Kronieken · Genealogie · Orakel
Geschiedenis  · Zwart/Swart  · Faber  · De Blank  · Berkenbosch  · Ebell  · Könecke  · Rijne  · van Duuren  · Scheltus v IJsseldij  · Wagener  · Caron

 

            Geschiedenis

Hier kan men over  zekere gebeurtenissen in de geschiedenis lezen die betrekking hebben op de hoofdrolspelers van deze genealogie pagina's.

Deze gebeurtenissen zouden soms  diepe indruk achterlaten op deze personen en er mede voor verantwoordlijk zijn dat deze mensen werden die ze waren.

Zoals wij ze hebben gekend.......

 

        -------------------------

        -------------------------

    Betreft de   Familie Willems en Wagener

                                                       

 “De Vlucht van Breda”

                                         

In dit hoofdstuk waarin de geschiedenis van hoofrolspelers in mijn genealogie-afdeling van de Chaoskronieken aan de orde komt volgt als eerste een gebeurtenis in de geschiedenis die enorm ingrijpend zou zijn voor de betrokkenen en die om onbegrijpelijke reden  tot nu toe vreselijk onderbelicht bleef.

Ik wil pogen daar dan eindelijk eens verandering in gaan brengen door te proberen er een zo volledig mogelijk berhaal van te maken waarin alles wat er in die hectische periode plaatsvond in de juiste volgorde komt te staan.

Voor  dit verhaal heb ik van diverse verschillende websites en uit krantenberichten teksten overgenomen om zo het beeld te completeren over  hoe, en vooral  waarom, Breda moest “evacueren”.

De beste getuigenissen zijn altijd nog die uit de tijd dat het gebeurde zelf.

Bij dit verhaal zitten  ook foto's bij van verschillende historische kranten, die als u die niet kan lezen (met een vergrootglas lukt het wel)  zelf kan opzoeken en zelf op die site leesbaar vergroten, de links daarvoor geef ik aan het einde van dit verhaal.

                                    -----------------------------------

 

Dit verhaal speelt zich af aan het begin van de Tweede Wereldoorlog.

We gaan nu eerst eens kijken naar wat  er aan de vooravond van deze Vlucht gebeurde en de redenen waarom.

     

Voordat de Duitsers Nederland uiteindelijk  met een blitzkrieg overvielen schenen ze al enige tijd  het

plan te hebben gehad ons land te ‘veroveren’. Al vanaf half September 1939 speelde Hitler met het

idee Nederland bezetten, maar elk plan dat hiervoor op tafel kwam werd telkens afgekeurd.

Naar het scheen  wilde Hitler Nederland al binnenstormen op 12 November 1939, maar dat plan werd van tafel geveegd.  

Toen kwam er echter een  plan van Bevelhebber General-leutnant Erich von Manstein van de 'Heeresgruppe A' en dit ‘Mansteinplan’ werd  wel goedgekeurd, al moest het nog wel worden uitgewerkt.

 Op 24 Februari 1940 was het plan gereed en het hield wederom een zogenaamde  blitzkrieg in, op een zelfde wijze als de Duitsers 1 September 1939 met Polen hadden gedaan .

 

De achterliggende gedachte van een aanval op Nederland was de angst dat de Britten Nederland als springplank zouden gebruiken om Duitsland aan te vallen. Want Groot-Brittannië was vanaf het moment dat Duitsland Polen was binnengevallen al in staat van oorlog met Duitsland.

Maar daarnaast bood de verovering van Nederland gelijk een mooie kans om Frankrijk vanaf een kant aan te vallen waar de Fransen eigenlijk niet op waren voorbereid. Twee vliegen in één klap dus. Of eigenlijk zelfs drie.

  

Het Duitse plan was als volgt, terwijl andere divisies zich bezig zouden gaan houden  met de aanval in het Noorden  van Nederland had de   25e divisie  een  route die door het midden van  Nederland liep.

Die  25e divisie moest de zogenaamde  Peel-Raamstelling van Nederland  doorbreken en via Noord-Brabant naar de Moerdijkbruggen  optrekken, om zo  tegelijkertijd een eventuele geallieerde tegenaanval vanuit Zeeland en Antwerpen tegen te kunnen houden.

  

                                                      

                                               Burgemeester Bartholomaeus Wouther Theodorus van Slobbe

                                                             http://www.parlement.com/9291000/biof/15519

 

In Breda zat men -------net als elke andere Nederlander ------ in spanning af te wachten of Nederland ook buiten deze oorlog zou kunnen blijven. In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) was Nederland namelijk neutraal gebleven en die neutraliteit hoopten ze nu ook weer te kunnen handhaven.

Toen op 10 mei 1940 uiteindelijk de Duitse iverrassingsaanval dan ook begon  was Nederland dermate verrast dat de Duitse troepenverplaatsing   in een razend tempo kon  verlopen zonder noemenswaardige tegenstand, binnen één dag kwamen de Duitsers  reeds  tot vlak voor Breda !

   

Burgemeester van Slobbe van Breda ------ die vanaf 1 Augustus 1936 aangesteld was ------ nam

zijn taak als burgervader serieus.  Zelf had hij  dertig jaar krijgservaring waarin hij was  opgeklommen tot Majoor der Generale Staf en op 29 Juli 1931 was hij tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau gehuldigd.

Daarna was hij zes jaar Gouverneur van Curaçao geweest (tot 1936) voordat gelijk hierna hem de baan als Burgermeester van Breda werd aangeboden.

Van Slobbe  beschikte over de nodige kennis in handel en was tevens lid van veel verenigingen,  waaronder ‘Ons Leger’ dat hij zelf had opgericht.

 

In de tijd dat hij Burgermeester was had hij natuurlijk te maken met wethouders en  ambtenaren die net als alle andere mensen in die periode reeds een angstige blik naar het oosten hadden gericht.

Aan de hand van zekere  oude krantenberichten lijkt men te mogen vaststellen  dat van Slobbe een man moet zijn geweest die over een wakend oog  beschikte  waarmee hij poogde  elke volgende stap te kunnen voorzien. 

 Een soort schaakspeler dus die eveneens probeert zoveel mogelijk zetten vooruit te zien. 

Helaas hadden  de mensen om hem heen  niet allemaal zo’n wakend oog.

    

In de nacht van 10 op 11 mei vond er een eerste bespreking plaats op het gemeentehuis

van Breda tussen onder andere van Slobbe en de bevelhebber van Franse troepen die de Nederlanders te hulp waren gesneld. Een zekere Col. Lestoquoi stelde voor om de Nederlandse troepen op te stellen ten zuiden van Tilburg.

De Franse troepen, de 2e Groupe de Reconnaissance de Corps d’Armée  en de 5e Groupe de Reconnaissance de Division d’Infanterie  bezetten posities langs het Wilhelminakanaal,

van Tilburg tot Oosterhout. Dit voorstel strookte evenwel niet met de voorgestelde opstelling

van een zekere  Col. Dario (6e RC).

Het werd zo stilaan duidelijk dat de Peeldivisie er aan de Zuid Willemsvaart alleen voor kwam te staan. Kol. Schmidt deed nog wel een poging om de zaak te regelen bij Gén. Picard, maar zonder succes. Hierdoor werd de Peeldivisie verder teruggetrokken achter het Wilhelminakanaal en op de as ‘s Hertogenbosch-Tilburg.

 

11 mei  12.30  belde een verkenner (...)op uit het Brabantse Etten,met de mededeling,dat circa

20.000 Franse soldaten in opmars waren om ----- waar een vasthouden van de lijn Den Bosch-Tilburg op dat moment al niet meer mogelijk werd geacht ------- stelling te nemen achter de Markt en aan de rand van Breda

Hiermee werd Breda dus op slag tot oorlogsgebied verklaard.

    

Een Bredase afvaardiging probeerde toen nog wel enige  duidelijkheid te verkrijgen omtrent de bedoeling van dat Franse commando en dit deelde hen mede dat de Fransen de stad ten koste van alles wilden verdedigen. Zo tussen de 5 à 8 dagen  zouden er nog versterkingen volgen.

 http://users.skynet.be/fa101291/operaties/fall-gelb/index.htm

 

Was de eerste bespreking met de Franse bevelhebbers nog met Colonel Lestoquoi geweest, er zou nog  een tweede bespreking  gaan volgen  maar deze keer met General de Brigade Durand  en deze zou erop hebben gestaan dat Burgemeester van Slobbe tot evacuatie van ‘zijn’ Stad Breda overging. (onderste stukje van art.krant)

Burgemeester Van Slobbe zou tot het uiterste hebben getracht de Géneral op andere gedachtes te brengen en hebben gevraagd of het mogelijk was het slagveld zo te verplaatsen dat Breda ontzien kon worden.

Maar de koppige Géneral de Brigade Durand hield vast aan zijn strategische plannen.

Hij zei keihard:

 

 “Il faut evacuer immediatement”.

(Er moet onmiddelijk geëvacueerd worden)

      

Hierna probeerde van Slobbe zich in verbinding te stellen met de opperbevelhebber van Smidt

van de Nederlandse  weermacht,maar die was door de Duitsers reeds  in krijgsgevangen gezet.

Zijn pogingen bleven zodoende  zonder resultaten.

Breda moest dus worden ontruimd.  De nerveuze Géneral de Brigade Durand had een behoorlijke angst rond weten te zaaien.

Daarna vertrok de generaal weer , eerst naar Etten om zich daar te melden en toen  verder naar Zeeland om zich bij het Commando Zeeland te voegen.

   

Vele  maanden daarvoor bleek er reeds  een plan opgesteld te zijn voor een mogelijke

evacuatie, deze was ontwikkeld door  een inwoner uit Breda die natuurlijk nauw betrokken  zou  blijven  bij de uitvoer van dit evacuatieplan.

Deze persoon  was Carolus Johannes Asselbergs

(geboren Bergen op Zoom 1869, overleden Breda 11-12-1949)

                                              ------------------------------

 

          Het plan van  Carolus Johannes Asselbergs

                                             vluchtelingencommissaris in mei 1940

 

Carolus Johannes Asselbergs woonde aan de Parkstraat 11.  Hij was oud-officier van het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger en was omstreeks 1900 militair attaché bij de Boerenrepublieken in Zuid-Afrika.  

Na zijn pensionering in 1905 was hij een van de leiders van het Technisch Bureau

Asselbergs en Nachenius te Breda. Hij vervulde veel functies in het maatschappelijk leven in de stad. Zo was hij meer dan 20 jaar bestuurslid/ voorzitter van de voetbalvereniging N.A.C. en voorzitter van het departement Breda van de Nederlandse Maatschappij van Handel en Nijverheid.

In 1940 was hij tevens  hoofd van de economische dienst van de Bredasche Vrijwillige Burgerwacht.

 

Bij het uitbreken van  de Tweede Wereldoorlog werd hij aangewezen als vluchtelingen-commissaris.

Dat hield in dat hij in overleg met burgemeester en wethouders van Breda de verzorging van de vluchtelingen moest regelen op de plaatsen waar men zou verblijven.  Want die evacuatie die uiteindelijk  in mei 1940 plaats zou gaan vinden was reeds maanden tevoren voorbereid.

De centrale overheid had namelijk  in 1939 wegens dreigend oorlogsgevaar in Europa een nationaal evacuatieplan opgesteld. Het  gemeentebestuur van Breda stelde daarom in hetzelfde jaar een plan op voor een eventuele tijdelijke spreiding van de burgerbevolking.

  

Asselbergs zou gelijk met problemen geconfronteerd gaan worden waaraan bij de opzet van het evacuatieplan vermoedelijk nooit was gedacht. Het aloude probleem van het verschil tussen theorie en praktijk.

Nadat hij uiteindelijk weer  teruggekeerd was in Breda zou  Asselbergs aan het stadsbestuur verslag doen van zijn werkzaamheden in de periode 12 mei–22 mei 1940 toen de evacuatie op gang was geweest.  In dat  verslag vertelde hij wat hij  per dag deed.

 

Hij was zelf tijdens de evacuatie de leider geweest van een groep van circa 25.000 vluchtelingen die over de zuidelijke uitvalsweg Breda hadden verlaten en eerst richting Hoogstraten waren gegaan.  

Hij was het die voor hen eten    en onderdak had geregeld.

Daar was natuurlijk veel overleg met lokale militaire en burgerlijke autoriteiten voor nodig geweest maar het feit dat hij oud-officier was werkte in die gesprekken duidelijk in zijn voordeel.

Met enkele vrachtauto’s die bestemd waren voor mensen die moeilijk ter been waren was Asselbergs voor de grote colonne vluchtelingen uit gegaan, hij ging  via Broechem en Ramst naar Antwerpen.

     

                                               

In Antwerpen had  hij burgemeester Van Slobbe weer getroffen, deze was  zelf ook bezig opvang te regelen met de Belgische burgerlijke en de Franse militaire autoriteiten.

Volgens zijn verslag trok Asselbergs na overleg met een kleinere groep via St. Niklaas door naar Hulst in Zeeuws-Vlaanderen. Daar kreeg hij plaatsen  toegewezen waar hij de vluchtelingen onder kon brengen  in en bij de vlakbij Hulst gelegen dorpen Zuiddorpe, Koewacht en Overslag die vlakbij de Belgische grens lagen.

  

Het advies van Belgische autoriteiten in Moerbeke om via Ieperen en Kortrijk door te trekken naar Frankrijk, waar opvang voor vluchtelingen geregeld zou zijn, kon niet opgevolgd worden. Het daarvoor nodige treinvervoer ontbrak.

Eén bepaalde  groep inwoners uit Breda, waarbij zich eveneens  vluchtelingen uit plaatsen in de buurt van Breda hadden aangesloten, zou in Zeeuws-Vlaanderen blijven tot de Duitse troepen op 20 mei het gebied na gevechten met Belgische eenheden wisten te bezetten.

 

Met de Duitse militaire autoriteiten zou  Asselbergs  toen een terugkeer naar Breda gaan bespreken en  op 22 mei vertrokken ze weer  met zeven vrachtauto’s, een Bredase taxi en vier particuliere auto’s voor kleinere groepen voetgangers en fietsers uit.

Via St. Jansteen, Hulst, Kieldrecht en Kalloo bereikte de groep de Schelde. Na deze te hebben  over gestoken reden ze terug  naar Breda.

Uit zijn verslag komt Asselbergs naar voren als een daadkrachtig man die  gewend was dingen  te regelen en te organiseren en die vastbesloten was zijn taak –------de onder zijn hoede staande groep vluchtelingen een veilig onderkomen bezorgen en hen weer naar Breda brengen–------ zo goed mogelijk te volbrengen.

Voor zijn hulp tijdens de evacuatie kreeg hij in augustus 1940 de ‘evacuatiepenning 1940’  in zilver.

                               ---------------------------------

Uit het voorgaande blijkt dus dat alles keurig was opgeschreven en getekend en dat er een  registratieplan klaar had gelegen.

Maar op de dag  dat Burgemeester van Slobbe de wijkleiding  samen had geroepen  om de evacuatie

uiteen te zetten moet er toch iets zijn gebeurd wat chaos tot gevolg zou hebben.

 Terwijl van Slobbe met zijn wethouders poogden een registratie te beginnen was de chaos reeds uitgebroken. Het lukte hen  gewoon niet meer alles ordelijk te regelen.

Er was sprake van pure paniek.

 

”…..weg…..we moeten weg”.

 

Huilende kinderen en baby’s konden  het paniekgevoel bij de grote mensen bespeuren en het  haastige sussen nam dat gevoel van onbehagen niet weg.

De evacuatie begon met chaos en het zou  in een nog grotere  chaos eindigen.

 

                

 

                  Het Franse Leger

 

Uit bovenstaande blijkt dat het Franse leger een zekere belangrijke rol speelde in de Vlucht van Breda. Laten we voor we verder gaan dan eerst eens gaan kijken in wat voor staat het Franse gealliëerde leger zich bevond  bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.

  

Direct na het einde van de  Eerste Wereldoorlog gold het Franse leger als een der bestgetrainde  en  best uitgeruste legers ter wereld maar daar was vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog maar bizar weinig van over.

Dat was te wijten aan de Franse politieke houding van dat moment, een verouderde militaire denkwijze en een louter defensieve houding.

Die defensie was hoofdzakelijk  gebaseerd op het vertrouwen in de onneembare  Maginot Linie.  Deze linie ------bij de Duits-Franse grens ------ was  aangelegd  in 1929, met het idee om de kolen en staalindustrie in het voormalige Duitse gebied  Elzas Lotharingen te beschermen.

 

          

          maginotlinie                                                                                                    Maginotlinie

 

Op zich is deze Franse stelling opmerkelijk te noemen daar de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog al het plan 'Von Schlieffen'  hadden gebruikt door Frankrijk via België  binnen te vallen. Er was geen enkele reden voor ervan uit te gaan dat  de Duitsers  dit plan niet wederom uit de kast zouden gaan halen, wat zij dan ook zouden doen en  met succes.

Het Franse  gevoel van schijnveiligheid door de muur van Maginot bleek dus geheel onterecht waardoor  hun hele inzet al verzwakt was  voor ze uberhaupt iets zouden gaan ondernemen.

   

Na die Eerste Wereldoorlog -----die voornamelijk op Franse bodem was uitgevochten---- had de modernisering van het Franse leger eigenlijk op een tamelijk  laag pitje gestaan. De meeste wapens en tactieken stamden nog uit de tijd dat legers vanuit loopgraven vochten.

Het opbouwen van een sterk en mobiel pantserleger was door  de Franse legerleiding en het

Franse parlement steeds tegengehouden. De oorzaken hiervoor zijn nog steeds niet helemaal duidelijk, maar het lijkt erop dat de persoon die tijdens de Eerste Wereldoorlog nog als  grootste voorvechter gold voor het gebruik van een groot en mobiel pantserwapen,  Lieutenant-colonel Charles de Gaulle, hier een zekere rol in heeft gespeeld.

Tactisch was het Franse leger nog altijd vooral  gebaseerd op inzet van infanterie, alleen de Franse Marine gold als een modern leger.

(zie link hierboven over fall gelb)

                                   Generaal Gamelin

 

Iemand die ondanks alles vol zelfvertrouwen was over  die achtergebleven legerstructuur was een bevelhebber genaamd General Maurice Gamelin.

Toen de Duitsers hun vuur openden zou  iedereen  in het Franse opperbevel zich erover verbazen  hoe  opgewekt deze bevelhebber zou blijven.

Anderen waren trecht  minder vrolijk. Paul Reynaud, minister van Buitenlandse zaken en Oorlog

wilde ontslag nemen maar trok dit  ten tijde van de Duitse aanval in.

Later werd hij na een vlucht alsnog afgezet en door zijn opvolger Edouard Daladier zelfs aan de Duitsers overgeleverd waar   Reynaud krijgsgevangen zou blijven  tot 1945.

Hij overleed 21 September 1966 .

 

In mei 1940 kwam het Franse leger Nederland te hulp. In dat Franse Leger zaten overigens ook zo'n  70.000 Marokkaanse soldaten die door de Sultan van Marokko aan de Fransen waren uitgeleend. Dit was met de achterliggende gedachte van Marokko later als  staat dan zelfstandigheid  te verkrijgen.

Veel van die Marokkanen kwamen zodoende de Fransen ondersteunen en velen van hen gingen onder andere via Breda naar Zeeland en vooral daar  werd zwaar gevochten.  waar ze  korte tijd later reeds door de Duitsers krijgsgevangen werden gemaakt en ruim vier jaar op het Zeeuwse

eiland Zuid-Beveland gevangen werden gehouden. Zij werden overigens niet streng bewaakt en hadden regelmatig contact  met de inwoners van Zuid-Beveland.Op een van de foto’s hieronder ziet men een Marokkaanse soldaat met een Zeeuwse vrouw.

 

                             

                     sultan mohammed                     Marokkaans soldaat met Zeeuwse vrouw      Marokkanen door Duitsers krijgsgevangen

                                                       

                      Franse oorlogsbegraafplaats Kapelle, Zeeland        Aankomst Frans-Marokkaanse militairen in Nederland

 Vlak voordat Zeeland in het najaar van 1944 werd bevrijd werden deze krijgsgevangenen alsnog weggevoerd door de Duitsers en de mensen in Zuid-Beveland hebben sindsdien  nooit meer iets van ze vernomen. 

 

      

                                                     Frans-Marokkaanse soldaten in krijgsgevangenschap

 

Die Marokkaanse soldaten waren op 10 mei vanuit Noord Frankrijk in Gembloux vertrokken om  een positie in te nemen aan het zogenaamde  Dijlefront te België.  Dit front moest  de Duitse legers tot stilstand  brengen.

Het was een geforceerde mars geworden van 130 kilometer, waarna de afgematte troepen onmiddellijk in de strijd  werden gegooid. Desondanks slaagden ze erin om de Duitsers enige tijd  tot stand te brengen. Na hevige gevechten, besliste de Duitse legerleiding zelfs de aanval tijdelijk af te blazen en zo  slaagden de Marokkaanse soldaten er dus in de Duitsers de enige nederlaag in de beginfase van de oorlog toe te brengen.

 

Een groot gedeelte van de Marokkaanse soldaten sneuvelde tijdens die gevechten. Zij liggen, samen met Franse medestrijders, begraven op het militaire kerkhof van Castre. Daar wordt elk jaar nog een herdenkingsplechtigheid gehouden.

 

                      2 maart 1956 verklaarde Marokko zich pas zelfstandig.

 

In het jaar 2006 werd deze plechtigheid bijgewoond door een uitgebreide Antwerpse delegatie.

Het Vredeshuis Antwerpen had samen met enkele Antwerpse scholen immers een educatief

project opgezet om deze grotendeels vergeten episode uit de tweede wereldoorlog in herinnering

te houden. Een aantal allochtone en autochtone jongeren stapten 85 kilometer langs het traject

dat ook de Marokkaanse soldaten destijds hadden afgelegd.

 

                                     

 

In  het Waals-Brabantse Chastre vind eveneens de jaarlijkse herdenking plaats van de Tirralleurs Marocains, de Marokkaanse divisie van het Franse leger, die tijdens de Slag van Gembloux in mei 1940 het Duitse aanvalsleger tot stilstand kon brengen.

De tocht van die soldaten werd door de Antwerpse studenten overgedaan. Zij werden in Chastre onder meer door minister van landsverdediging André Flahaut daarvoor gehuldigd.

                                   ---------------------------------

                                            Het Belgische Leger

 

Natuurlijk kunnen we nu evenmin heen om het Belgische leger wat eveneens een rol speelde in de dagen voor en  tijdens de 'Vlucht'.

Het Belgische Leger telde erg veel soldaten, het kende veel divisies, veel materieel en veel mogelijkheden om de  linies in de buurt van de Ardennen te beschermen. Dit gold met name voor de KW-linie, oftewel de Dyle/Gamelinlinie,

         

                     kw linie offensief                                        ardennenoffensief

 

In tegenstelling tot de Franse Marine stelde de Belgische Marine maar weinig voor.  De Belgische Marine werd zelfs  pas op 15 September 1939 opgericht!

In November 1939 werden alle dienstplichtigen met scheepservaring overgeheveld naar dit Marine Korps wat vlak voor 10 mei 1940 de 'Corps de Marine' werd.

                                 ----------------------------

                    Het Nederlandse leger

 

De verdediging van het zuiden van Nederland, en dan vooral van de provincie Noord-Brabant, zou een hroot probleem op gaan leveren.

Hier was men al hard bezig met de aanleg van de Peel - Raamstelling. Voor een goede verdediging

ervan was echter de aansluiting met de Belgische verdedigingslinies en de steun van de Fransen noodzakelijk. zie link:fall gelb

                                                                                            peel raamstelling

 

Het Nederlandse Leger had geen tanks en de bewapening was over het algemeen  niet modern.

Nederland beschikte over zo'n  138 vliegtuigen waarvan er 70 als modern werden beschouwd. Daarnaast was het leger te klein om het hele grondgebied te kunnen verdedigen en maakte het gebrek aan mobiliteit een accurate defensie onmogelijk.

Heimelijk overleg met de Fransen en Belgen leverde voor  Generaal Winkelman geen bruikbare overeenkomsten op.

Met de Belgen leek het eenvoudiger om besprekingen te voeren, immers dit ging in principe om besprekingen tussen twee  landen die in eerste instantie neutraal wensten te blijven.

Van half februari tot begin april werden op niveau van de Belgische en Nederlandse militaire attachés besprekingen gevoerd die echter tot weinig gezamenlijkheid hebben geleid.

Begin april 1940 had de Nederlandse Militaire attaché Van Voorst Evekink contact met het Franse opperbevel, dit leidde evenmin tot  tastbare resultaten.

 

De besprekingen hadden slechts geleid tot enige duidelijkheid in de Franse plannen voor het geval van een invasie van Nederland en België,  als de Duitsers de strikte neutraliteit van deze landen eventueel zou willen schenden.

Tot 1936 hadden de Belgen nog een Defensiepact met de Fransen gehad  maar de oorlogsdreiging

had de Belgische opperbevelhebber koning Leopold III ertoe gebracht om met zijn land een

neutrale opstelling te kiezen.

Net als de Fransen wilde hij voorkomen dat België opnieuw een slagveld zou worden zoals het in de eerste Wereldoorlog was geweest. Hij wilde Duitsland geen enkele aanleiding geven om de Belgen

aan te vallen.

In tegenstelling tot Nederland had België wel al in een vroeg stadium met de  Fransen afgesproken dat het Franse leger, bij een Duitse aanval, de Belgische grens mocht passeren.

De Fransen hadden echter meer gewild. Men was er zich zeer goed van bewust dat een Duitse aanval door België de Fransen grote problemen zou kunnen  bezorgen.

De oorzaak hiervan  lag ------zoals hierboven reeds werd vermeld ------vooral in de constructie van de Maginot-linie die, vreemd genoeg, ophield bij de Belgische grens.

Net als in de eerste Wereldoorlog zouden de Duitsers v ia België  eenvoudig de Franse verdediging kunnen omzeilen.

Een gezamenlijke verdedigingsstrategie met de Belgen was daarom niet alleen wenselijk,

maar welhaast noodzakelijk. zie link:fall gelb

                                             -----------------------------------

 

                                  Het Duitse Leger

 

En dan nu nog enkele woorden over het leger van de agressor in die dagen, het Duitse leger.

Na de Eerste Wereldoorlog en de capitulatie van Duitsland was dit land uiteindelijk bankroet gegaan aan de  herstelbetalingen die het aan al de landen  moest verrichten die in deze oorlog betrokken waren geweest.

 Daarnaast waren er  regels opgesteld dat al het Militair materieel binnen een bepaalde grootte en aantal moest blijven zodat het enkel nog voor defensie zou voldoen en niets meer dan dat. 

 

Aan  het einde van de 19e en het  begin 20e eeuw hadden de internationale spanningen zeer hoog opgelaaid.  De industriële revolutie, kolonialisme en nationalisme kenden hun hoogtijdagen, wat uiteindelijk had geresulteerd  in de Eerste Wereldoorlog.

Nadat het Duitse Rijk in 1918 gecapituleerd had, werd het gedwongen tot afstand van een aantal gebieden en tot genoemde uiterst zware herstelbetalingen.

De zwakke structuur van de toen opgerichte WeimarRepubliek, de zware lasten die het land opgelegd waren, de sociale onrust en de economische crisis maakten uiteindelijk de weg vrij voor de overname van het land door de nationaal-socialisten  onder leiding van de Oostenrijker Adolf Hitler.

   

Hitler zorgde voor werk en zorgde tegelijkertijd voor één van de meest moderne legers van Europa,Enkel de Engelsen hadden een bijna gelijkwaardig modern leger wat vrijwel  netzo gedisciplineerd was als dat van de Duitsers. 

Dankzij Hitler kregen de Duitsers pas weer het idee van enige welvaart. Zo  liet hij een  'volkswagen' op de markt komen, hij zorgde ervoor  dat er goede wegen werden aangelegd die  bestand waren  tegen zware wagens en veel auto’s.

Tijdens zijn bewind werden er grote staalfabrieken opgericht  die aan de toenemende vraag naar  auto's, vrachtwagens, treinen, vliegtuigen en vooral naar wapens moesten voldoen.

Ook motorfietsen,  met of zonder zijspan, waren in die periode  zeer gewild.

 

Het  waren echter  de Duitse tanks die later voor de meeste verbazing zouden zorgen, alsmede het gedisciplineerde optreden der Duitse soldaten als een goed geoliede menselijke machine waarmee ze middels de door hen uitgevonden nieuwe strategie die ze  blitzkrieg noemden reeds diverse buurlanden plat hadden weten te walsen.

                                    -------------------------------

                       ------------------------------

 

Zoals voor de beschrijving van de legers der betrokkenen reeds was gezegd, de  angst had wortel geschoten in West Europa.

Op 10 mei 1940 maakten de Duitsers  met overweldigend geraas van vliegtuigen,tanks en motorencolonnes zich meester van Nederland en  stormde de 25e divisie door  tot vlak voor Breda en dat  in één dag. zie link:fall gelb

 

      

 

                     

 

             De Vlucht van Breda (vervolg )

 

Voordat we aan de beschrijving van de betrokken legers begonnen was reeds vermeld dat ene Asselbergs een verslag had uitgebracht van zijn handelingen gedurende de evacuatie.

Echter lang niet alles is even duidelijk geworden hierdoor. 

Bij het begin van die evacuatie al was lang niet alles zo ordelijk  verlopen als was geplanned.

Helaas is er vooralsnog niet al teveel bekend over wat en waar vele van die vluchtelingen zouden blijven.

 

We keren nu dan maar weer even terug naar het moment van de komst van de Fransen en dat het gemeentebestuur van Breda werd geconfronteerd met de vraag welke maatregelen er  moesten worden getroffen na de komst van deze soldaten.

   

Van Nederlands standpunt uit  had  men de Marklinie ----- dit was een onderdeel van de manoeuvre Breda ------ tot het uiterste willen   verdedigen met de verwachting daar dan vijf tot acht dagen stand te kunnen houden.

Voor de Fransen was dat echter geen optie, de Franse General de Brigade Durand vertelde Burgemeester van Slobbe dat Breda in de vuurlinie zou komen te liggen en raadde hem met drang aan om Breda te evacueren.

Omdat de commandant van de Nederlandse  Peeldivisie, kolonel Schmidt op de eerste oorlogsdag reeds krijgsgevangen was gemaakt en nog vermist werd, kon deze de burgemeester geen advies hierover meer geven.

 

Ondanks een gebrek aan  informatie werd er van   Van Slobbe nu toch een besluit verwacht.

Hij droeg als 'Burgervader' de verantwoording over het welzijn van de burgers van Breda en wilde geen risico nemen, daarom  besloot hij maar gehoor te geven aan het Franse advies tot evacuatie.

Ondanks het gegeven dat de gemeenteraad de burgemeester  later dank en erkentelijkheid betuigden voor zijn optreden, zou men  later toch gaan twijfelen aan de juistheid van zijn beslissingen en  handelingen. Men zou hem zelfs in enkele gevallen als de hoofdschuldige van dit debâcle gaan zien.

Maar men vergeet dat zoals de zaken er toen voor stonden het heel anders was dan nu achteraf terwijl men nu over informatie beschikt die er op dat moment duidelijk niet was.

 Men heeft dus makkelijk kletsen achteraf. 

 

Het punt is dat achteraf bleek  dat een evacuatie helemaal niet nodig was geweest en dat er dus onnodig veel slachtoffers  geheel voor niets zijn gevallen. En zoals altijd gaat men dan op zoek naar een schuldige.

De conclusie van een onnodige evacuatie   leidde ertoe dat de reputatie van het gemeentebestuur en dan vooral met name de burgemeester beschadigd werden.

De burgemeester------- die nooit heeft ontkend na het advies van de Fransen een evacuatiebevel te hebben gegeven -----baseerde zijn besluit echter op voor hem gegronde redenen en nam besluiten binnen de grenzen van zijn bevoegdheden. Hij  deed dit allemaal in de overtuiging dat de bevolking van Breda direct gevaar liep.

 

Geen  mens kon zich in die dagen  een voorstelling maken van de reusachtige Duitse  oorlogsmachine zoals die bijvoorbeeld in Roermond op dat moment al in actie was gekomen.

Toen Duitse verkenningsvliegtuigen de Franse soldaten in Breda en omgeving hadden ontdekt, gaven zij dat direct door aan hun hoofdkwartier die gelijk nieuwe bevelen uitvaardigden.

Vlak daarna viel dichtbij het St. Ignatiusziekenhuis  te Breda de eerste Duitse bom.

    

In tegenstelling tot de Franse troepen, die zich ondanks de voor hen vreemde buitenlandse grond waar zij zich op bevonden moedig teweer stelden, heerste er vanaf die avond van de 11e mei  bij de Nederlandse troepen zelf  in Noord-Brabant een complete chaos. 

Het merendeel van die manschappen trokken  zich op 11 en 12 mei terug uit hun stellingen en kozen het hazenpad  met achterlating van nagenoeg alle artillerie en al het verbindingsmateriaal, zonder zelfs maar de voorraden met zich mee te nemen.

Lopend, op de fiets, of in door hen  gevorderde auto’s gingen zij zo snel mogelijk richting het westen  terwijl zij ondertussen  doorlopend werden belaagd door  Duitse bombardementen en beschietingen.

Maar  de Fransen, hoeveel weerstand die ook boden,  moesten zich uiteindelijk tocheveneens  uit hun stellingen rond de Marklinie terugtrekken.

                                           --------------------------------

 

Aan de hand van het eerder door de burgemeester Van Slobbe opgestelde schema werd op zaterdag

11 mei de daadwerkelijke  evacuatie van  Breda voorbereid.

Men besloot de winkels op pinksterzondag 12 mei bewust nog open te houden zodat men in de gelegenheid zou zijn voorraden mee te nemen en andere zaken.

Na een laatste overleg met een  daarop volgend definitief besluit werd op diezelfde  dag nog de uittocht van tussen de veertig- en vijftigduizend inwoners op gang gebracht.

 

                     

Om één en ander te bewerkstelligen  waren  twee uitvalswegen aangewezen, één  westelijke weg naar Antwerpen via Zundert, en een  meer zuidelijke weg   via het Belgische Hoogstraten.

Zonder aan eigendommen of andere  materiële goederen te denken ---------winkeliers  die daarvoor dus open hadden mogen blijven deelden  voedsel voor onderweg zelfs gratis uit ------- zette de stoet vluchtelingen zich bepakt en bezakt vanuit de oorspronkelijk cirkelvormige stadskern en daarbuiten in beweging.

 

Alle zieke en zwakke mensen in Breda die niet aan die evacuatie deel konden nemen vanwege een te slechte gezondheid  waren naar het St. Ignatiusziekenhuis overgebracht.

De oorlogsgewonden van die  eerste oorlogsdag waren daar ook reeds, dat waren slachtoffers die bij een luchtaanval op de Teteringsedijk gewond waren geraakt. Maar er lagen tevens  slachtoffers van gevechten bij Etten, bij  Moerdijk en bij Zevenbergschen Hoek.

Op 11 mei was er ----- zoals eerder werd vermeld ---------een bom in de buurt van dat ziekenhuis gevallen maar daardoor waren er gelukkig  slechts  een aantal ruiten gesneuveld.

De avond van 12 mei probeerden overigens  een aantal mensen die schijnbaar zonder onderdak zaten  in de kelderruimte van het ziekenhuis een veilig onderkomen te vinden. Een deel van hen kon gelukkig  door Nederlandse officieren naar een van de openbare schuilplaatsen elders in de stad worden overgebracht.

 

Zoals we in het eerste deel over de Vlucht verder naarboven reeds hadden gelezen  waren er vijfentwintigduizend mensen die de 12e mei om 15.00 uur vanuit Breda  via de zuidelijke  uitvalsweg waren  vertrokken onder leiding van Asselbergs en deze groep bevond zich dezelfde avond nog  in Hoogstraten en omgeving.  

 

Bijna twintigduizend anderen  die de westelijke weg richting Antwerpen hadden genomen kwamen die avond   in de buurt van Zundert-Achtmaal  uit.

Daar zou deze groep  aanvankelijk op verdere orders voor het voortzetten van hun mars moeten wachten, maar zij kwamen er achter  dat de Duitse troepen daar reeds waren doorgedrongen.  

Dat was voor hen reden om te  vermoedde  dat Breda dan ook reeds in de handen der Duitsers was.

Hierop begaf de Bredase wethouder dr. Struycken uit deze groep zich  maar weer terug naar de stad. Toen hij niet terugkeerde, vertrokken ook de stadscommissaris die de ontruiming onder zijn beheer had ---- de heer Meeùs ----- en mr. van der Schrieck terug naar Breda.

    

Toen ze na aankomst in Breda contact kregen met de Duitse toepen daar werd door de leider van de Zundertse groep, wethouder mr. E.L.H.M. van Mierlo, besloten om niet verder te trekken. Zijn groep was zodoende binnen enkele dagen weer thuis.

In Breda werd toen een voorlopig stadsbestuur gevormd, bestaande uit de heren Meeùs, Van Mierlo, Van der Schrieck en Struycken.

Bij afwezigheid van de burgemeester,die zich op dat ogenblik in Antwerpen bevond, trad aanvankelijk de heer Meeùs op als loco-burgemeester.  Spoedig werd hij echter  opgevolgd door mr. Van Mierlo.

Het  oorlogsgeweld in Breda was op dat moment eigenlijk al  voorbij. Er was niet echt sprake geweest  van een slag, enkel  het stationemplacement en enkele daar nabijgelegen woningen werden vernield.

 

De plusminus 20.000 burgers van Breda die tot de Zundertse groep hadden behoord zouden dus kort na de evacuatie alweer terug in huis en haard zijn.

Maar alle anderen waren wel verder gegaan naar tot in België waar overigens niet alleen Nederlandse burgers in terecht zouden komen maar eveneens  over de zuidgrens gevluchte Hollandse militairen. Al of niet met kader, alleen of met anderen, bewapend of niet, maar hoe dan ook enorm vermoeid en vaak terneergeslagen.

 

Onze zuiderburen verkeerden op dat moment dus eveneens in een tamelijk radeloze toestand. De herinneringen aan de Duitsers en hoe die in de Eerste Wereldoorlog in hun land hadden huisgehouden, deed zo’n anderhalf miljoen Belgen na de Belgische capitulatie op 28 mei ook op de vlucht slaan. En alsof  dat nog niet voor voldoende   chaos  zorgde werd het land ook nog eens overspoeld door Nederlandse vluchtelingen en militairen uit Noord-Brabant en Zeeland. zie link:fall gelb

 

                         

                                        Uit de Vaderlander, Koninklijke Bibliotheek,Historische kranten mei 1940                 

                                                                 

                                                                                  dito bron

 

Breda op de Pinksterochtend 12 mei 1940

 

Maar nog steeds is lang niet alles nu verteld. we begginnen nu al wel een beetje een beeld te krijgen van de vrijwel totale anarchie die er leek te heersen in Nederland en Belgié maar hoe het nu precies verder zou gaan met de groep vluchtelingen die met Asselbergs de zuidelijke weg naar België hadden genomen  weten we nog steeds niet. 

 

12 mei was in ieder geval de dag waarop de grote Vlucht uit Breda begon.

Op pinkstermorgen 12 mei 1940 verlieten  tienduizenden inwoners van Breda huis en haard  op last van Burgemeester van Slobbe en de Fransen.  

Evacuatie  werd gepresenteerd  als enige optie daar men had voorzien dat Breda een oorlogsgebied zou gaan worden. Aan de ene zijde  de Nederlandse en Franse troepen en aan de andere zijde de Duitse Wehrmacht.

Dat Duitse leger had reeds  grote stukken van Noord-Brabant weten te bezetten  want het was hun krijgsplan geweest om   via Oost Brabant, Limburg en België naar eerst  westwaarts te trekken en dan naar het zuiden   om zo Frankrijk vanuit het noorden binnen te kunnen vallen.

Een strategisch doordacht plan waarmee de onneembare Franse Maginotlinie keurig kon worden omzeild.

 

De ochtend van de 11e mei hadden  de eerste echte oorlogshandelingen bij Breda plaatsgevonden  want toen  was de stad  vanuit de lucht gebombardeerd.

Het advies tot  evacuatie  van de Fransen was toen al gegeven  maar  na dit bombardement begon het eigenlijk pas echt  tot de mensen door te dringen dat ze nu  serieus in staat van oorlog verkeerden. 

 

Er ontstond nu grote paniek  en de mensen begonnen wanordelijk over  de wegen naar het zuiden en westen de stad te verlaten. De mensen hadden ondanks die maatregelen van winkels die open waren  slechts weinig eten  en drinken bij zich waardoor het met recht meer op een vlucht leek dan op een ordelijke evacuatie.

Veel mensen vluchtten te voet of per fiets. Slechts enkelingen  beschikten over een auto waarmee ze andere  mensen een eind op weg konden helpen.  En dan waren er ook die  een grote kar bij zich hadden waar ze in de gauwigheid vrijwel hun volledige  huisraad op hadden weten te verzamelen.   Het kwam ook voor dat er  enkel oude en gebrekkige mensen opzaten  die niet goed konden lopen.

Duizenden Bredanaars leken zo  hals over kop de stad te verlaten……..

 

           uit Breda stadsarchief

 

Om hier een klein beetje een beeld van te krijgen, zo was er één gezin uit de Oranjeboomstraat die zorgvuldig de voordeur afsloot en  er volledig aan voorbij ging   dat de hele voorgevel er al uit bleek te liggen.

 

Overigens moet men nu niet denken dat  alle Bredanaars  de stad zouden verlaten.  Bijvoorbeeld zij die in de omgeving van de Etnafabriek  woonden of verbleven verkozen het  liever  gebruik van de grote schuilkelders van deze fabriek te maken.

Maar het merendeel van de inwoners verliet de stad wel.

 

Aan de hand van een  heel spoor van onderweg in de haast  achtergelaten huisraad was de weg der vluchtelingen tamelijk eenvoudig te volgen.

Een broer stal onderweg  een step  om zijn kleine zusje een vorm van vervoer te geven daar zij het niet bij leek te kunnen houden.  Vele mensen verloren  elkaar onderweg  uit het oog omdat zij telkens meenden te moeten wegduiken voor overgierende  vliegtuigen die hen niet zelden ook nog eens beschoten. Natuurlijk vielen er hierdoor  dan doden en gewonden.

    

 Tussen al die vluchtende mensen bevonden zich tevens diverse legereenheden waardoor ze werden opgehouden  en soms grof opzij werden geduwd. Getroffen dieren en voertuigen versperden de doorgang waardoor de wegen werden gemarkeerd door dode koeien, paarden, her en der verspreide huisraad en stukgeschoten en uitgebrande voertuigen.

En tussen al die rommel bevonden zich dan  Bredanaars met hun gewonde familieleden.

 

               

De meeste  wijken van Breda waren in een keer geheel leeggelopen  en al die  mensen hadden  zich in een lange optocht richting België begeven. Hele families uit bijvoorbeeld  de Plataanstraat waren naar buiten gekomen en hadden zich aangesloten bij al die andere mensen die  op weg waren richting België.

 

    

     Plataanstraat

 

                                  De Sint Niklaas tragedie

 

En zo liepen zij dan dagenlang  achter elkaar door.  Soms schuilend, dan weer lopend en uiteindelijk heel eventjes rustend.

Al kwam dat laatste waarschijnlijk niet al te vaak voor.

Het waren echter slechts  rond de tachtig mensen die uiteindelijk de Belgische stad Sint Niklaas wisten te halen.

Dit was alles wat er nog over was van de groep die Asselbergs over Hoogstraten mee naar Antwerpen had genomen. Na overleg in Antwerpen met onder andere van Slobbe werd besloten om met een kleine groep vluchtelingen over Sint Niklaas naar Zeeuws-Vlaanderen te gaan waar in Hulst en omliggende dorpen voor opvang was gezorgd.

 

Onder deze vluchtelingen bevonden zich onder andere de families Willems en Wagener, wat   de reden was om dit verhaal te vertellen. Want deze families behoren namelijk tot de familie van de scheppers van de Chaoskronieken.

 Nadat deze kleine groep was  aangekomen in Sint Niklaas  werden zij tijdelijk  ondergebracht in de Berkenboomschool.  Dit was  een op dat moment reeds 290 jaar oud  internaat voor meisjes  die zich  in de Gasmeterstraat bevond.

De Berkenboomschool had die naam gekregen  omdat het begon in de Kalkstraat en/of de Kleine Peperstraat,waar  op het schoolplein twee Berkenbomen hadden gestaan.

Twee nonnen Anna en Catharina hadden de school in 1650 gesticht.

 

       

 

                            

Alle mensen konden daar worden opgevangen, ze kregen allemaal een slaapplek toegewezen en waren dankbaar voor de rust die ze even kregen.  Het plan was om misschien een paar dagen later weer verder te trekken naar hun voorlopige eindbestemming.

 

Wat niemand op dat moment kon vermoeden was dat een aantal van hen hun eindbestemming daar al bereikt zouden hebben. Want op 17 Mei 1940 om 12.30 kwamen 4 Duitse vliegtuigen overgevlogen en 2 daarvan  gooiden hun brisantbommen  die precies op  de school en het schoolplein  terecht zouden komen. het is mogelijk dat de duitsers de bdoeling hadden gehad de nabijgelegen spoorlijn schade toe te brengen maar het resultaat was een grote menselijke tragedie.

De wereld van al die vluchtelingen uit Breda  viel letterlijk als een kaartenhuis in

elkaar.

Brisantbommen berusten op explosiewerking van luchtdruk en scherven.

Daartoe zijn ze voorzien van een springlading met schok, dan wel een tijdbuis, die de

ontsteking in werking stelt.

 

Het  bombardement zou niet alleen de schoolgebouwen kapot maken maar tevens  vele levens verwoesten.

Sommige families werden op gruwelijke wijze geconfronteerd met de meedogenloosheid van de oorlog.

Zoals bv de familie  Wagener-Willems  waarvan enkel het dochtertje van zeven, Margaretha   Wagener, het door een puur geluk wist te overleven.  Haar drie broers en beide ouders zouden daarbij omkomen. Zij was op het moment dat het bombardement plaatsvond binnen geweest notabene terwijl haar broertjes buiten hadden gespeeld. Zelf mankeerde ze niets maar ze zag lichaamsdelen van familieleden (waaronder een nichtje van de familie Willems) om haar heen liggen.

In één klap was zij wees geworden.

Zo was zij één van van deze “vluchtelingen” uit Breda die de littekens van deze gebeurtenis met zich mee zou blijven dragen. Margaretha werd later opgenomen bij  de zuster van haar vader, binnen de familie van Wijmeren.

Lange tijd was het enkel maar mogelijk de omgekomen familieleden te Sint Niklaas nog een bezoek te brengen maar heel erg veel later zouden zij eindelijk pas een echte laatste rustplaats krijgen op het Ereveld te Loenen, Gelderland.

 

Zoals vele gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog werd deze rampzalige evacuatie 48 jaar lang niet of nauwelijks herdacht. Pas na een particulier initiatief herdenkt men nu ieder jaar zowel de barre tocht als de 114 slachtoffers, van wie er 51 ( !!! ) uit Breda kwamen.

Het monument is onthuld in 1957.

 

                                              

Met dank aan, onder andere,

Stadsarchief Breda

'Fall gelb'  van o.a. Wilco Vermeer en skynet.be

http://www.4en5mei.nl/oorlogsmonumenten/zoeken/monument-detail/_rp_main_elementId/1_6228

-------------------  

en Marc Boon, die toneelscenes schreef voor de Berkenboomschool in Sint Niklaas, ter gelegenheid van 350 jaar jubileum.

www.dday-overlord.nl/index.php?cid=storiedeta...

http://www.kampamersfoort.nl/fls/infobulletin_020sp.pdf

 

Koninklijke Bibliotheek, historische kranten.

                             -------------------------------------------------

                     ------------------------------------------------

Nederland had inmiddels gecapituleerd op 15 mei, en burgemeester Van Slobbe besefte

dat de terugkeer naar Breda mogelijk moest zijn. Hieruit bleek dat Burgemeester van

Slobbe was geschrokken van de evacuëringsadvies, maar hij diende wel pas op 19 mei

 een verzoek in bij de Duitse militaire overheid, voor hulp om burgers terug te laten keren

naar Breda,in Antwerpen. Blijkbaar kon het niet sneller.
Aanvankelijk had deze daartegen bezwaren in verband met het oprukken van Duitse

troepen uit noord oostelijke richting, maar uiteindelijk gaf zij toestemming daarvoor.

Sterker nog, de Duitse troepen boden zelfs hun medewerking aan.
De Bredase geëvacueerden mochten op de terugreis gebruik maken van de leeg van

het front terugkerende Duitse autocolonnes. Spoedig functioneerde echter een eigen

ophaaldienst, waarbij autobussen van de Bredase bedrijven ’Monopol’ en de ‘BBA’ en

vrachtauto,s van de ‘ATO’ en van ‘van gent en loos’ werden ingezet.
De ooggetuigen van de Vlucht in mei berichte dit keer opnieuw.

31 mei: Het is goed terug te keren in je land, na een omzwerving van weken door de

woestenij van het oorlogsterrein.
Sterker voel je je verbondenheid met dingen en mensen, die je sinds je vroegste jeugd

vertrouwd zijn. Gretig en gespannen zocht ik bij mijn nadering de torens der stad, alsof

het bakens waren zonder welke ik de haven niet bereiken kon. Ik vind ze alle terug.

In het midden den slanken, grijzen reus der grote kerk.
Na alle geruchten die ik gehoord had over zijn verwoesting, was hij mij een teken, dat aan

zijn voet het leven verder ging, nadat het dagen lang gekwijnd had in een doods stratennet.

Op 1 Juni was de terugtocht zover afgewikkeld dat de aanwezigheid in Antwerpen van

Bredase vertegenwoordigers om de zaak te coördineren overbodig werd geacht.
Zeker bestond nog onduidelijkheid over de verblijfplaats van ong. 4.800 mensen uit

Breda, Princenhage en Ginniken, van wie men verwachtte dat zij verspreid zaten over

België en Frankrijk.
Op 3 Juni was hun aantal gezakt naar 3.500 personen. Voor hen kwam een zoekactie op gang.
Via de radiostations van Hilversum en Brussel werden berichten uitgezonden, waarin

bekend werd gemaakt dat alle nog in België achtergebleven Bredase vluchtelingen zich zo

spoedig mogelijk naar Antwerpen moesten begeven, waar voor verder transport huiswaarts

zou worden zorggedragen. Een officier van de sectie burgerbevolking en krijgsgevangenen,

aan wie enig personeel en 2 Rode Kruis zusters waren toegewezen, was daarmee belast.

Op 10 Juni werd de opvanggroep in de Scheldestad opgeheven, toen duidelijk was dat ze in

België geen vermiste Bredanaars meer bevonden.
Weliswaar ontbraken toch nog enige duizenden inwoners van de stad en omgeving, maar

die moesten zich toch óf in Frankrijk bevinden óf vandaar naar Engeland zijn gegaan. Eind Juni

waren de meesten achterhaald in de omgeving van Nantes, Bordeaux of zelfs verder zuidwaarts.

Op 4 Juli koerste het eerste transport met deze vluchtelingen richting Nederland.
Zulke autobus transporten zouden voortduren tot medio Oktober, waarmee een eind kwam

aan deze merkwaardige episode uit de Bredase stads geschiedenis, ook wel omschreven als een

vlucht zonder zin.

 

   

 

                                                     

 

Hulp van het Rode Kruis

Al in mei 1940 had dr. W.A. Offerhaus, toen nog

bij het Rode Kruis als hoofdcommissaris van het

Ziekenhuiswezen, in het kader van een inspectie reis

de afdeling Breda bezocht. Bij die gelegenheid had hij

Loes Rouppe van der Voort voor het eerst ontmoet.

Vanaf 28 mei werd er met hulp van de reserveofficier

van gezondheid 2e klasse, internist i.o. Arnold D. A. van

Overeem en de Rode Kruishelpster/ transport colonniste

Rouppe van der Voort een gezamenlijke hulpactie op

touw gezet door de voorzitster van de Afdeling Breda

van het Rode Kruis, mevrouw M.I.F. Prins-Waller, de

echtgenote van generaal Prins. Zoals al gezegd, hadden

de hulpverleners met toestemming van de Duitsers de

beschikking gekregen over twee geleende Nederlandse

militaire vrachtauto’s. Met deze als ambulance ingerichte

auto’s gingen zij op 1 juni eerst op weg naar St. Niklaas

(Belgisch Oost-Vlaanderen), waar tachtig inwoners van

Breda tijdens een bombardement op 17 mei in een school

waren omgekomen. Vervolgens ging men naar Zeeland om

militaire patiënten vanuit Zeeuwse ziekenhuizen naar

Breda over te brengen. Daarna trok het drietal naar verschillende

plaatsen in België, zoals Oostende, Brugge,

Ieper en Calais. Dit met instructies van de directeur van de

Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst te

Breda, de arts J.A.A. Hermans, om zich daar bevindende

burgers op te zoeken en terug te brengen. Tot en met

22 juni zijn op die manier 64 personen naar Breda vervoerd.

Vanuit Brugge zijn door dr. Van Overeem en Loes

Rouppe van der Voort gewonde Nederlandse militairen

naar Nederland overgebracht, met officiële toestemming

van de Geneeskundige Dienst der Landmacht, Generaalmajoor

N.A.A. van de Roemer, mede ondertekend door

de Generalartz und leitender Sanitätsoffi zier beim W.B.

Niederlanden Dr. Wagner. Op 27 juni schreef de hoofdcommissaris

van het Ziekenhuiswezen, de heer dr. H.K.

Offerhaus, namens het dagelijks bestuur een dankbrief

aan de secretaris van de afdeling Breda van het NRK.

Daarin complimenteerde Offerhaus de afdeling voor de

getoonde inzet.

http://www.kampamersfoort.nl/fls/infobulletin_020sp.pdf (zie de website)

 

Als aantekening bij dit einde van het Evacuatieverhaal is dat ik

ga proberen om alle 114 of minstens alle 51 slachtoffers uit Breda

hier te noteren. Want ik monteerde en schreef zelf wat tekst tot

één verhaal, een verhaal voor mensen uit de regio Breda, Zundert,

Hoogstraten en Achtmaal in de oorlogsjaren 40-45. Families

van de 114 slachtoffers van de Vlucht van Breda.

 

 

            ==========================================================

            =========================================================

            ========================================================

De naam Faber

 

De betekenis van Faber----een woord uit het Latijn, zoals Fabricius--- is 'kunstig' en 'meesterlijk'  en heeft vooral betrekking op mensen die beroepen hadden die hoofdzakelijk met de hand werden verricht, hand-werkslieden dus. Zoals de smidse of meubelmaker of een drukwerker-graphicus.

Alhoewel vele boeren ook met hun handen werken werden zij door de Romeinen niets als 'Fabers' beschouwd, maar gewoon als tuinders, agrariërs of natuurlijk......boeren.

Want als een Romein aan een Fabricius dacht, dan waren het voor hem ambachtelijke handwerkslui, in verschillende richtingen.

Het zijn vooral smidsen----maar ook andere handwerkers-----die in 1811 die de naam Faber als familienaam  gaan voeren. In ieder geval, als je de afstamming van mensen met de naam Faber nagaat kom je vroeger of later veelal bij een smid/handwerksman uit.

In de familie van Fauressa komt men al generaties lang huisschilders tegen, dat zijn ook handwerkslieden, oftewel fabriceerders.  Echte Fabers dus.

In Friesland komt de naam Faber sinds oudsher al veel voor.

In 1811, als Napoleon heeft gelast dat een ieder over een familienaam moet beschikken, nemen in Friesland 1974 gezinshoofden de naam Faber aan, voor henzelf en voor hun kinderen.

Er zijn dus vele Families Faber die niet persé aan elkaar verwant zijn.

Bij dit aantal kunnen dan eigenlijk  nog de mensen worden opgeteld die de naam voor 1811  al gebruikten maar deze niet meer officieel aan zouden nemen.

Uit een te 1946 gehouden  volkstelling blijkt dat er op dat moment in Friesland 1976 personen woonden met de naam Faber.

Dat is bijna evenveel  als het aantal Fabers in de rest van Nederland. Groningen is een goede  tweede met 678:

Noord Holland derde met 361 en Gelderland volgt dan met 260. Zeeland sluit de rij van elf provinciën met 5 personen.

*Grappig detail is dat alhoewel vele smeden de naam Faber zijn gaan voeren, diverse leden van Fauressa's  familie Faber----die eigenlijk afstammen van boeren----later handwerksman  geworden zijn.  In verschillende branches.*

 

 

 

            ==========================================================

            =========================================================

            ========================================================

 

                                   Familie Rijne

 

            

                                         “een nomadisch volk”

 

Geschiedenis van een volk….

 

‘Ashkenazi Joden in Amsterdam’

“En Israël woonde veilig” met deze bijbelse woorden ondertekende de Amsterdamse Rabbijn Menasse ben Israel (1604-1657) in 1627 zijn eerste hebreeuwse boek (een gebedenboek). Met dit citaat (Deuteronomium 33:28)

zette hij de toon voor de geschiedenis van de joden in Nederland in de volgende eeuwen. Hijzelf was een Sefardi, die de eerste generatie van Portugees-joodse vluchtelingen terugbracht naar de joodse traditie.

Rond die tijd zouden Hoogduitse joden uit Oost-Europa eveneens en in veel grotere aantallen hun weg naar het roemruchte Amsterdam weten te vinden.

Ook al bleef de vrijheid aan beperkingen gebonden, de positie van dejoden in het Amsterdam van de Gouden eeuw mag inderdaad uniek genoemd worden – zeker vergeleken bij de situatie bijna overal elders in Europa, waar vervolgingen, discriminatie en getto’s lange tijd kenmerkend waren. De Amsterdamse jodenbuurt – gelegen rond de nog steeds bestaande 17e en 18e eeuwse synagogen aan het Jonas Daniël Meijerplein - heeft van oudsher een heel bijzonder karakter gehad. Tijdens de vrijheidsstrijd tegen Spanje (1568-1648) bestond aanvankelijk argwaan tegen de joodse migranten uit het Iberisch schiereiland, nog versterkt door traditioneel christelijk vooroordeel tegen joden. Maar het protestantse stadsbestuur verloor het economisch belang van de sefardim niet uit het oog: hun internationale betrekkingen en talenkennis kwamen goed van pas om de stad tot verdere bloei te brengen. De arme joodse migranten

uit Oost-Europa werden oogluikend getolereerd. Niet alleen economische factoren speelden een rol, maar zeker ook de tolerantie die Holland kenmerkte, en Amsterdam in het bijzonder. In de Republiek heerste een grote mate van

godsdienstvrijheid.

Al in 1579 was vastgelegd dat niemand om zijn geloof vervolgd mochtworden. De handelsstad Amsterdam werd in de loop der eeuwen een waar toevluchtsoord voor vervolgden: joden, maar ook katholieken en

dissidente protestantse groeperingen zoals Mennonieten en Lutheranen profiteerden van dit klimaat van tolerantie. Zonder de dwang van een getto of uiterlijke kentekenen, zoals elders wel het geval, woonden joden hier bijeen, te midden van anderen die zich in 'hun' buurt vestigden.

Groot was het verschil tussen de rijke Portugese joden en de berooide Hoogduitse joden afkomstig uit Centraal- en Oost-Europa (Bohemen, Polen, Litouwen) en Duitsland, dat sinds de middeleeuwen in het Hebreeuws bekend is als 'Aschkenas' (vgl. Gen 10:3). De eerste diensten werden in 1635 gehouden, maar pas in 1639 wordt een zelfstandige gemeente opgericht, en kort daarop de eerste twee synagogen in huizen op en tegenover Vlooyenburg (thans Stadhuis-Muziektheater). Vanwege de uitsluiting van joden uit de meeste gilden werden deze nieuwkomers weggedrukt in de ongeregelde markt- en straathandel als marskramers, kruiers, handelaars in oude kleren, diamantslijpers of in dienst als boekdrukkers of huisknechten bij Portugese joden.

Omdat joden intern zelfbestuur hadden, was de bedeling van de armen een bron van voortdurende zorg voor de parnassim.

De verkoop van synagogale ere functies, de winst op de verkoop van ritueel voorbereid vlees en, bij de Portugezen, de belasting op ingevoerde koopmansgoederen (Imposta) werden aangewend voor de armenzorg. Er werd zelfs geld verstrekt aan immigranten om zich elders buiten Europa te vestigen.

Hoe groot de armoede was, bleek in de loop van de achttiende eeuw, toen de economische positie van Amsterdam sterk verslechterde. In 1795 werd 36,7% van de Amsterdamse bevolking bedeeld; van de 3000 Sefardim waren dat 54%

en bij de 22.000 Aschkenazim zelfs 87% (joden vormden toen ruim 11% van de Amsterdamse bevolking). Al in 1674 was het aantal Aschkenazische joden met 5.000 het dubbele van de Sefardim

Geen wonder dan ook dat er behoefte aan een nieuwe synagoge was.

Daartoe ontwierp Elias Bouman (1636-1686) de nog altijd bestaande Grote Synagoge, ingewijd op 25 maart 1671, kort voordat met de bouw van de veel grotere Portugese synagoge er tegenover werd begonnen. Het waren de eerste van buiten herkenbare monumentale synagogen in Europa, deel van het panorama van de stad. Vanaf 1672 exploiteerde de Hoogduitse gemeente een eigen vleeshal, waarvan de opbrengsten ten gunste kwamen van de armenzorg, en van sociale instellingen als ziekenhuizen, weeshuizen en scholen, maar ook de salarissen van armen doktoren en ambtsdragers in de synagoge. De gerestaureerde Grote Synagoge maakt onderdeel uit van een complex van vier synagogen: de Obbene (1685-'86), de Dritt(ca. 1700) en de Neie Schul (1750-'52) met haar imposante lichtkoepel, naar ontwerp van Frederik Maybaum.

De jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog heeft aan deze gebouwen hun functie ontnomen: sinds 1987 huisvesten ze het Joods Historisch Museum. De Hoogduitse joden waren in de zeventiende en achttiende eeuw economisch  en cultureel op Midden- en Oost-Europa gericht. Hun rabbijnen, voorzangers en onderwijzers kwamen tot diep in de negentiende eeuw uit Duitsland en Polen.

Hun omgangstaal was het jiddisj, dat al vroeg Hollandse termen bevatte. Jiddisje vertalingen van de bijbel, en de fraai uitgegeven, ongecensureerde Hebreeuwse boeken vonden gretig aftrek in Oost-Europa: 'gedrukt in Amsterdam' strekte tot aanbeveling.  Pas in de tweede helft van de achttiende eeuw konden rijkere Hoogduitse joden zoals  de tabaks-handelaar en bankier Benjamin Cohen (1726-1800), vertrouweling van Prins Willem V, zich in cultureel en economisch opzicht meten met de voorname Sefardim.

De Aschkenasische gemeente van Amsterdam was toen met zo'n twintigduizend leden de grootste van West- en Midden-Europa.Een kleine maar invloedrijke kring van verlichters begon toen een bedreiging te vormen voor het gezag van rabbijnen en parnassim, en voor de traditionele joodse levenswijze in het algemeen.

In januari 1795 bezetten de Fransen de Republiek. Vrijheid, gelijkheid en broederschap

deden nu ook hier hun intrede. Na een stormachtig debat besloot de Nationale Vergadering op 2 september 1796 unaniem de joden volledige burgerrechten te geven. In theorie hadden de joden sindsdien toegang tot alle beroepen, maar in de praktijk drongen joden ook na de afschaffing van de gilden in 1809 slechts langzaam door tot andere beroepsgroepen.

Het algemene beeld was dat van bittere armoede die het jodendom teisterde. Het gezag van rabbijnen en parnassijns werd door de overheid beknot: de joden waren gedwongen hun autonomie op te geven. De synagogen werden ondergeschikt aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken: de joodse gemeenschap was een kerkgenootschap

geworden. Voorstanders van deze ontwikkeling behoorden tot de bovenlaag, zoals de jurist Jonas Daniël Meijer (1780-1834).

Een Nederlandse bijbelvertaling, aanpassingen in het decorum van de eredienst en predikaties in het

Nederlands droegen eveneens bij tot de integratie van de joden: een ontwikkeling diena het herstel van de onafhankelijkheid in 1813 met kracht door de overheid werd gestimuleerd. Een principiële bezinning op de grondslagen van het jodendom die in Duitsland resulteerde in stromingen als de Reform kwam in Nederland niet tot stand.

Alleen de zeer invloedrijke opperrabbijn Joseph Hirsch Dünner (1833-1911), geboren in Krakau en sinds 1863 in Amsterdam, zocht en vond aansluiting tussen het jodendom en moderne wetenschappelijke inzichten, die hij ook op het rabbijnenseminarium doorvoerde. De Amsterdamse bankier, zakenman en filantroop Abraham Carel Wertheim (1832-1897) was weliswaar bestuurslid van het Seminarium en voorzitter van de joodse gemeente, maar hield zich zelf nauwelijks aan de ge-en verboden van het jodendom. De liberale joodse elite stond een sterke scheiding tussen kerk en staat voor. Dat is de reden dat de joden geen aparte vakbonden en scholen creëerden in tegenstelling tot de sterk verzuilde katholieken en protestanten.

Het aantal joden in vertegenwoordigende overheidsfuncties was voor de TweedeWereldoorlog niet groot. Er waren slechts twee joodse ministers, en een aantal Eerste en Tweede Kamerleden. Behalve in Amsterdam waar de joden in 1930 negen procent van de bevolking vormden, bleef de joodse vertegenwoordiging in de gemeenteraden bescheiden.

In sommige kringen bestond reserve tegenover joden, van breed verbreid antisemitisme zoals in Duitsland en Oostenrijk was hier geen sprake.

De aanwezigheid van een groot joods proletariaat in Amsterdam vormde een warme voedingsbodem voor socialistische idealen. Een groot aantal joden trad toe tot de socialistische beweging. Henri Polak (1868-1943), 'rebbe' van de joodse

diamantbewerkers, was een van degenen die de doorslag gaf voor de parlementaire weg van het socialisme en de oprichting van de SDAP (Sociaal Democratische Arbeiders Partij) in 1894. Amsterdam werd een diamantcentrum van wereldbetekenis, in 1906 zat ruim 29% van de joden in het diamantvak: zij vormden de elite onder de joodse arbeiders.

De textielarbeiders, kleine handelaren en straatventers stonden in lager aanzien.

Rond 1900 woonden bijna 60.000 joden in Amsterdam, meer dan de helft van alle joden

 in Nederland.

Vanwege de erbarmelijke woontoestanden werd de oude jodenbuurt in 1916 en 1926 gesaneerd onder leiding van de socialistische wethouder Salomon de Miranda (1875- 1942). Joden trokken naar nieuwe arbeidersbuurten in het oosten en zuiden van de stad.

Het Zionisme kreeg in Nederland weinig aanhang. De orthodoxie verzette zich zowel tegen het Zionisme als tegen het socialisme, en vervreemde zich daardoor zowel van de intellectuele bovenlaag als van de massa.

Hitlers machtsovername in 1933 had ook voor de joden direct gevolgen. De opvang en verdere emigratie van Duitse en Oostenrijkse vluchtelingen was een grote zorg: hun aantal tussen 1933 en 1940 wordt op 34.000 geschat. Bij de Duitse inval op 10 mei 1940 waren nog 15.174 joodse vluchtelingen in het land. De joodse gemeenschap zelf werd door de regering verantwoordelijk gesteld voor de opvang van de vluchtelingen en de kosten, waarvoor de overheid een garantie van één miljoen gulden van de joden eiste. Met harde hand trad de overheid op tegen de groeiende stroom van vluchtelingen na de zogenaamde Kristalnacht (8-9 November 1938): hele groepen werden aan de grens teruggestuurd.

Ze dwongen de joodse gemeenschap ook vluchtelingen in Westerbork te interneren, het latere doorgangskamp. Behalve onder de linkse partijen groeide in Nederland de reserve tegenover de joden in het algemeen en de Duitstalige joden in het bijzonder.

Ondanks alle voortekenen kwam de Duitse invasie voor Nederland als een verrassing.Vooral voor de joden, sinds 1585 een geaccepteerde en nimmer vervolgde minderheid in de Nederlandse samenleving, kwam de slag hard aan. Nederland kwam onder civiel bestuur, met Arthur Seyss-Inquart als Reichskommisar. Hij en SS Polizeiführer H.A. Rauter waren als virulente antisemieten mede verantwoordelijk voor de snelle doorvoering van anti-joodse maatregelen.

Ambtenaren en studenten moesten op 18 oktober 1940verklaren dat zij niet van joodse afkomst waren. Joden werden op 4 november uitoverheidsdienst ontslagen. Zelfs de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege schikte zich en tekende daarmee het ontslag van zijn eigen voorzitter, Mr. L.E. Visser (1871-1942).

Alleen enkele kerkelijke leiders en studenten protesteerden. Op 22 oktober 1940 werden de Neurenberger Rassenwetten van 1935 in Nederland ingevoerd en werd als jood beschouwd ieder die 'naar ras' drie joodse groot-ouders had, maar ook diegenen die lid van een joodse gemeente waren. Op 3 juni 1941 werd voor alle Nederlanders een persoonsbewijs ingesteld: voor joden met een grote J voorzien. Naar Oost-Europees voorbeeld was op 13 februari 1941 een Joodse Raad ingesteld, samengesteld uit de leiders van de vooroorlogse gemeenschap. De anti-joodse maatregelen werden uitsluitend gepubliceerd in een speciaal voor dat doel gecreëerd Joods Weekblad.

Na een incident werd de oude jodenbuurt door de bezetter afgesloten. Op 22 en 23 februari 1941 vond een razzia plaats waarbij 425 jonge joden op het Jonas Daniël Meijerplein bijeen werden gedreven en uiteindelijk afgevoerd naar Buchenwald en Mauthausen waar zij binnen enkele dagen op gruwelijke wijze werden vermoord.

Dit optreden van de Duitsers leidde tot een algemene staking in Amsterdam en omgeving, geïnstigeerd door de illegale communistische partij. Deze Februaristaking is, hoewel na drie dagen gebroken, terecht beroemd geworden als protest van de bevolking tegen het onrecht jegens de joden. Vanaf dat moment sloot zich het net rond de joden steeds verder.

In de Hollandsche Schouwburg aan de Plantage Middenlaan traden joodse artiesten op voor een uitsluitend joods publiek. Op 1 mei 1942 werden de joden gedwongen een uiterlijk kenteken te dragen: de joden ster.

 

                                              

Een paar maanden later werd de Hollandsche Schouwburg de verzamelplaats waar joden moesten wachten voor zij

naar het doorgangskamp Westerbork werden vervoerd. Tussen 1 juli 1942 en 13 september 1944 vertrokken daar-vandaan wekelijks op dinsdagmorgen gemiddeld 1000 joden in  afgesloten veewagens regelrecht naar de vernietigingskampen Auschwitz en Sobibor, of naar Bergen Belsen en Theresienstadt.

Van de bijna 80.000 Amsterdamse joden in 1941 overleefden nog geen 15.000 de onderduik en de vernietigingskampen. Van de circa 140.000 joden die aan het begin van de oorlog in Nederland woonden, brachten slechts 30.000 het er levend af, dat wil zeggen 21 procent, een percentage dat slechts in enkele Oost-Europese landen even laag was.

In het algemeen was de houding ten opzichte van de 5.000 uit de kampen teruggekeerde en 16.500 overlevenden uit de onderduik in de eerste naoorlogse jaren alles behalve sympathiek.

Onverschilligheid en wanbegrip overheersten lange tijd. Gelukkig verdwenen vormen van antisemitisme al spoedig.

In overheidsfunkties kwamen joden op hogere posten dan ze ooit te voren tussen 1815 en 1940 bereikt hadden. In Amsterdam zijn zelfs vier joodse burgemeesters benoemd. Het religieuze leven hervatte zich direct na de oorlog.

De Aschkenazische gemeente in Amsterdam, met thans circa 3000 leden, heeft een achttal synagogen onder haar beheer.

Ondanks een gering ledental (circa 500) worden nog elke sabbat diensten gehouden in de Portugese Esnoga.

Beide gemeenten zijn traditioneel-orthodox. De heropgerichte Liberaal Joodse Gemeente beschikt sinds 1966 over een eigen synagoge, en telt ongeveer 1200leden. De joodse gemeenschap in Amsterdam – ca. 15.000 - is klein en pluriform, maar heeft de mogelijkheid om hier op joodse wijze verder te leven - trots op hun roemrijke verleden, en verzekerd van een bestaan in Amsterdam, dat zijn aantrekkingskracht op nieuwkomers gelukkig nooit verloren heeft.

Voor al die oude en nieuwe Amsterdammers is deze stad immers nog altijd Mokum (Hebreeuws): de plaats bij uitstek.

Bovenstaand stuk stamt van Edward van Voolen conservator Joods Historisch Museum, Amsterdam

            ==========================================================

            =========================================================

            ========================================================

 

Familie Scheltus

 

Bronzen hand van Arentsburgh

 

   plattegrond Arentsburgh

 

In 1771 werd bij graafwerkzaamheden op het Voorburgse landgoed Arentsburg een meer dan levensgrote bronzen hand van een standbeeld gevonden. De hand baarde veel opzien en is zelfs naar Rusland geweest om als voorbeeld te dienen voor een standbeeld van tsaar Peter de Grote. Opgravingen hebben aangetoond dat er op deze plaats een Romeinse stad gelegen heeft, Forum Hadriani. 

Voorburg (Zuid-Holland), ca. 2de eeuw n.Chr., l. 29,6 cm

In 1771 liet de rijke familie Scheltus de inrichting van het park van hun landgoed Arentsburg, gelegen in Voorburg, vlak bij Den Haag, grondig veranderen. Bij de graafwerkzaamheden vonden de werklieden een meer dan levensgrote bronzen hand van een standbeeld. Isaac Scheltus, de heer des huizes, was op dat moment niet thuis en de werklieden maakten van die kans gebruik om te proberen de hand te verkopen. Gelukkig wist Scheltus dat nog net op tijd te verhinderen. Hij liet de hand zien aan zijn vrienden en deze baarde groot opzien in Haagse kringen. Een van de geleerden uit die tijd die de hand onder ogen kreeg, Frans Hemsterhuis, kwam tot de conclusie dat de hand Romeins moest zijn. Dit was niet erg verwonderlijk, aangezien er op het terrein van Arentsburg in vroeger eeuwen al vaker Romeinse vondsten waren gedaan.

Russisch avontuur

Onder de mensen die de hand te zien kregen was ook prins Gallitzin, een Russische diplomaat in Den Haag. Enkele jaren daarna verzocht Gallitzin Scheltus of hij de hand als inspiratiebron mee zou mogen nemen naar St. Petersburg. Daar werkte namelijk op dat moment de Franse beeldhouwer Etienne Falconet in opdracht van keizerin Catharina de Grote aan een groot bronzen ruiterstandbeeld van de vroegere tsaar Peter de Grote. Dit standbeeld werd in 1782 onthuld en staat opgesteld bij het vroegere senaatsgebouw in St. Petersburg. Na als voorbeeld gediend te hebben voor dit standbeeld, is de hand weer teruggezonden naar de eigenaars van Arentsburg.

Opgravingen

De vondst van de bronzen hand was voor C.J.C. Reuvens, de eerste directeur van het Rijksmuseum van Oudheden en hoogleraar archeologie, een belangrijke aanleiding om op Arentsburg te willen opgraven. Toen het landgoed in 1826 te koop werd aangeboden, wist Reuvens de regering ertoe te bewegen om het landgoed aan te kopen en hem in staat te stellen daar een opgraving te beginnen. Hij wilde daarbij onder andere proberen om de rest van het standbeeld te vinden, die wellicht nog onder de grond zou liggen. Helaas wist niemand, zelfs niet de werklieden die de hand hadden gevonden, meer precies te vertellen waar de hand gevonden was, zodat Reuvens alleen een globaal beginpunt had voor zijn onderzoekingen.

 

                             

                                   Reuvens bij de opgraving Forum Hadriani

 

Tussen 1827 en 1834 heeft Reuvens opgegraven op Arentsburg. Hij legde de overblijfselen van een belangrijke nederzetting uit de Romeinse tijd bloot. Zijn conclusie was dat hier Forum Hadriani moest liggen, de hoofdstad van de stam der Cananefaten. De rest van het beeld vond hij echter niet, wel de grote teen van een ander, iets kleiner, bronzen beeld.

 

 

De hand naar het Rijksmuseum van Oudheden

n 1829 bood de familie Vosmaer, bij wie de hand door overerving inmiddels terecht was gekomen, de bronzen hand te koop aan op een veiling. Tot Reuvens grote vreugde kon de hand worden aangekocht voor het museum, samen met een gedeelte van de andere vondsten die bij de hand waren aangetroffen: een klein bronzen gewichtje in de vorm van een eikel, een eenvoudige gouden ring en een zegelsteen van amethist met de afbeelding van een zeemonster (een steenbok met een vissenstaart) erin gegraveerd.

 

 

                                            

 

Tekening van de hand en de bijbehorende vondsten, getekend door Hendrik van Wijn in 1800.

De hand en de grote teen zijn waarschijnlijk afkomstig van standbeelden van Romeinse keizers. Dit soort standbeelden werd overal in het Romeinse rijk opgesteld op openbare plaatsen om de inwoners van het immense rijk te tonen wie hun staatshoofd was. Omdat brons een kostbare grondstof was, die hergebruikt kon worden, zijn de meeste van die beelden omgesmolten. Waarschijnlijk is dat ook gebeurd met de rest van deze twee beelden. Of zou er toch nog ergens wat in de grond verborgen zitten? Dit artikel is ook te vinden op: http://www.museumkennis.nl/…/i000398.html

 

                                 

De provincie Zuid Holland met als hoofdstad ’s Gravenhage (den Haag)

waar de familie Scheltus voorheen woonde en leefde. Later zouden ze naar West Friesland en zich vestigen in Alkmaar.

Toch zijn andere Scheltusfamilies over Midden Nederland uitgezwermd, en een enkeling verbleef in Zeeland.

 

            ==========================================================

            =========================================================

            ========================================================

 


 

 


 


Chaoskronieken: Home-Genealogie-Geschiedenis

Kronieken: Zwart/Swart