jacob ter sprake kunnen
brengen waarna men hem Israël zou gaan noemen en die de plek
van de eerste Tempel en Gods Huis te Bethel aan zou wijzen. De plek die
later door de inwoners van Judea als ‘heidens’ zou worden gezien.
Daarnaast bestaan er ook nog aanwijzingen dat Paulus min of meer door
Jezus zelf in een zekere richting werd ‘geduwd’, alsof Jezus zijn
opvolgers in religieuze aangelegenheden, namelijk zijn broer Jacobus en
Petrus, niet helemaal vertrouwde in het op een juiste wijze uitdragen van
zijn, Israëlische, overtuigingen.
)
|